Schallebijters

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Schallebijters
Paarse loopkever (Carabus violaceus)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Coleoptera (Kevers)
Familie:Carabidae (Carabidae)
Onderfamilie:Carabinae
Geslacht
Carabus
Latreille, 1802
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Schallebijters op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

Schallebijters,[1][2] soms schalebijters[2] (Carabus) zijn een geslacht van kevers uit de familie van de loopkevers (Carabidae). Het geslacht telt ongeveer 2000 soorten.

Alle soorten staan bekend als felle rovers, zowel de larven als de volwassen kevers. Op het menu staan voornamelijk insecten en wormen die op de grond worden opgespoord en buitgemaakt. Schallebijters zijn typische bodembewoners die niet graag klimmen.

Algemeen[bewerken | brontekst bewerken]

De kevers zijn felle rovers die op levende prooien jagen, toch zijn ze niet strikt vleesetend, ook plantendelen zoals fruit worden wel gegeten. De larven zijn eveneens roofzuchtig en leven van kleine ongewervelden.

Schallebijters ruimen vele plantenetende dieren zoals insectenlarven en slakken op en zijn over het algemeen nuttige kevers. Ze eten ook aas en jagen op de ongewenste meikeverlarven en de jonge stadia van de schadelijke coloradokever.

Alle soorten leven op het noordelijk halfrond; Europa, Azië, Noord-Amerika en het Midden-Oosten. In België en Nederland zijn de schallebijters algemeen in omgevingen met een strooisellaag, zoals parken en bossen. In Nederland komen 15 soorten schallebijters voor.[2]

Naamgeving[bewerken | brontekst bewerken]

Schallebijters worden ook wel schalebijters of scharrebijters genoemd. De kevers hebben deze curieuze naam te danken aan een verbastering van de oude naam scalbote. Deze naam is afkomstig uit het Frans en is afgeleid van het Franse woord escarbot, dat 'mestkever' betekent.[3]

De wetenschappelijke geslachtsnaam Carabus is ook afgeleid van de mestkever. Deze naam komt uit het Grieks en is terug te voeren op het woord karabos (κα'ραβος), dat 'gehoornde kever' betekent.[4]

In andere talen worden de schallebijters wel 'echte loopkevers' genoemd, zoals het Duitse echten Laufkäfer of het Noorse ekte jordløperne.

Verspreiding[bewerken | brontekst bewerken]

Europese verspreiding van de kettingschallebijter (Carabus granulatus)

Schallebijters komen alleen voor in het Palearctisch gebied (Europa, Azië en het Midden-Oosten) en het Nearctisch gebied (Noord-Amerika), dus grofweg het noordelijk halfrond. Op het zuidelijk halfrond zoals Afrika en Australië wordt de plaats van de schallebijters overgenomen door andere groepen van loopkevers, zoals zandloopkevers en bombardeerkevers. Een groot aantal schallebijters komt voor in China. De soorten die behoren tot de grote ondergeslachten Alipaster en Apotomopterus zijn endemisch in China. De drie soorten uit het geslacht Nesaeocarabus zijn endemisch op Tenerife, een van de Canarische Eilanden.

Sommige soorten zijn aangepast aan een bepaalde leefomgeving en komen voor in een beperkt gebied. Een voorbeeld is de goudglanzende schallebijter (Carabus auronitens), die een voorkeur heeft voor hoger gelegen bossen zoals heuvels en bergen. Andere soorten zijn generalisten die als gevolg hiervan een groot verspreidingsgebied hebben. Een voorbeeld is de Europese paarse loopkever (Carabus violaceus), die ook in België en Nederland te vinden is.

De meeste schallebijters zijn te vinden in humusrijke bossen. Een aantal soorten is in drogere streken te vinden zoals heide en berggebieden. De soorten Carabus syrus en Carabus syriacus zijn bewoners van droge zandige gebieden en komen voor in het Midden-Oosten waaronder Israël.[5] De soort Carabus hortensis is juist bestand tegen lagere temperaturen en wordt gevonden tot in noordelijk Noorwegen tot bij de stad Narvik.[6]

Uiterlijke kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Onderdelen van de kop, afgebeeld is de tuinschallebijter (Carabus nemoralis)
De kettingschallebijter (Carabus granulatus) heeft een duidelijk patroon van bultjes op de dekschilden
De blauwe schallebijter (Carabus intricatus) is blauw

Schallebijters zijn middelgrote tot grote kevers die een vrij herkenbare lichaamsbouw hebben, al zijn er enkele uitzonderingen. Schallebijters worden wel beschouwd als 'standaardmodel' voor alle loopkevers; ze hebben allemaal een typisch loopkeverachtige bouw. Ze zijn dan ook voornamelijk te onderscheiden aan hun lichaamslengte en kleur. Ook de vorm van het halsschild en de dekschilden en met name de patronen op deze dekschilden zijn vaak soortspecifiek. Het lichaam is ovaal-langwerpig, waarbij de dekschilden, het halsschild of pronotum en de kop goed zijn te onderscheiden. Schallebijters zijn typische bodembewoners, ze hebben altijd vleugels maar vliegen zelden. Sommige soorten hebben het vermogen om te vliegen zelfs volledig verloren. De poten en antennes zijn lang en sprieterig, ze zijn duidelijk gesegmenteerd. De meeste soorten worden één tot twee centimeter lang maar een aantal soorten wordt groter met uitschieters tot meer dan vier centimeter.

Kop[bewerken | brontekst bewerken]

De kop is altijd duidelijk te onderscheiden door de aanwezigheid van lange en duidelijk gesegmenteerde antennes (1). De antennes zijn niet alleen lang maar ook zeer beweeglijk. Ook de kaken of mandibels (3) zijn sterk vergroot en vallen duidelijk op, zoals bij alle loopkevers. De kop is voorzien van twee paar tasters die ook wel palpen worden genoemd. Deze hebben een zintuiglijke functie en dienen om te proeven. De palpen zijn bij de schallebijters relatief lang en ze eindigen in een enigszins verdikte, knotsvormige structuur. De tasters aan de onderzijde van de kop worden de liptasters of labiale tasters (2) genoemd en de tasters aan de bovenzijde zijn de kaaktasters of maxillaire tasters (4). De ogen (5) puilen uit en zijn rond en kraalachtig. De meeste soorten kunnen in vergelijking met andere kevers goed zien, de ogen worden gebruikt om prooien op te sporen en vijanden waar te nemen. De ogen bestaan uit kleine deeloogjes die de ommatidia worden genoemd en het geheel wordt aangeduid met het samengesteld oog. Veel schallebijters zijn nachtactief en bij deze soorten worden voornamelijk de koptasters gebruikt om prooien en vijanden waar te nemen.

Borststuk[bewerken | brontekst bewerken]

Het borststuk is smal en langwerpig. De vorm van het halsschild verschilt per soort. De achterzijde van het borststuk en het achterlijf worden beschermd door de stevige dekschilden of elytra. De dekschilden bedekken altijd de gehele bovenzijde van het achterlichaam. De kleur en vorm van de dekschilden zijn eveneens een determinatiesleutel omdat deze bij iedere soort weer anders zijn. Diverse schallebijters zijn groen met een metaalachtige glans, zoals de gouden schallebijter (Carabus auratus) en de graslandschallebijter (Carabus monilis). Andere soorten zijn overwegend zwart met een violette glans, zoals de paarse loopkever (Carabus violaceus) en de tuinschallebijter (Carabus nemoralis). De blauwe schallebijter (Carabus intricatus) heeft een uitgesproken blauwe kleur en is hieraan te herkennen.

Bij diversee schallebijters is het vermogen om te vliegen verloren gegaan doordat de onder de dekschilden gelegen achtervleugels gereduceerd zijn. Een aantal soorten echter kan niet meer vliegen ondanks de aanwezigheid van vliezige achtervleugels. De tuinschallebijter (Carabus nemoralis) is hiervan een voorbeeld. De achtervleugels van de gouden schallebijter (Carabus auratus) zijn volledig gereduceerd.[7] Bij sommige soorten kan een deel van de individuen wél vliegen en een deel niet. Dit is onder andere beschreven bij de kettingschallebijter (Carabus granulatus).[8]

Bij de schallebijters vertonen de dekschilden vaak patronen. Die kunnen heel verschillend zijn; enkele veel voorkomende zijn:

  • Opstaande lengterichels; de dekschilden hebben opstaande kielen in de lengte van het lichaam, zoals bij de goudglanzende schallebijter (Carabus auronitens), al dan niet in combinatie met onderstaande kenmerken.
  • Korrelig oppervlak; de dekschilden hebben een ruw, korrelig oppervlak bestaande uit onregelmatige putjes. Dit komt voor bij onder andere de lederschallebijter (Carabus coriaceus) en Carabus blaptoides. De gladde schallebijter (Carabus glabratus) heeft een zeer licht patroon van korreltjes zodat het oppervlak glad aandoet.
  • Groeven; veel soorten hebben lengtegroeven, soms zijn deze glad maar er kunnen ook patronen tussen de groeven zitten. De groeven kunnen zeer fijn zijn of juist breed. Voorbeelden van soorten met lengtegroeven zonder opvallende patronen zijn de gouden schallebijter, die brede groeven heeft, en de paarse loopkever (Carabus violaceus), die zeer fijne groeven bezit.
  • Groeven met rijen putjes; er zijn rijen kleine putjes aanwezig tussen de lengtegroeven. Een voorbeeld is de moerasschallebijter (Carabus clatratus).
  • Groeven met rijen bobbeltjes; tussen de groeven liggen rijen opstaande bultjes. Een dergelijk patroon komt onder andere voor bij de kettingschallebijter (Carabus granulatus) en Ullrichs schallebijter.

De onderzijde van het borststuk draagt drie paar poten, die bij alle schallebijters zeer lang en slank zijn. De poten bestaan uit de heup of coxa, het dichtst bij het lichaam – dit deel is het kleinst en is aan de bovenzijde niet te zien – gevolgd door de dij of femur, die onder de dekschilden uitsteekt, en verbonden is met de scheen of tibia' De scheen eindigt in een gewricht dat een stekel draagt die de spore wordt genoemd. Het laatste deel van de poot, de voet of tarsus, is bij de meeste soorten tevens het langste deel, en is geleed. De tarsus bestaat altijd uit vijf tarsleden waarvan de laatste een klauwtje draagt. Schallebijters kunnen als het moet zeer snel rennen.

Bij de schallebijters zijn de mannetjes het eenvoudigst van de vrouwtjes te onderscheiden aan de vorm van de voorpoten.[9] Deze zijn duidelijk breder bij de mannetjes en dit dient om een vrouwtje tijdens de paring beter te kunnen vasthouden.[10]

Achterlijf[bewerken | brontekst bewerken]

Het achterlijf van de kevers bevat alle organen, zoals de geslachtsorganen, het ademapparaat en het spijsverteringsstelsel. Aan de achterzijde zit de anus.

Rondom de anus liggen klieren die een stinkende en onsmakelijke vloeistof afscheiden. De stof die wordt uitgescheiden wordt hemolymfe genoemd en dient om vijanden af te schrikken. Bij een aantal soorten is de klierafscheiding ook voor mensen ondraaglijk vanwege de zeer sterke rottingsgeur. De afweerstof is niet zo sterk als bij de bombardeerkevers het geval is.

Bij de schallebijter Carabus lefebvrei is de substantie goed onderzocht. In de afscheiding van deze soort werden onder andere terpenen, ketonen, aldehyden, alcoholen, esters, en carbonzuren aangetroffen. Vooral monoterpenen zoals linalool zijn een belangrijk bestandsdeel.[11]

Voortplanting en ontwikkeling[bewerken | brontekst bewerken]

Schallebijters zoeken elkaar op in het voortplantingsseizoen waarna de paring plaatsvindt. De vrouwtjes zetten de eitjes vaak een voor een af in de bodem, in dood hout of onder objecten als stenen. De eitjes zijn vaak enige millimeters lang en wit. Van de rasterschallebijter (Carabus cancellatus) is bekend dat ze aanvankelijk een cilindervorm hebben en later een rondere vorm krijgen die lijkt op een boon.[12]

De eitjes komen na enige tijd uit – de ontwikkelingstijd is afhankelijk van de temperatuur – waarbij de larven tevoorschijn komen. Deze vervellen twee keer waarna ze verpoppen en uiteindelijk de volwassen kever verschijnt. Na iedere vervelling is de larve helder wit; het duurt enige tijd voordat de oude kleur terugkomt.

Larve[bewerken | brontekst bewerken]

Tekening larve van de rasterschallebijter (Carabus cancellatus)
Larve van de graslandschallebijter (Carabus monilis)

De larven van de schallebijters hebben een vrij uniforme bouw. Het lichaam is altijd afgeplat, wat ze helpt om onder objecten als stenen en houtblokken te schuilen. De larven van sommige soorten hebben een relatief kort en breed lichaam en andere soorten hebben een langer en relatief smaller lijf. De larven van schallebijters zijn niet altijd eenvoudig van andere loopkeverlarven te onderscheiden. Op de afbeelding rechts is een typische larve afgebeeld. Het lichaam is net als bij de volwassen kevers verdeeld in drie delen; de kop, (A), het borststuk (B) en het achterlijf (C). De mandibels of kaken (1) zijn bij alle soorten goed ontwikkeld en zijn duidelijk zichtbaar. Aan weerszijden zijn twee paar palpen gepositioneerd zoals ook voorkomt bij de volwassen dieren, de buitenste palpen (2) zijn net zichtbaar, de binnenste palpen zijn hier niet te zien. Iets achter de monddelen zijn de antennes (3) gelegen die echter veel kleiner zijn in vergelijking met de antennes van de volwassen kever. Aan de achterzijde van de kop is een groepje onopvallende, enkelvoudige oogjes aanwezig (4) die de ommatidiën worden genoemd. De larve ziet hiermee slecht en kan alleen het verschil tussen dag en nacht waarnemen.

Het borststuk van de larve draagt net als de volwassen kever drie paar poten; de borststuksegmenten zijn bij de larven echter veel duidelijker te onderscheiden dan bij de volwassen exemplaren. De poten zijn goed ontwikkeld in vergelijking met andere insectenlarven; de schallebijterlarve kan er snel mee rennen. Zowel het voorste potenpaar (5), het middelste potenpaar (6) als het achterste potenpaar (7) worden aan de bovenzijde beschermd door stevige chitineuze platen.

Het achterlijf bestaat altijd uit tien segmenten, waarvan de achterste twee samengegaan zijn zodat het zichtbare aantal segmenten kleiner is. Aan de bovenzijde draagt ieder segment een beschermende, chitineuze plaat, de tergiet. Aan de onderzijde zit een vergelijkbare plaat, de sterniet.

De larven zijn behoorlijk snel en kunnen zich al rennend vlug verstoppen bij verstoring. De larven van veel soorten kunnen zich ook snel ingraven om aan vijanden te ontkomen. Als een larve wordt opgepakt, kan deze vaak venijnig bijten door de lange, scherpe en krachtige monddelen.

De larven hebben nog geen samengestelde ogen zoals de volwassen kevers. Aan de onderzijde van de kop zijn de palpen gelegen, dit zijn gelede uitsteeksels van de kop die een zintuiglijke functie hebben. Ze bevatten chemosensorische zintuigcellen die het voedsel 'ruiken' en vervullen ook een functie bij het in de monddelen brengen van delen van prooidelen die door de kaken zijn verkleind.

Pop[bewerken | brontekst bewerken]

Twee exemplaren van de goudglanzende schallebijter (Carabus auronitens) in hun winterkwartier

Als de larve zich volledig heeft ontwikkeld vindt de verpopping of ecdysis plaats. De verpopping voltrekt zich altijd in een beschermende kamer, de larve graaft hiertoe een holletje om zich tegen vorst te beschermen. Ze overwinteren meestal in de pop in het hol, deze schuilplaats wordt wel de popkamer of poppenwieg genoemd. Een aantal soorten kan verscheidene jaren oud worden en moet dus als volwassen kever overwinteren maar ook bij deze soorten is het zo dat de eerste winter vaak wordt doorgebracht in de popkamer. De kevers verpoppen bijna altijd in de herfst en komen vlak voor de winter uit hun pop tevoorschijn. Omdat er in de winter geen voedsel meer is blijven ze in de pop tot de volgende lente of zomer aanbreekt. Pas als de temperaturen hoog genoeg zijn kruipen de kevers uit hun schuilplaats.

Imago[bewerken | brontekst bewerken]

Als de kever zijn pop verlaat is het lichaam eerst wit; de kleuren komen later tevoorschijn als het pantser van het lichaam uithardt. Volwassen kevers zijn vaak meerderjarig en overwinteren in holletjes in de grond of onder boomschors. Ze kunnen dan in paren of groepjes worden aangetroffen.

Schallebijters zijn allemaal bodembewonend. Sommige soorten zijn nachtactief terwijl andere als sterk heliofiel kunnen worden beschouwd, wat betekent dat ze in de volle zon actief zijn. De terrestrische levenswijze is iets wat alle soorten gemeen hebben. De schallebijters die kunnen vliegen doen dat maar maar zelden.

Ecologie[bewerken | brontekst bewerken]

Een gouden schallebijter (Carabus auratus) eet een buitgemaakte regenworm

Schallebijters zijn grotendeels carnivoor. Ze eten voornamelijk levende prooien. Van een aantal soorten is beschreven dat het menu voor een deel bestaat uit plantendelen zoals fruit. De paarse loopkever wordt vaak op vlindervallen aangetroffen. Verzamelaars van nachtvlinders lokken deze door boomstammen in te smeren met een mengsel van een suikerhoudende en een alcohohoudende substantie, die kennelijk ook onweerstaanbaar is voor de loopkevers.[13]

Ook aas wordt niet vermeden; schallebijters eten van dode dieren zoals muizen.[12]

De meeste soorten kiezen zachtere dieren uit als prooi, zoals wormen, rupsen en slakken. Van een aantal loopkevers is bekend dat ze de schadelijke larven van de coloradokever eten, zoals de gouden schallebijter, de rasterschallebijter en de kettingschallebijter.[14] De gouden schallebijter jaagt vooral op de schadelijke, aan plantenwortels vretende larven van de meikever (Melolontha melolontha).[13]

De larven van veel schallebijters zijn echte slakkenjagers. Door hun langwerpige bouw kunnen ze gemakkelijk in het slakkenhuis kruipen. De slak wordt vervolgens doodgebeten en met behulp van verteringsvloeistoffen opgenomen.

Vijanden[bewerken | brontekst bewerken]

Loopkevers zoals schallebijters hebben te duchten van generalisten onder de insectenetende dieren. Voorbeelden zijn zoogdieren zoals muizen, egels en katachtigen. Ook vele insectenetende vogels eten de kever en de larven als ze de kans krijgen.

De kever kan ten prooi vallen aan parasitoïde schimmels uit de familie Clavicipitaceae. De schimmel doodt voornamelijk de larven en produceert onregelmatige langwerpige stelen op het lijk waaruit de vruchtlichamen groeien. Deze besmetten vervolgens weer andere insecten.

Taxonomie en indeling[bewerken | brontekst bewerken]

De schallebijters zijn een geslacht van kevers (orde Coleoptera) die worden geplaatst in de onderfamilie Carabinae (waarvan ze de naamgever zijn) van de familie Carabidae (loopkevers) in de onderorde Caraboidea (roofkevers).

De loopkevers, en met name de schallebijters, zijn een relatief kleine groep van kevers maar vanwege hun relatief forse formaat en het algemene voorkomen in veel westerse landen behoren ze tot de best bestudeerde kevers. De indeling van de schallebijters is door de constante aanvoer van nieuwe inzichten al vele malen gewijzigd.

Alle schallebijters behoren tot het geslacht Carabus, dat verder wordt verdeeld in ondergeslachten. De grootte en het areaal kan per ondergeslacht sterk verschillen. Het ondergeslacht Damaster bijvoorbeeld telt slechts één soort, Damaster blaptoides, die alleen voorkomt in Japan en de noordelijker gelegen eilandengroep Koerilen die behoren tot Rusland. Hemicarabus daarentegen komt voor in een groot deel van de wereld: grote delen van Europa en verder in Azië en in Noord-Amerika.

Onderstaand een lijst van ondergeslachten; zie voor een lijst van alle soorten de lijst van schallebijters.

Indeling[bewerken | brontekst bewerken]

Van de 40.000 soorten loopkevers behoren er ongeveer 2000 tot de schallebijters. De poppenrovers (geslacht Calosoma) zijn het nauwst verwant aan de schallebijters, en behoren tot dezelfde onderfamilie Carabinae. Belangrijke verschillen tussen de schallebijters en de poppenrovers zijn dat deze laatsten goed kunnen vliegen en soms in bomen en struiken leven en niet op de bodem.

Hieronder staat een tabel met alle soorten die in België en Nederland voorkomen, en enkele andere soorten uit zeer nabije regio's. Soorten met een asterisk (*) komen in Nederland voor.[2] Zie voor een complete lijst van alle soorten schallebijters de lijst van schallebijters. Voor de lijst zijn verschillende bronnen gebruikt, zie hiervoor de tabelkop.

Enkele soorten schallebijters met afbeelding
Afbeelding Naam[2] Lengte[9] Kleur[9] Voorkomen Bijzonderheden
Heideschallebijter*
Carabus arcensis subsp. sylvaticus Dejean, 1826
16 tot 22 millimeter Zeer variabel, groen tot bruin In Turin (2000) nog onder de naam Carabus arvensis
Gouden schallebijter*
Carabus auratus Linnaeus, 1761
17 tot 30 millimeter Helder groen met een opvallende metalige glans Bosranden en bossen in Europa en Azië Kan behoorlijk groot worden en is meerjarig
Goudglanzende schallebijter*
Carabus auronitens Fabricius, 1792
18 tot 34 millimeter Groen, metaalglans over het gehele lichaam maar met zwarte ribben en randen van de dekschilden Delen van Europa, in Nederland alleen in het oosten De kleur kan variëren van goudachtig tot blauw
Rasterschallebijter*
Carabus cancellatus Illiger, 1798
17 tot 32 millimeter Meestal helderbruin, rode basis van de antennes Grote delen van Europa Is in Nederland sterk achteruitgegaan
Moerasschallebijter*
Carabus clatratus Linnaeus, 1761
20 tot 36 millimeter Zwart, rijen deukjes tussen de lengtegroeven op de dekschilden Bossen Middelgrote soort
Bolle schallebijter*
Carabus convexus Fabricius, 1775
14 tot 20 millimeter Zwart met soms blauwe zijden van de dekschilden Berggebieden en warme delen van het Middellandse Zeegebied Deze soort is een van de kleinste schallebijters; de kever leeft soms in groepen
Lederschallebijter*
Carabus coriaceus Linnaeus, 1758
30 tot 40 millimeter Zwart met een gekorrelde textuur op de dekschilden Grote delen van Europa Deze kever kan niet vliegen
Gladde schallebijter*
Carabus glabratus Paykull, 1790
22 tot 34 millimeter Zwart, geen duidelijk patroon op de dekschilden Grote delen van Europa Leeft in bossen en berggebieden, in Nederland zeldzaam
Kettingschallebijter*
Carabus granulatus Linnaeus, 1758
17 tot 23 millimeter Zwart met een groene metaalglans Niet algemeen Een van de kleinste soorten schallebijters
Carabus hortensis
Linnaeus, 1758
22 tot 30 millimeter Middelgrote soort met een compacte bouw; het halsschild en de dekschilden hebben een gelige rand Zeer variabel in kleur
Blauwe schallebijter*
Carabus intricatus Linnaeus, 1761
24 tot 36 millimeter Donkerblauw In Nederland zeldzaam, alleen op de Veluwe en bij Nijmegen gevonden maar niet meer na 1941 Deze soort is opvallend blauw en niet groen of bruin zoals de meeste schallebijters
Carabus irregularis Fabricius, 1792 19 tot 30 millimeter Koperkleurig met een metaalglans; de dekschilden dragen goudgroen gekleurde rijen putjes Duitsland en zuidelijker Deze soort heeft een sterk afgeplat lichaam in vergelijking met andere schallebijters
Carabus linnaei Panzer, 1810 16 tot 22 millimeter Koperbruin met een groene glans, er is weinig variatie In bossen van Centraal-Europa tot in Duitsland Een van de kleinere soorten
Graslandschallebijter*
Carabus monilis Fabricius, 1729
17 tot 32 millimeter Bruin tot blauw, zeer variabel van kleur Zuidelijke delen van Europa tot in gematigde delen als Nederland Middelgrote soort
Tuinschallebijter*
Carabus nemoralis Müller, 1764
18 tot 28 millimeter Bruin met een groene metaalglans Grote delen van Europa Vrij gedrongen soort die voorkomt in bossen en bosranden
Goudrandschallebijter*
Carabus nitens Linnaeus, 1758
13 tot 18 millimeter Groen, sterke richels op de dekschilden Zuid-Europa tot Midden-Europa Een van de kleinste soorten
Blauwzwarte schallebijter*
Carabus problematicus Herbst, 1768
20 tot 30 millimeter Zee variabel, van groen tot bruin of zwart Duinen en zanderige streken langs bossen Vrij kleine en variabele soort, die voorkomt tot boven de poolcirkel
Carabus scheidleri Panzer, 1799 25 tot 35 millimeter Donkergroene kleur In Duitsland en meer oostelijke landen
Carabus sylvestris Panzer, 1793 17 tot 25 millimeter Variabel, groen tot bruin Grote delen van Europa De kever komt voor in bossen in bergstreken
Ullrichs schallebijter
Carabus ulrichii Germar, 1824
20 tot 34 millimeter Bruin met metaalglans, heeft een duidelijk kettingmotief op de dekschilden. Midden- en zuidelijk Europa, naar het zuiden toe algemener Is vermoedelijk in Nederland nooit inheems geweest
Carabus variolosus Fabricius, 1787 20 tot 33 millimeter Zeer donker tot zwart Centraal- en zuidelijk Europa Deze soort heeft geen rijen putjes of kettingmotieven op de dekschilden maar relatief grove bulten
Paarse loopkever*
Carabus violaceus Linnaeus, 1758
22 tot 35 millimeter Zwart met een opvallende paarse glans Grote delen van Europa
Violette schallebijter*
Carabus violaceus subsp. purpurascens Fabricius, 1787
22 tot 35 millimeter Zwart met een opvallende paarse glans Grote delen van Europa Is in België en Nederland een algemene ondersoort