Bothriechis

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Bothriechis
Een juveniele Schlegels groefkopadder (Bothriechis schlegelii) uit Costa Rica.
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Serpentes (Slangen)
Familie:Viperidae (Adders)
Onderfamilie:Crotalinae (Groefkopadders)
Geslacht
Bothriechis
Peters, 1859
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Bothriechis op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Bothriechis is een geslacht van slangen uit de familie adders (Viperidae) en de onderfamilie groefkopadders (Crotalinae).

Naam en indeling[bewerken | brontekst bewerken]

De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door Wilhelm Peters in 1859. De slangen werden eerder aan andere geslachten toegekend, zoals Lachesis en Bothrops. Er zijn elf verschillende soorten, inclusief de pas in de eenentwintigste eeuw wetenschappelijk beschreven soorten Bothriechis guifarroi (2013) en Bothriechis nubestris (2016).[1]

Uiterlijke kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

De slangen worden middelgroot en bereiken een lichaamslengte van ongeveer 80 tot 90 centimeter. De lichaamskleur is meestal geel tot groen. De kop is goed te onderscheiden van het lichaam door de aanwezigheid van een duidelijke insnoering. De ogen zijn relatief groot en hebben een verticale pupil. De slangen hebben 17 tot 25 rijen schubben in de lengte op het midden van het lichaam.[2]

Levenswijze[bewerken | brontekst bewerken]

De vrouwtjes zetten geen eieren af maar zijn eierlevendbarend, de jongen komen levend ter wereld. Alle soorten zijn giftig en er worden relatief veel mensen gebeten. De soort Bothriechis lateralis leeft als juveniel op de bodem en veroorzaakt vaak beten aan de handen als men de grond bewerkt. De boom- en struikbewonende Schlegels groefkopadder (Bothriechis schlegelii) bevindt zich meestal op enige hoogte en veroorzaakt met name beten aan het aangezicht en het bovenlichaam. Dodelijke gevallen komen zelden voor.[2]

Verspreiding en habitat[bewerken | brontekst bewerken]

De slangen komen voor in delen Midden-Amerika en noordelijk Zuid-Amerika en leven in de landen Nicaragua, Costa Rica, Panama, Honduras, Mexico, Guatemala, Belize, Ecuador, Peru en Colombia.[1] De habitat bestaat uit vochtige tropische en subtropische bossen, zowel in laaglanden als in bergstreken. Ook in door de mens aangepaste streken zoals plantages kunnen de dieren worden aangetroffen.

Beschermingsstatus[bewerken | brontekst bewerken]

Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan zeven soorten een beschermingsstatus toegewezen. Vier soorten worden beschouwd als 'veilig' (Least Concern of LC), twee als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU) en de soort Bothriechis marchi wordt gezien als 'bedreigd' (Endangered of EN).[3]

Soorten[bewerken | brontekst bewerken]

Het geslacht omvat de volgende soorten, met de auteur en het verspreidingsgebied.

Naam Auteur Verspreidingsgebied
Bothriechis aurifer Salvin, 1860 Mexico, Guatemala
Bothriechis bicolor Bocourt, 1868 Mexico, Guatemala
Bothriechis guifarroi Townsend, Medina-Flores, Wilson, Jadin & Austin, 2013 Honduras
Bothriechis lateralis Peters, 1862 Nicaragua, Costa Rica, Panama
Bothriechis marchi Barbour & Loveridge, 1929 Honduras
Bothriechis nigroviridis Peters, 1859 Costa Rica, Panama
Bothriechis nubestris Doan, Mason, Castoe, Sasa & Parkinson, 2016 Costa Rica
Bothriechis rowleyi Bogert, 1968 Mexico
Schlegels grijpstaartslang
(Bothriechis schlegelii)
Berthold, 1846 Mexico, Belize, Costa Rica, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Panama, Ecuador, Peru, Colombia
Bothriechis supraciliaris Taylor, 1954 Costa Rica, Panama
Bothriechis thalassinus Campbell & Smith, 2000 Guatemala, Honduras

Bronvermelding[bewerken | brontekst bewerken]