Brugs (dialect)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Brugs is de variant van het Nederlands zoals dat in Brugge gesproken wordt. Het is een vorm van het West-Vlaams, maar het echte Brugs is een typisch stadsdialect dat duidelijk te onderscheiden is van de dialecten uit de rest van West-Vlaanderen.

Het West-Vlaamse dialect, en vooral dat van de zo belangrijke handelsstad Brugge, heeft de eerste bijdrage geleverd aan de standaardisering binnen het Middelnederlands.

Spelling en uitspraak[bewerken | brontekst bewerken]

spelling IPA voorbeeld commentaar
aa [ɑː]? aap, gaaze, kaake De aa is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een grote opening van de mondholte en met de tong licht naar achter getrokken. Hij lijkt op de aa in het AN, maar wordt meer achteraan uitgesproken. Een betere vergelijking vormt de ea in het Engelse woord heart.
oa [ɔːɑ̯]? of [ɔːə̯]? kloaster, oasem, voadere De oa is een tweeklank die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong naar achter getrokken, en met ronding van de lippen. Het eerste deel van de tweeklank is lang en klinkt als de o in het Franse alors, en gaat dan over op een klank die lijkt op een korte a of een doffe e.
a [ɑ]? zak, fakke, zwallen De a is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een grote opening van de mondholte, en met de tong licht naar achter getrokken. Hij komt overeen met de a in AN bal.
èè [æː]? bèèr, stèèrt, gèèren De èè is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een grote opening van de mondholte, de tong vooraan in de mond en naar onder getrokken, en met gespreide lippen. Hij komt overeen met een gerekte a in het Engelse mad.
eej [eɪ̯]? sneej, speejgel, peejzen De eej is een tweeklank die gearticuleerd wordt met een half gesloten mondholte, de tong wat naar het harde gehemelte geheven, en met gespreide lippen. Het eerste deel van de tweeklank lijkt sterk op de ee in AN beek, maar gaat snel over in een soort j. Vooral de oudere Bruggeling zegt niet geeven maar geejven, niet peeper maar peejper, niet 'k weet nie maar 'k weejt nie. Deze klank lijkt dan sterk op de ai in het Engelse wait.
eeë [eːə̯]? vleeës, geeëte, leeëge De eeë is een tweeklank die gearticuleerd wordt met gespreide lippen, een half gesloten mondholte, de tong eerst hoog naar het harde gehemelte geheven en vervolgens wat naar beneden getrokken. Het eerste gedeelte is een lange klinker die sterk op de ee in AN kleed lijkt.
è [æ]? mès, èkse, slèkkevèt De è is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een grote opening van de mondholte, de tong vooraan in de mond en naar onder getrokken, en met gespreide lippen. Hij komt overeen met de a in het Engelse cash.
ie [i̞]? fiege, kiekstjie, twiefelen De ie is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een kleine opening van de mondholte, en de tong hoog naar het harde gehemelte geheven. Hij lijkt sterk op de ie in AN fiets, maar is wat minder gesloten (de tong is dus wat minder hoog geheven), en er is ook minder spreiding van de lippen.
ieë [iːə̯]? nieëf, bieër, strieëpe De ieë is een tweeklank die gearticuleerd wordt met een kleine opening van de mondholte, de tong hoog naar het harde gehemelte geheven en met gespreide lippen. Het eerste deel van de tweeklank is lang en lijkt sterk op de ie in AN hier, en gaat dan over in een doffe e, een beetje zoals in AN allergieën.
i [ɛ̝]? vis, dwil, lippe De i is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong lichtjes naar voor, en met gespreide lippen. Hij lijkt sterk op de e in AN bek, maar is toch wat meer gesloten (de tong is dus wat hoger opgeheven).
oo [oː]? stoove, schoole, goote De oo is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een half gesloten mondholte, de tong sterk naar achter getrokken, en met lichte ronding van de lippen. Deze klank komt min of meer overeen met de oo in AN geloof, maar wordt in het authentieke Brugs sluitend gediftongeerd [oʊ̯]?, wat betekent dat de lange oo eindigt in de richting van een oe of een w. "Echte" Bruggelingen spreken dus van stoowve, schoowle, goowte etc. Er is dan weinig of geen verschil tussen deze klank en een authentiek uitgesproken ow in blow, sowse, vrowe (zie bij ow).
o [ɔ]? zop, bolke, zokke De o is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong naar achter getrokken, en met geronde lippen. Hij komt overeen met de o in AN bom.
uu [ʏ]? fruut, puut, puustemuule De uu is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een kleine opening van de mondholte, en de tong hoog naar het harde gehemelte geheven. Hij lijkt sterk op de u(u) in het AN duw en minuut, maar is wat minder gesloten (de tong dus wat minder hoog opgeheven), en er is ook minder ronding van de lippen.
u [œ]? duts, nutjie, mussel De u is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong lichtjes naar het harde gehemelte geheven, en met geronde lippen. Hij lijkt sterk op de u in AN bus, maar is wat opener (de tong is dus wat minder hoog opgeheven).
e [ə]? de, ze, geruchte De e is steeds de doffe e, zoals die voorkomt in onbeklemtoonde lettergrepen. Net als in het AN is dit de klinker die wordt voortgebracht bij een neutrale stand van de tong. De doffe e's in het Brugse vernukkelde klinken dus niet anders dan in het AN verrukkelijke.
oeë [uːə̯]? broeër, voeët, schoeëre De oeë is een tweeklank die gearticuleerd wordt met een kleine opening van de mondholte, het blad van de tong hoog naar het zachte gehemelte geheven en met ronding van de lippen. Het eerste deel van de tweeklank is lang en gaat over in een doffe e. Het geheel klinkt als het eind van het Duitse Ruhe of van het Engelse sure.
oe [u̞]? koese, oekd, koente De oe is een korte klinker die gearticuleerd wordt met een kleine opening van de mondholte, en het blad van de tong hoog naar het zachte gehemelte geheven. Hij lijkt sterk op de oe in AN hoek, maar is wat minder gesloten (de tong is dus wat minder hoog opgeheven), en er is ook minder ronding van de lippen.
eu [øː]? neuze, beuter, meugelik De eu is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een half gesloten mondholte, de tong naar het harde gehemelte geheven, en met geronde lippen. Hij lijkt sterk op de eu in AN deur, maar wordt in het authentieke Brugs sluitend gediftongeerd [øʏ̯]?. Bij de oudere Bruggelingen hoort men namelijk deujre, zeujne, dreujpel etc.
ow [ɔu̯]? fowte, sowse, blow De ow is een tweeklank die gearticuleerd wordt met een half gesloten mondholte, de tong sterk naar achter getrokken, en met lichte ronding van de lippen. Hij lijkt een beetje op de ou in AN trouw, maar gaat rapper over in een w (het eerste deel is dus een korte klinker) en is meer gesloten (de tong bevindt zich dus niet zo laag in de mond). Bij oudere Bruggelingen wordt de ow zelfs zo gesloten geproduceerd dat de klank niet te onderscheiden is van de lange (authentiek uitgesproken) oo. De "echte" Bruggelingen spreken dus van een broower(e), een vroowe en bloow.
ei [ɛː]? dierlandeine, veejtrieneir, siesteim De ei is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, en de tong lichtjes naar voor. Hij komt overeen met de ei in (de Antwerpse) Meir.
òò [ɔː]? kofferfòòr, mazòòr, glòòbetjie De òò is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong naar achter getrokken, en met ronding van de lippen. Hij komt overeen met de klinker in het Franse corps.
œu [œː]? farsœur, ènzinjœur, vajazœur De œu is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een half open mondholte, de tong licht naar voor geplaatst, en met lichte ronding van de lippen. Hij komt overeen met de œu in het Franse sœur.
[ɛ̃ː]? afiñ, kol mariñ, ridiñgotjie De is een lange klinker die gearticuleerd wordt met een grote opening van de mondholte, de tong vooraan in de mond en naar onder getrokken, en met gespreide lippen. De lucht passeert zowel door de neus als door de mond. Deze klank komt overeen met de in in Firmin.
g [ɦ]? ganze, grèèten, Brugge De g is een medeklinker die gekenmerkt wordt door een articulatie waarbij een lichte vernauwing van het spraakkanaal ter hoogte van de stemspleet (en niet ter hoogte van het zachte gehemelte) de luchtstroom gedeeltelijk tegenhoudt, zodat een stemhebbend geruis ontstaat. Hij komt overeen met de h in aha.
ch [h]? bucht, kachtelgat, prochie De ch is een medeklinker die gekenmerkt wordt door een articulatie waarbij de luchtstroom door een vernauwing van het spraakkanaal ter hoogte van de stemspleet (en niet ter hoogte van het zachte gehemelte) naar buiten geperst wordt, zodat een stemloos geruis ontstaat. De ch is de stemloze tegenhanger van de h.
sch scharten, dèschen, mènsch De medeklinkercluster sch wordt op verschillende manieren uitgesproken in het Brugs.
In het begin van een woord (bv. schaap, schieve, schrieven) is er het meest variatie. Dan hoort men ofwel s + h, ofwel de "Franse" ch (als in chérie) + h, ofwel enkel de "Franse" ch, ofwel ten slotte een s gevolgd door een zogenaamde glottisslag. In het authentieke Brugs komt de glottisslag nauwelijks voor, maar wel in het jongere Brugs en zeker in de dialecten van het omringende West-Vlaamse platteland. Het gebruik van de glottisslag, niet alleen in bv. scharten maar ook in bv. bakken, petatten of lachen, wordt in Brugge door sommigen als "boers" ervaren.
In het midden van een woord (bv. dèschen, wènschen, flasche) is er nog veel variatie - enkel de "Franse" ch zonder meer komt niet meer voor.
Op het eind van een woord (bv. mènsch, Brugsch, Vlamsch) hoort men altijd gewoon s.

Verdubbelingsregel[bewerken | brontekst bewerken]

Een enkele medeklinker tussen twee klinkers waarvan de eerste kort en beklemtoond is, wordt verdubbeld: barakke (niet barake), persèssie (niet persèsie), dinne (niet dine), gorre (niet gore), petutter (niet petuter) etc. Soms helpt deze regel ons de klemtoon te bepalen: zo kan kateliek (katholiek) worden onderscheiden van katteliek (kattenlijk).

Deze verdubbelingsregel geldt niet bij de ie en de oe, die wel korte klinkers zijn maar ook in het Nederlands geen verdubbeling veroorzaken. (dus piepoo, niet pieppoo; foefelen, niet foeffelen). Ook de uu veroorzaakt geen verdubbeling: muule, niet muulle.

Bij samenstellingen wordt de verdubbelingsregel toegepast op de afzonderlijke, samenstellende leden en niet op de samenstelling als geheel: zo wordt in kofferfòòr de f in koffer- verdubbeld, ook al valt de klemtoon van de samenstelling als geheel op -fòòr, en niet op de o in kof. Evenzo wordt in flaschestèkkere ('mager iemand') de k in -stèkkere verdubbeld, ook al krijgt flasche- de klemtoon binnen de samenstelling als geheel.

Regels weergave assimilatieverschijnselen[bewerken | brontekst bewerken]

Een medeklinker kan van articulatie veranderen (zelfs wegvallen) onder invloed van de medeklinker die volgt of voorafgaat. Dit verschijnsel van wederzijdse beïnvloeding wordt in de taalkunde assimilatie genoemd. Omdat assimilatie grotendeels te voorspellen is, zijn er regels voor te formuleren en hoeft men bijgevolg niet elke klankverandering in de spelling aan te duiden. Dit zijn de belangrijkste gevallen en de erbij horende afspraken voor de spelling:

Invloed b en d op voorafgaande medeklinker[bewerken | brontekst bewerken]

Een medeklinker waarop een b of d volgt, wordt stemhebbend. In de taalkunde noemt men dit verschijnsel anticiperende assimilatie: de eerste medeklinker past zich al aan de volgende aan. Conform de Nederlandse spelling geeft men deze klankverandering niet weer. Men schrijft dus ofbustelen (niet ovbustelen), j'is buuten (niet j'iz buuten), ip de taafel (niet ib de taafel) etc.

Anders dan in het AN wordt een t voor een d toch niet stemhebbend. Integendeel, het is de d die dan stemloos wordt. Ook dit wordt niet weergegeven: men schrijft dus uutdoeën (niet uuttoeën), uut de kasse (niet uut te kasse) etc.

Invloed stemloze medeklinker op volgende v, z of g[bewerken | brontekst bewerken]

Een stemloze medeklinker maakt een erop volgende v, z of g stemloos, dus maakt er respectievelijk een f, s of (Brugse) ch van. In de taalkunde spreekt men van progressieve assimilatie: de eerste medeklinker behoudt zijn karakter en beïnvloedt de volgende medeklinker, zoals de t voor een d hierboven. Conform de Nederlandse spelling geeft men deze klankverandering niet weer. Men schrijft dus 't is vul (niet 't is ful), 'k zien do (niet 'k sien do), ipgeejven (niet ipcheejven) etc.

Invloed klinker of glijder op voorafgaande f, s of ch[bewerken | brontekst bewerken]

Een klinker of glijder (l, m, n, r, j of w) maakt als gevolg van progressieve assimilatie een erop volgende f, s of ch stemhebbend, dus maakt er respectievelijk een v, z of (Brugse) g van. Conform de Nederlandse spelling geeft men deze klankverandering niet weer. Men schrijft dus liefreuke (niet lievreuke), z'is wèg (niet z'iz wèg), toch nie (niet tog nie) etc.

Invloed medeklinker op voorafgaande vervoegings-t[bewerken | brontekst bewerken]

De vervoegings-t van het werkwoord kan wegvallen als het volgende woord met een medeklinker begint. Dat is ook zo bij de woordjes wat, dat, mèt en niet:

't Go(t) goan eej!
Zèg(t) da(t) nie(t)!
Je zieë(t) veejle.
Ja wa(t) zèg je!
Je lig(t) mè(t) z'n pèkkels omooge.

Ook een stemloze slot-d valt op die manier weg:

Z'aa(d) gin antrèk.

Echter, deze weggevallen -t/-d oefent toch nog zijn invloed uit op de erop volgende medeklinker, die stemloos kan worden: men hoort dus Zèg ta nie; Je zieë feejle; Ja wa sèg je; Z'aa chin antrèk etc. Deze assimilatie wordt niet in de spelling weergegeven (zie 1.2.1 en 1.2.2).

Regels weergave onderlinge beïnvloeding klinkers en medeklinkers[bewerken | brontekst bewerken]

Niet alleen medeklinkers kunnen elkaar onderling beïnvloeden. Ook wanneer een klinker en een medeklinker aangrenzend zijn, kan de ene de andere doen veranderen of doen wegvallen. Dit zijn de belangrijkste gevallen en de erbij horende afspraken voor de spelling:

Invloed klinker op voorafgaande slot-e[bewerken | brontekst bewerken]

Een doffe -e op het einde van een woord valt weg als er een woord op volgt dat met een klinker begint. Bij korte woordjes (de, je, ze etc.) geeft men dit aan met een apostrof, bijvoorbeeld z'is t'oekd. Bij de andere woorden laat men de e staan, omwille van de gelijkvormigheid van het woord in andere omgevingen. Men schrijft dus d'èspe angt an de bolke (niet d'èsp' angt an de bolke), tuschen de garre èn de deure (niet tuschen de gar' èn de deure), vorte eejers (niet vort' eejers) etc.

Invloed klinker op voorafgaande vervoegings-t[bewerken | brontekst bewerken]

Een klinker maakt een voorafgaande vervoegings-t stemhebbend (maakt er dus een -d van) als die vervoegings-t op een klinker volgt of aan een werkwoord gehecht wordt dat in de infinitief voor de -en een stemhebbende medeklinker laat horen (bijvoorbeeld kennen, geejven etc., maar niet lachen, wèrken etc.). Omwille van de gelijkvormigheid van het woord behoudt men toch de spelling met -t. Men schrijft dus 't stot ieër (niet 't stod ieër), ze kènt èm (niet ze kend èm), je gift olles wèg (niet je gifd olles wèg) etc.

Invloed n, m of ng op voorafgaande klinker[bewerken | brontekst bewerken]

Een nasale medeklinker (n, m of ng) maakt een voorafgaande klinker nasaal (zorgt er dus voor dat bij het uitspreken van die klinker de lucht uit de longen gedeeltelijk door de neus naar buiten gaat). Vergelijk de oa in koas en koantjies, de eeë in zeeëpe een zeeëmel, de ie in brieke en briengen etc. Het verschil is er, maar blijft al bij al te onopvallend om er een andere letter of lettercombinatie te introduceren. De nasalering. wordt dus niet in de spelling weergegeven om het woordbeeld niet te schaden.

Volgt er op de n een schuurklank (bijvoorbeeld s, g, z etc.), dan wordt de voorafgaande klinker lang (als die nog niet lang was), en valt de n zelf weg. Voorbeelden hiervan zijn sanse, pènse, kiens, klinst, schonst, bruunst, slunstjie, froense, oeënsdag, angekommen, invetten. Deze complexe maar spontane klankverandering wordt evenmin in de spelling weergegeven, ook hier om een vlotte leesbaarheid te waarborgen.

Grammatica[bewerken | brontekst bewerken]

Voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Persoonlijke voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

1e ev. 2e ev. 3e ev. m. 3e ev. v. 3e ev. o. 1e mv. 2e mv. 3e mv.
onderwerp 'k / ik / 'k...ik je / gie / je...gie je / je...tie ze / zie / ze...zie 't me / miender / me...miender je / giender / je...giender ze / ziender / ze...ziender
voorwerp me / mien je / joen èm ur / eur 't ons / oens joender / junder under

Bezittelijke voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

1e ev. mien / m'n / me
2e ev. joen / j'n / je
3e ev. m. zien / z'n / ze
3e ev. v. ur / eur(en)
3e ev. o. zien / z'n / ze
1e mv. ons / onze / miender...ons
2e mv. joender / junder
3e mv. under / ziender...under
Bezittelijke voornaamwoorden zelfstandig gebruikt[bewerken | brontekst bewerken]
voorbeeld 1e ev. 2e ev. 3e ev. m. 3e ev. v. 3e ev. o. 1e mv. 2e mv. 3e mv.
Die vint, j'is/'t is de(n) ... mienen / mien'n joenen / joen'n zienen / zien'n euren / eur'n / urzen zienen / zien'n onzen / onz'n joenderen / joender'n underen / under'n
Die vrowe, z'is de/d' ... miene joene ziene eure ziene onze joendere undere
Da meistjie, 't is 't ... miene joene ziene eure ziene onze joendere undere
Die kienders, 't zien de/d' ... miene joene ziene eure ziene onze joendere undere

Aanwijzende voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

ev. m. ev. v. ev. o. mv.
die / dieënen / dieën'n / deejz(e/n) (vint) die (vrowe) da (meistjie) / da(d)...ieër die (kienders)
Aanwijzende voornaamwoorden zelfstandig gebruikt[bewerken | brontekst bewerken]
ev. m. ev. v. ev. o. mv.
(den)dieënen / (den)dieën'n / deejn dedieë / dedeej da / dad(de) / da(d)...ieër dedieë / dedeej

Onbepaalde voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

iemand niemand iets niets
e(n)twieën(e) nieëman(d) e(n)twa(d) / e(n)twadde nieëten(t)

Vragende voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

wie waar wanneer wat waarom hoe
wieën(e) wo wanneeër(e) wa / wadde vowa(dde) oe(ë)

Wederkerende voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

"Zich" wordt in het Brugs niet gebruikt. In de plaats gebruikt men: me/mien, je/joen, èm, eur, èm, ons, joender en under.

Voorbeeld:

  • Je wast èm.
→ Hij wast zich.

Lidwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

ev. m. ev. v. ev. o. mv.
onbepaald e vint / een/'n ezel e vrowe / een/'n iefrowe e meistjie / een/'n iefrowtjie -- (kienders)
bepaald de vint / den ezel de vrowe / d'iefrowe et/'t meistjie de kienders

(Onbepaalde) bijwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

ergens nergens
e(n)twoar / e(n)two(r) nieëvers(t) / nieëverangst(en)

Bijvoeglijke naamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeeld: roar (eigenaardig, ongewoon)

Bijvoeglijk gebruikt[bewerken | brontekst bewerken]

ev. m. ev. v. ev. o. mv.
die roare vint die roare vrowe da roar meistjie die roare kienders

Zelfstandig gebruikt[bewerken | brontekst bewerken]

ev. m. ev. v. ev. o. mv.
aanwijzend die roar'n die roare -- die roare
onbepaald e roar'n e roare -- roare

Werkwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Sterke werkwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

Tegenwoordige tijd[bewerken | brontekst bewerken]
klasse 1 klasse 2a klasse 2b klasse 3a klasse 3b klasse 4 klasse 5 klasse 6 klasse 7
bluuv(e)n (blijven) kieëz(e)n (kiezen) zuug(e)n (zuigen) zieng(e)n (zingen) alp(e)n / èlp(e)n (helpen) neejm(e)n (nemen) geejv(e)n (geven) sloan (slaan) loat(e)n (laten)
ik bluuv(e)n kieëz(e)n zuug(e)n zieng(e)n alp(e)n neejm(e)n geejv(e)n sloan loat(e)n
gie bluuf(t) kieës(t) zuug(t) zieng(t) alp(t) nim(t), neejm(t) gif(t) sloa(t) l(o)at
je/zie/'t bluuf(t) kieës(t) zuug(t) zieng(t) alp(t) nim(t), neejm(t) gif(t) sloa(t) l(o)at
miender bluuv(e)n kieëz(e)n zuug(e)n zieng(e)n alp(e)n neejm(e)n geejv(e)n sloan loat(e)n
giender bluuf(t) kieës(t) zuug(t) zieng(t) alp(t) neejm(t) gif(t) sloa(t) l(o)at
ziender bluuv(e)n kieëz(e)n zuug(e)n zieng(e)n alp(e)n neejm(e)n geejv(e)n sloan loat(e)n
Verleden tijd[bewerken | brontekst bewerken]
klasse 1 klasse 2a klasse 2b klasse 3a klasse 3b klasse 4 klasse 5 klasse 6 klasse 7
bluuv(e)n (blijven) kieëz(e)n (kiezen) zuug(e)n (zuigen) zieng(e)n (zingen) alp(e)n / èlp(e)n (helpen) neejm(e)n (nemen) geejv(e)n (geven) sloan (slaan) loat(e)n (laten)
ik bleeëv(e)n koaz(e)n zoag(e)n zoeng(e)n ieëlp(e)n naam(e)n gaav(e)n sloeg(e)n lieët(e)n
gie bleeëf koas zoag zoeng / zoenk ieëlp naam(p) ga(a)f sloeg lieët
je/zie/'t bleeëf koas zoag zoeng / zoenk ieëlp naam(p) ga(a)f sloeg lieët
miender bleeëv(e)n koaz(e)n zoag(e)n zoeng(e)n ieëlp(e)n naam(e)n gaav(e)n sloeg(e)n lieët(e)n
giender bleeëf(t) koas(t) zoag(t) zoeng(t) / zoenk(t) ieëlp(t) naam(p)(t) ga(a)f(t) sloeg(t) lieët
ziender bleeëv(e)n koaz(e)n zoag(e)n zoeng(e)n ieëlp(e)n naam(e)n gaav(e)n sloeg(e)n lieët(e)n
voltooid deelwoord gebleejv(e)n gekooz(e)n gezoog(e)n gezoeng(e)n golp(e)n genoom(e)n gegeejv(e)n gesleejg(e)n geloat(e)n
Over de 7 klassen[bewerken | brontekst bewerken]

In de taalkunde heeft men de gewoonte om de sterke werkwoorden in 7 ablautsklassen in te delen (zie ook Gotisch, Oudnoords, Oudengels, Oudhoogduits). Die indeling is gebaseerd op de oorspronkelijke verbuigingen van sterke werkwoorden in het Oudgermaans, en men gebruikt ze hier ook om al de mogelijke verbuigingen in het Brugs op te sommen.

klasse subklasse1 werkwoorden
Klasse 1 ie-ee-ee-ee biet(e)n (bijten), griep(e)n (grijpen), kiek(e)n (kijken), rieën (rijden), schien(e)n (schijnen), smiet(e)n (smijten), snieën (snijden), stieg(e)n (stijgen), zwieg(e)n (zwijgen)
uu-ee-ee-ee bluuv(e)n (blijven)
Klasse 2a ie-oo-oo-oo bieën (bieden), gieët(e)n (gieten), kieëz(e)n (kiezen), rieëk(e)n (ruiken), schieët(e)n (schieten), vlieëg(e)n (vliegen), vrieëz(e)n (vriezen)
ee-oo-oo-oo weejg(e)n (wegen)
Klasse 2b uu-oo-oo-oo buug(e)n (buigen), fluut(e)n (fluiten), kruup(e)n (kruipen), sluup(e)n (sluipen), snuut(e)n (snuiten), snuuv(e)n (snuiven), stuup(e)n (buigen), stuuv(e)n (stuiven), zuug(e)n (zuigen), zuup(e)n (zuipen)
Klasse 3a ie-oe-oe-oe drienk(e)n (drinken), klienk(e)n (klinken), schienk(e)n (schenken), sprieng(e)n (springen), zienk(e)n (zinken), zieng(e)n (zingen)
i-oe-oe-oe biend(e)n (binden), viend(e)n (vinden)
e-o-o-o krèmp(e)n (krimpen), tèèrt(e)n (treden), trèkk(e)n (trekken)
i-o-o-o vicht(e)n (vechten)
u-o-o-u begunn(en) (beginnen)
Klasse 3b e-ie-ie-o èlp(e)n (helpen), wèrp(e)n (werpen)
Klasse 4 ee-a(a)-aa-oo breejk(e)n (breken), neejm(e)n (nemen), spreejk(e)n (spreken), steejk(e)n (steken), steejl(e)n (stelen)
o-a(a)-aa-o komm(e)n (komen)
Klasse 5a ee-a(a)-aa-ee eejt(e)n (eten), geejv(e)n (geven), leejz(e)n (lezen), geneejz(e)n (genezen), meejt(e)n (meten), vergeejt(e)n (vergeten)
i-a(a)-aa-ee ligg(e)n (liggen), zitt(e)n (zitten)
Klasse 5b ie-a(a)-aa-ie zieën (zien)
Klasse 6 oa-oe-oe-oa stoan (staan)
oa/aa-oe-oe-ee sloan (slaan), draag(e)n (dragen)
èè-oe-oe-oo zwèèr(e)n (zweren)
Klasse 7 oa/aa-ie-ie-oa bloaz(e)n (blazen), goan (gaan), loat(e)n (laten), slaap(e)n (slapen)
oo-ie-ie-oo loop(e)n (lopen)
oe-ie-ie-oe/oo oekd(e)n (houden), roep(e)n (roepen)
a-ie-ie-a ang(e)n (hangen), vang(e)n (vangen)

1 De subklasse toont de klankwijzigingen die optreden tussen infinitief - 3e p.ev. v.t. - 1e p.mv. v.t. - voltooid deelwoord.

  • Voorbeeld voor geejv(e)n (geven, klasse 5a) : geejven - ga(a)f - gaaven - gegeejven → subklasse = ee-a(a)-aa-ee.
Uitzonderingen[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige sterke werkwoorden kunnen in het Brugs ook zwak verbogen worden, uitgezonderd van het voltooid deelwoord.

Voorbeelden:

kieëz(e)n (kiezen) zuug(e)n (zuigen) alp(e)n (helpen)
ik kieësd(e)n zuugd(e)n alpt(e)n
gie kieësde zuugde alpte
je/zie/'t kieësde zuugde alpte
miender kieësd(e)n zuugd(e)n alpt(e)n
giender kieësde zuugde alpte
ziender kieësd(e)n zuugd(e)n alpt(e)n
voltooid deelwoord gekooz(e)n gezoog(e)n golp(e)n

Zwakke werkwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

Tegenwoordige tijd[bewerken | brontekst bewerken]
droaien (draaien) kats(e)n (kaatsen) maak(e)n (maken) durv(e)n (durven)
ik droai(e)n kats(e)n maak(e)n durv(e)n
gie droai(t) katst mak(t) durf(t)
je/zie/'t droai(t) katst mak(t) durf(t)
miender droai(e)n kats(e)n maak(e)n durv(e)n
giender droai(t) katst mak(t) durf(t)
ziender droai(e)n kats(e)n maak(e)n durv(e)n
Verleden tijd[bewerken | brontekst bewerken]
droai(e)n (draaien) kats(e)n (kaatsen) maak(e)n (maken) durv(e)n (durven)
ik droaid(e)n katst(e)n ma(a)kt(e)n durfd(e)n
gie droaide katste makte durfde
je/zie/'t droaide katste makte durfde
miender droaid(e)n katst(e)n ma(a)kt(e)n durfd(e)n
giender droaide katste makte durfde
ziender droaid(e)n katst(e)n ma(a)kt(e)n durfd(e)n
voltooid deelwoord gedroaid gekatst gemakt gedurfd
Uitzonderingen[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige zwakke werkwoorden kunnen in het Brugs ook sterk verbogen worden, uitgezonderd van het voltooid deelwoord.

Voorbeelden:

maak(e)n (maken) durv(e)n (durven)
ik mieëk(e)n dieërv(e)n
gie mieëk dieërf
je/zie/'t mieëk dieërf
miender mieëk(e)n dieërv(e)n
giender mieëk dieërf
ziender mieëk(e)n dieërv(e)n
voltooid deelwoord gemakt gedurfd

Onregelmatige werkwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

Tegenwoordige tijd[bewerken | brontekst bewerken]
èn (hebben) zien (zijn) doeën (doen) weejt(e)n (weten) durv(e)n (durven) kann(en) / kunn(en) (kunnen) mag(ge)n (mogen) moe(t)(e)n (moeten) word(e)n (worden) brieng(e)n (brengen) koop(e)n (kopen) wèrk(e)n (werken) zoek(e)n (zoeken) -- (zullen)
ik èn zien doeën weejt(e)n durv(e)n kann(en) mag(ge)n moet(e)n word(e)n brieng(e)n koop(e)n wèrk(e)n zoek(e)n (*)
gie è / èt zie(t) doeë(t) wit durf(t) kan(t) mag(t) moe(t) wor(dt) brieng(t) kop(t) wèrk(t) zoek(t)
je/zie/'t eej(t) is doeë(t) wit durf(t) kan(t) mag(t) moe(t) wor(dt) brieng(t) kop(t) wèrk(t) zoek(t)
miender èn zien doeën weejt(e)n durv(e)n kann(en) mag(ge)n moet(e)n word(e)n brieng(e)n koop(e)n wèrk(e)n zoek(e)n
giender è / èt zie(t) doeë(t) wit durf(t) kan(t) mag(t) / meug(t) moe(t) wor(dt) brieng(t) kop(t) wèrk(t) zoek(t)
ziender èn zien doeën weejt(e)n durv(e)n kann(en) mag(ge)n moet(e)n word(e)n brieng(e)n koop(e)n wèrk(e)n zoek(e)n

(*) Zie hier voor "zullen" in het Brugs.

Verleden tijd[bewerken | brontekst bewerken]
èn (hebben) zien (zijn) doeën (doen) weejt(e)n (weten) durv(e)n (durven) kann(en) / kunn(en) (kunnen) mag(ge)n (mogen) moe(t)(e)n (moeten) word(e)n (worden) brieng(e)n (brengen) koop(e)n (kopen) wèrk(e)n (werken) zoek(e)n zoen (zouden)
ik aan woar(e)n / was deejn wist(e)n dost(e)n kost(e)n mocht(e)n most(e)n wieër(e)n brocht(e)n kocht(e)n / kopt(e)n vrocht(e)n zocht(e)n zoen
gie aa(d) woar(t) / was deej wist dost kost mocht most wieër brocht kocht / kopte vrocht zocht zoe(t)
je/zie/'t aa(d) was deej wist dost kost mocht most wieër brocht kocht / kopte vrocht zocht zoe(t)
miender aan woar(e)n deejn wist(e)n dost(e)n kost(e)n mocht(e)n most(e)n wieër(e)n brocht(e)n kocht(e)n / kopt(e)n vrocht(e)n zocht(e)n zoen
giender aa(d) woar(t) deej wist(e) dost kost mocht most wieërd brocht kocht / kopte vrocht zocht zoe(t)
ziender aan woar(e)n deejn wist(e)n dost(e)n kost(e)n mocht(e)n most(e)n wieër(e)n brocht(e)n kocht(e)n / kopt(e)n vrocht(e)n zocht(e)n zoen
voltooid deelwoord gèd gewist gedoan geweejt(e)n gedost gekann(en) / gekunn(en) gemag(ge)n gemoet(e)n geword(e)n gebrocht gekocht gevrocht gezocht --
"Zullen" in het Brugs[bewerken | brontekst bewerken]
Dit werkwoord wordt alleen in de verleden tijd gebruikt. In de tegenwoordige tijd gebruikt men altijd goan (gaan), zoals in:
- 't Go noaste weejke weejre reejgen'n. (Het zal volgende week weer regenen.)

Trappen van vergelijking[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeelden:

stellend vergrotend overtreffend zelfstandig gebruikt
goeë(d) (goed) beetr bèst --
slicht (slecht) slichter slich(t)st --
oge (hoog) oger oogst d'oogte
leeëge (laag) leeëger leeëgst de leeëgte
veejle (veel) meeër meeëst --
winnig (weinig) minder minst --
grôot (groot) grotter grotst de grotte
kleeën (klein) klinder klinst --
vèrre (ver) vèrder vèrst de vèrte
dichte (dichtbij) dichter dichst / noast --
zeeëre (vlug) zirder zirst --
traage (traag) traager(der) traagst --
breeëd (breed) bridder bridst de britte
smol (smal) smoll(d)er smolst de smolte
dinne (dun) dinner dinst --

Verkleinwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Verkleinwoorden maakt men door aan het zelfstandig naamwoord enkelvoud een achtervoegsel bij te voegen. Dat kan -je, jie, -(s)tje of -(s)tjie zijn.

Bv.: broek/broekstj(i)e, uus/uuzetj(i)e, blad/ bladj(i)e, stoeël/stoeëltj(i)e, stroate/strètj(i)e, pèèrd/pèrretj(i)e
(broek, huis, blad, stoel, straat, paard)

Telwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdtelwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
eeën twi drieje vieëre vuuve zèsse zeejvn / zeejfden achte neejgn tieëne
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
èlve / alve twolve dertieëne veeërtieëne viftieëne / vigtieëne zèstieëne zeejvntieëne achttieëne neejgntieëne twientig
30 40 50 60 70 80 90 100 1000 1 000 000 1 000 000 000
dèrtig veeërtig viftig / vigtig tsèstig tseejvntig tachentig tneejgntig oenderd duusd mieljoeën mieljèèr

Rangtelwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9e 10e
ev.m. eeëstn twidn dèrdn vieërdn vuufdn zèsdn zeejvstn ach(t)stn neejgnstn tieënstn
ev.v. /ev.o. /mv. eeëste twidde dèrde vieërde vuufde zèsde zeejvnste ach(t)ste neejgnste tieënste
11e 12e 13e 14e 15e ... 20e 30e 40e ...
ev.m. èlfstn / alfstn twolfstn dèrtieënstn veeërtieënstn viftieënstn / vigtieënstn ... twientigstn dèrtigstn veeërtigstn ...
ev.v. /ev.o. /mv. èlfste / alfste twolfste dèrtieënste veeërtieënste viftieënste / vigtieënste ... twientigste dèrtigste veeërtigste ...

Ja en neen[bewerken | brontekst bewerken]

ja neen
1e ev. jaa'k ba jaa'k neeë'k / nin'k ba neeë'k / ba nin'k ja 'k en doeën ba 'k en doeën
2e ev. joa j' / joa je ba joa j' / ba joa je nee j(e) / ni j(e) ba nee j' / ba ni j(e) ja j'en doeët ba j'en doeët
3e ev. m. joa j' / joa je ba joa j' / ba joa je nee j(e) / ni j(e) ba nee j' / ba ni j(e) / ba nee j' nie ja j'en doeët ba j'en doeët
3e ev. v. joa z' ba joa z' neeë z' / nin z' ba neeë z' / ba nin z' ja z'en doeët ba z'en doeët
3e ev. o. joa't ba joa't neeë't / nin't ba neeë 't / ba nin 't ja 't en doeët / ja 't oeët ba 't en doeët / ba 't oeët
1e mv. jaa m(e) ba jaa m(e) neeë m(e) ba neeë m' ja m'en doeën ba m'en doeën
2e mv. joa j' / joa je ba joa je nee je / ni je ba nee je / ba ni je ja j'en doeët ba j'en doeët
3e mv. joa z' / joan z' ba joa z' / ba joan z' neeë z' / nin z' ba neeë(n) z' / ba nin z' ja z'en doeën ba z'en doeën
(1) (2) (3) (4) (5) (6)
  1. Als (+) antwoord op een (+) vraag of op een bevestigende zin.
  2. Als versterkend (+) antwoord op een (+) vragende zin en als (+) antwoord op een (-) vraag.
  3. Als (-) antwoord op een (+) of (-) vraag.
  4. Als versterkend (-) antwoord op een (+) of (-) vraag.
  5. Als (-) antwoord op een bevestigende zin of als (+) antwoord op een ontkennende zin.
  6. Versterkende vorm van (5).

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • J. JACOBS, Het Westvlaemsch van de oudste tijdens tot heden, Groningen, Wolters, 1927.
  • WERKGROEP BRUGS WOORDENBOEK, Brugs Woordenboek, Brugge, Brugs Ommeland, 2001.