Diabetes mellitus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Esculaap Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.
Diabetes
Diabetes mellitus
De blauwe cirkel is het internationale symbool voor diabetes mellitus
Coderingen
ICD-11 5A105A14
ICD-10 E10E14
MedlinePlus 001214
eMedicine med/546emerg/134
MeSH C18.452.394.750
NHG-standaard M01/samenvatting
Portaal  Portaalicoon   Geneeskunde

Diabetes mellitus (letterlijk 'honingzoete doorstroming') is een aandoening die wordt gekenmerkt door herhaaldelijk (chronisch) verhoogde bloedglucose- of bloedsuikerwaarden (hyperglykemie). Vandaar de Nederlandstalige aanduiding suikerziekte, of kortweg suiker.

Wat een normale bloedglucosewaarde precies inhoudt en hoe een meting moet worden verricht, is internationaal vastgelegd, met per land een soms iets andere invulling. Continue hyperglykemie veroorzaakt glucosurie (suikerverlies via de urine), polyurie (veel urineren) en polydipsie (veel drinken). Langdurige hyperglykemie kan uiteindelijk leiden tot een coma, als een juiste diagnose en behandeling uitblijven.

Voorkomen[bewerken | brontekst bewerken]

Wereldwijd hadden in 2010 zo'n 180 miljoen mensen diabetes. Ruim 95% van alle gevallen betreft diabetes type 2.[1] Van de naar schatting 800.000 Nederlanders met deze ziekte, waren er zo'n 250.000 die diabetes hadden zonder het te weten. Het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid (VWS) heeft in 2005 van diabetes een speerpunt gemaakt, om de Nederlandse diabeteszorg te verbeteren. Volgens de Nederlandse diabetesorganisaties en het ministerie van VWS krijgt twee derde van de diabetici onvoldoende goede zorg.

Diabetes Mellitus (DM) type 1 en 2 komen beide in alle leeftijdscategorieën voor, echter type 2 bij het Kaukasische (blanke) ras vooral na het 40e levensjaar. Bij andere etnische groepen begint het vaak al op jongere leeftijd. Vooral mensen van Hindoestaanse, negroïde, mediterrane of Aziatische afkomst hebben een extra hoge kans om DM type 2 te ontwikkelen. Deze personen dienen vanaf kinderleeftijd al gescreend te worden. Van de patiënten met DM type 2 heeft zo'n 80-85% overgewicht. DM type 2 staat bekend om de familiaire belasting. Bij DM type 1 is dit veel minder het geval.

Diagnose[bewerken | brontekst bewerken]

De conventie stelt dat de ideale bloedglucosewaarde (de bloedglucosespiegel) afhankelijk van omstandigheden tussen de 4 en de 8 mmol/liter dient te liggen. Een normale nuchtere waarde ligt tussen de 4 en de 5,6 mmol/l (of tussen de 60 en de 160 mg(suiker)/dl(bloed)). Indien de 'nuchtere' waarden bij een onbehandeld persoon boven de 7 mmol/l en 'niet-nuchter' boven de 11,0 mmol/l liggen, spreekt men van diabetes mellitus (suikerziekte). In het grijze gebied tussen deze grenswaarden spreken sommigen wel, anderen niet van diabetes. Landelijk en internationaal worden over deze waarden periodiek afspraken gemaakt of ze worden herzien door medici op grond van onderzoeksresultaten. Meestal wanneer men met klachten komt met de symptomen van diabetes mellitus zitten ze royaal boven de streefwaarden. Om met zekerheid te bepalen of een persoon diabetes heeft en welk type hij heeft, dient bij het bloedonderzoek niet alleen de bloedglucosewaarde bepaald te worden, maar ook het c-peptide en het insulinegehalte van het bloed. Een type-1-patiënt vertoont een verhoogde bloedglucosewaarde maar produceert nauwelijks tot geen c-peptide meer; een type-2-patiënt vertoont meestal (maar niet altijd) een verhoogde bloedglucosewaarde die altijd gepaard gaat met een verhoogd insuline-niveau.[2]

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

De naam diabetes mellitus (Grieks diabètès = sifon, van dia = door[heen], bainoo = gaan en Latijn mellitus = honingzoet), letterlijk "zoete doorstroom" of zoete urine, is ontstaan door de zoete smaak van de urine van deze patiënten. Vóór de chemische analyse van urine mogelijk werd, was een arts aangewezen op de eigen zintuigen. Het proeven van de urine was een gangbare manier van onderzoeken. Een andere wijze was de urine in een schoteltje buiten te zetten en te kijken of er wespen en andere insecten op afkwamen.

Oorzaak van de ziekte (pathogenese)[bewerken | brontekst bewerken]

Diabetes is een ongeneeslijke stofwisselingsziekte waarbij het lichaam onvoldoende energie uit glucose kan halen. De in het bloed aanwezige glucose, of bloedsuiker, afkomstig van de spijsvertering, kan in de meeste cellen (insulineafhankelijke cellen) alleen vanuit het bloed opgenomen worden als het bloed tevens voldoende insuline bevat, én als er werkende insuline-receptoren op die cellen aanwezig zijn. De precieze oorzaak van diabetes is nog niet bekend. De bekendste problemen bij diabetes zijn:

  1. onvoldoende of geen productie van insuline (bekend als diabetes type 1).
  2. een probleem met de insuline-receptoren (bekend als diabetes type 2).

Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]

Wanneer de glucose niet of onvoldoende in de cellen opgenomen kan worden, stijgen de bloedglucosewaarden; er treedt hyperglykemie op. Dit heeft diverse gevolgen:

  • De meest acute complicatie is ketoacidose. Hierbij treedt verzuring op in alle weefsels en organen, wat misselijkheid en soms braken tot gevolg heeft (dit begint bij 17 mmol/l en hoger).
  • In de nier zal de concentratie glucose in het bloed zo hoog zijn dat niet alle suikers opnieuw geabsorbeerd kunnen worden. Hierdoor gaat er suiker via de nier verloren in de urine. Dit gaat gepaard met extra waterverlies, waardoor er grote volumes urine worden geproduceerd: polyurie. Door het grote urineverlies stijgt het dorstgevoel en zal de patiënt veel drinken. Dit noemt men polydipsie.

Symptomen[bewerken | brontekst bewerken]

  • Veel mensen met type 2 diabetes zijn geheel of nagenoeg symptoomloos.
  • Het al eerder genoemde veel plassen en veel drinken treedt op bij hoge tot zeer hoge bloedglucosewaarden (boven de 12 mmol per liter).
  • Patiënten hebben bij een slechte glucosespiegel (te hoog) vaker dan gemiddeld last van blaasontsteking, witte vloed, en/of steenpuisten.
  • Soms kan men aceton ruiken in de adem van patiënten met diabetes met name als glucose door het insulinetekort zo slecht kan worden verwerkt dat het lichaam overgeschakeld is op vetverbranding, waarbij ketonen als nevenproducten ontstaan, waarvan aceton er een is. De glucosespiegel in het bloed is dan meestal veel te hoog. Bij hoge bloedsuikers en ernstige uitdroging kan ketoacidose (een metabole acidose) met een levensgevaarlijk coma optreden.
  • Vergrote kans op niet of slecht helende wonden, doordat de zenuwen niet meer goed werken en men het (voornamelijk op de voet) niet meer goed voelt wanneer er een wondje ontstaat. Deze helen meestal slecht of niet.
  • Rode of branderige ogen. Wazig zien. Ontsteking aan de ogen.
  • Vermoeidheid of slaperigheid
  • Impotentie
  • Een droge mond en een droge tong
  • Er ontstaat polyfagi (verhoogd hongergevoel) door de verminderde opname van glucose in spier-, lever- en vetcellen, die insuline nodig hebben om glucose op te nemen
  • Polyneuritis wat ontsteking van verschillende zenuwen betekent, polyneuritis veroorzaakt gevoelsstoornissen (veel lager sensorisch gevoel).
  • Verhoogde kans op macrosomie
  • Bij veel te hoge hyperglykemie is er kans op coma
  • Bij hypoglykemie zijn de symptomen beven, plotse honger, geeuwen, troebel zicht, hoofdpijn, hartkloppingen, wisselend humeur, bleekheid, concentratiestoornissen.[3]
  • Bij een ernstige hypoglykemie (glycemie lager dan 60 mg/dl) bestaat de kans op hypoglykemisch coma. Oorzaak van hypoglykemie kan zijn een te lange tijd tussen de maaltijd van de patiënt of te veel verbranden van glucose (door toedienen van insuline of bijvoorbeeld sporten).[3]

Complicaties[bewerken | brontekst bewerken]

Op de lange termijn kunnen ook andere complicaties optreden, dit hangt veelal af van hoe regelmatig de patiënt een te hoge bloedsuikerspiegel heeft:

  • In de grotere slagaders treedt een sterk versnelde atherosclerose op. Diabetes mellitus is de belangrijkste risicofactor voor hart- en vaatziekten. Ook de kleinste slagadertjes gaan minder goed werken (microangiopathie) wat tot schade overal in het lichaam leidt, bijvoorbeeld diabetische retinopathie, een beschadiging van het netvlies met als gevolg slechtziendheid of zelfs blindheid, of diabetische nefropathie, waarbij de nieren niet goed meer werken.
  • De gevoelszenuwen gaan minder goed werken, waardoor na jaren vaak ongevoeligheid optreedt in de voeten en de handen. De voeten en handen gaan prikkelen en tintelen en tezelfdertijd wordt de tastzin minder goed, waardoor fijn werk zoals b.v. het dichtmaken van knoopjes onmogelijk wordt of de patiënt niet meer voelt dat hij in een punaise heeft getrapt. Dergelijke wondjes gaan bovendien eerder ontsteken door het hogere suikergehalte en de genezing gaat slechter door de verstoorde bloedtoevoer. De patiënt merkt het pas laat omdat hij het niet voelt. Dit kan ertoe leiden dat op den duur tenen, voeten of onderbenen verloren gaan, omdat ze moeten worden geamputeerd.
  • Doordat diabetes veelal last hebben van schommelende bloedsuikerspiegels, is de kans op tandvleesontstekingen groter. Er kunnen mondziektes als abces of parodontitis ontstaan[4]. Bij verergering hiervan kunnen zelfs de tanden en kiezen worden verloren.

Classificaties[bewerken | brontekst bewerken]

Juveniele versus ouderdomsdiabetes[bewerken | brontekst bewerken]

Toen de pathogenese van diabetes nog onbekend was, klasseerde men de patiënten volgens de symptomen. De jeugdige (juveniele) vorm was een ernstige vorm die reeds in de kindertijd tot uiting kwam. De kinderen waren erg mager, hun spieren 'smolten' weg en ze stierven jong.

De ouderdomsdiabetes trad pas op latere leeftijd op en was een mildere vorm. Oorzaak en behandeling waren onbekend.

Insuline-afhankelijke versus insuline-onafhankelijke diabetes[bewerken | brontekst bewerken]

Toen het onderliggende probleem eenmaal beter werd begrepen, deelde men de diabetes in op basis van de behandeling. Type 1 of insuline-afhankelijke vorm was de ernstigste vorm, waaronder ook de voormalige juveniele diabetes viel, type 2 was de insuline-onafhankelijke diabetes waaronder de meeste van de voormalige 'ouderdomsdiabetici' vielen.

β-celdestructie versus intacte β-cellen[bewerken | brontekst bewerken]

Tegenwoordig wordt de pathogenese van diabetes nog wat beter begrepen en klasseert men de diabetes ook wel in een β-cel-destructieve diabetes (type 1), en β-cel-intacte diabetes (type 2). Aangezien type 2 ten gevolge van westerse leefstijl (overgewicht, weinig lichaamsbeweging) steeds vaker bij mensen van onder de 50 optreedt, is de term ouderdomsdiabetes niet meer van toepassing.

Bij diabetes type 1 maken de β-cellen in de alvleesklier onvoldoende insuline aan ten gevolge van de uitgebreide vernietiging van deze β-cellen (eilandjes van Langerhans). Hier is sprake van een absoluut tekort aan insuline.

Oorzaken hiervan kunnen zijn:

  • auto-immuundestructie van de β-cellen
  • met onbekende oorzaak: idiopathische destructie van de β-cellen
  • infectueuze destructie van de β-cellen
  • chemische destructie van de β-cellen
  • een algemeen alvleesklier-probleem
  • IJzerstapeling hemochromatose (bronzen diabetes)

Type 1 is bij kinderen en jongeren veruit de meest voorkomende vorm. De meeste gevallen van type 1 ontstaan door de auto-immuundestructie. Er zijn gevallen waarbij deze vorm zich al openbaart in het tweede levensjaar. Het is echter ook mogelijk dat dit pas na de leeftijd van 25 jaar het geval is; men spreekt dan van LADA's, wat een afkorting is van Latent Auto-immune Diabetes in Adults (Latente Auto-immune Diabetes bij Volwassenen). Door de toename van overgewicht bij kinderen groeit echter het aandeel van type 2-diabeten onder kinderen met diabetes.

Bij diabetes type 2 zijn de β-cellen in voldoende mate aanwezig. Absoluut is er dus voldoende insuline aanwezig, maar reageert het lichaam er onvoldoende op. Er is dus een relatief tekort aan insuline. Oorzaken hiervan kunnen zijn:

  • te weinig receptoren op de cellen.
  • insulineresistentie: er is een defect in de insulinecascade. Hierdoor wordt er minder GLUT-4 getransloceerd naar het celmembraan. GLUT-4 zorgt voor de opname van glucose.

Type 2 komt ook voor op alle leeftijden, maar met name bij ouderen en bij mensen met overgewicht. De exacte redenen waarmee overgewicht kan bijdragen tot ontwikkeling van DM-type II zijn nog niet ontegenzeggelijk geïdentificeerd, maar over de bijdrage van vrije vetzuren (NEFA's, naar het Engelse non-esterified fatty acids) worden volgende mogelijkheden alvast niet uitgesloten:[5]

  • bevordering van lipotoxiciteit in pancreatische β-cellen vermindert de insulineloslating (op zeer lange termijn en bij overdreven obesitas; bij matig overgewicht en matige obesitas zal de insulinotrope (dat wil zeggen, hetgeen de loslating van insuline uit de β-cellen bevordert) werking ten gevolge van de gestegen glycemie nog doorwegen. Dit is ook de reden waarom zo'n 80% van de populatie met overgewicht/obesitas geen DM-type II ontwikkelt;
  • competitie met glucose voor oxidatie in mitochondriën laat glucose ongebruikt in de bloedbaan achter;
  • negatieve interferentie met de pathway die GLuT-4-receptoren naar de celmembranen transloceert (dit zou voor de eigenlijke resistentie zorgen).

Zwangerschapsdiabetes is een bijzonder geval van diabetes type 2, waarbij de moederkoek van de foetus hormonen (o.a. HPL, cortisol) aanmaakt die de insuline van de moeder tegenwerken. De alvleesklier van de moeder moet twee tot drie maal meer insuline produceren om hetzelfde effect te behouden in de cellen. Indien de alvleesklier van de moeder hiertoe niet in staat is, ontstaat er zwangerschapsdiabetes. Deze vorm van diabetes verdwijnt meestal enkele dagen na de geboorte van het kind. Toch hebben dergelijke moeders later een duidelijk grotere kans op diabetes type 2. Het komt in de zwangerschap ook wel voor dat de nier wat glucose doorlaat zonder dat de waarden die in het bloed gemeten worden verhoogd zijn: er bestaat dan alleen een verlaagde nierdrempel voor glucose.[bron?]

Amerikaans onderzoek heeft aangetoond, dat hoe jonger een vrouw voor het eerst ongesteld wordt, dit de kans vergroot op diabetes type 2.[6] [7]

Behandeling[bewerken | brontekst bewerken]

Het meten van de bloedsuikerspiegel met een glucosemeter

De behandeling van diabetes type 1 en 2 heeft veel overlap, maar is op bepaalde aspecten fors afwijkend. Zo worden voor alle typen diabetes dieet en leefstijl-adviezen geadviseerd. Bij type 1 diabetes is insuline echter een cruciaal onderdeel van de behandeling, terwijl bij type 2 diabetes meestal gestart wordt met niet-insuline glucose verlagende medicatie.

Leefstijladviezen[bewerken | brontekst bewerken]

Zoals verderop besproken is het van groot belang om te letten op het eten van suikers en andere koolhydraten. Ter voorkoming van complicaties bij diabetes zou kamillethee[8] en kurkuma (geelwortel) ingezet kunnen worden.[9] Aangeraden wordt om te sporten, omdat dit hyperglykemie verlaagt; dat komt doordat de gebruikte skeletspieren geen insuline nodig hebben om glucose op te nemen. Het is bij mensen met diabetes van nog meer belang dan bij andere groepen dat zij niet roken, een normaal gewicht handhaven, aan lichaamsbeweging doen en een eventuele hoge bloeddruk en hoog cholesterol laten behandelen.

Glucose verlagende medicatie[bewerken | brontekst bewerken]

Voor de behandeling van diabetes type 2 zijn intussen meerdere type medicijnen beschikbaar, die kunnen ingedeeld worden in de volgende groepen:

Biguaniden[bewerken | brontekst bewerken]

Van de biguaniden is in Nederland alleen metformine op de markt. Dit orale medicijn is over het algemeen de eerste keus bij de behandeling van diabetes type 2. Het precieze werkingsmechanisme is nooit geheel opgehelderd, maar er wordt aangenomen dat metformine de aanmaak van glucose in de lever vermindert en de gevoeligheid voor insuline in de spieren verbetert.

Alfa-glucosidase remmers[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel het niet vaak wordt voorgeschreven is acarbose wel beschikbaar. Dit orale medicijn remt het enzym α-glucosidase in de dunne darm. Hierdoor wordt de afbraak van complexe suikers tot simpele suikers afgeremd, waardoor er minder glucose in het bloed komt. Een belangrijke bijwerking is winderigheid, aangezien de niet afgebroken suikers worden omgezet in gassen.

Sulfonylureumderivaten[bewerken | brontekst bewerken]

Meestal de tweede stap in de behandeling van diabetes type 2, na metformine, is het toevoegen van een sulfonylureumderivaat. Binnen deze groep bestaan meerdere orale middelen, zoals glibenclamide, gliclazide, glimepiride en tolbutamide. Deze medicijnen stimuleren de β-cellen in de alvleesklier tot het maken van meer insuline. Hoewel deze middelen effectief de bloedglucose verlagen, geven ze vaak bijwerkingen als gewichtstoename en hypoglykemieën (te lage bloedsuiker).

Thiazolidinedionen[bewerken | brontekst bewerken]

Van de thiazolidinedionen is pioglitazon beschikbaar. Deze orale middelen bevorderen de insulinegevoeligheid van onder andere vetweefsel, skeletspieren en de lever (door het stimuleren van 'peroxisomal proliferator activated receptor type gamma', of PPAR-γ). Voordeel van de thiazolidinedionen is dat ze effectief het glucose verlagen, en daarnaast ook leververvetting verminderen. Nadelen van deze middelen zijn gewichtstoename, en een wat hoger risico op botbreuken.

GLP-1 receptor agonisten[bewerken | brontekst bewerken]

Glucagon-like peptide-1, kortweg GLP-1, is een darmhormoon wat normaal vrijkomt na het eten, en de alvleesklier stimuleert om insuline te maken. Daarnaast remt het de maaglediging en onderdrukt het de glucose-aanmaak in de lever. GLP-1 receptor agonisten zijn middelen gebaseerd op dit hormoon. Deze medicijnen verlagen krachtig het glucose, en geven gewichtsafname (door onderdrukking van het honger gevoel). Momenteel zijn er meerdere middelen op de markt, waarvan de meeste moeten worden toegediend door een onderhuidse injectie: dulaglutide (1x per week), exenatide (2x per dag of 1x per week), liraglutide (1x per dag), lixisenatide (1x per dag), semaglutide ('Ozempic', 1x per week). Er is ook orale variant, namelijk semaglutide ('Rybelsus', 1x per dag). De GLP-1 receptor agonisten zijn ook bewezen effectief tegen hart- en vaatziekten die vaak een complicatie zijn van diabetes. Een nadeel van dit type medicijn is dat het vaak bijwerkingen heeft op het maag-darmkanaal, zoals misselijkheid en overgeven.

DPP-4 remmers[bewerken | brontekst bewerken]

Deze middelen remmen het enzym dipeptidyl peptidase-4, waardoor er meer GLP-1 in het lichaam is. Er zijn meerdere van deze orale medicijnen beschikbaar: linagliptine, saxagliptine, sitagliptine en vildagliptine. Hoewel ze veel overlap hebben qua werkingsmechanisme als de GLP-1 receptor agonisten, zijn ze minder krachtig. Ze geven ook geen gewichtsafname (maar ook geen toename). Een groot voordeel van DPP-4 remmers is dat ze bijna geen bijwerkingen hebben.

SGLT2-remmers[bewerken | brontekst bewerken]

Dit zijn de nieuwste middelen op de markt (huidige opties zijn: canagliflozine, dapagliflozine, empagliflozine en ertugliflozine), en remmen 'sodium-glucose linked transporter 2.' Dit kanaaltje is aanwezig in de nieren, en zorgt normaal voor heropname van glucose uit de urine. Dit leidt er normaal toe dat er geen energie verloren gaat. Bij patiënten met diabetes kan dit kanaaltje verstoord raken, en te hard werken. Hierdoor kan het dus bijdragen aan de hoge suiker spiegel in het bloed. SGLT2 remmers onderdrukken dit kanaaltje, waardoor men meer glucose uit plast. Een ander voordeel is, door het verlies aan glucose, dat patiënten ook afvallen. Hypoglykemieën zijn er zelden, echter er is wel een verhoogd risico op infecties van de geslachtsorganen.

Insuline[bewerken | brontekst bewerken]

Type 1 kan alleen worden behandeld met insuline. Insuline wordt ook gebruikt als diabetes type 2 niet afdoende reageert op behandeling met tabletten. De behandeling van diabetes bestaat niet alleen uit medicatie. Het gaat erom de bloedglucosespiegel zo stabiel mogelijk te houden door een combinatie van medicatie, dieet en bewegen. Dat is er ook de reden van dat mensen met diabetes met mate suiker mogen gebruiken, in tegenstelling tot wat vroeger gedacht werd. Het gaat om de totale koolhydraatinname. Mensen met diabetes dienen zich zowel te hoeden voor een hypoglykemie (te lage bloedglucosespiegel), hetgeen verholpen kan worden door koolhydraten te eten, als voor hyperglykemie (te hoge bloedglucosespiegel), in welk geval koolhydraten vermeden dienen te worden en indien mogelijk insuline bijgespoten moet worden. De correcte balans vinden tussen deze uitersten, bijvoorbeeld bij zware inspanningen of sport, is soms moeilijk.

Tegenwoordig wordt insuline toegediend op twee manieren.

  • Insuline injectie door middel van een spuit met korte naald.
  • Een insulinepomp die zorgt voor een constante toevoer van insuline in het lichaam van de patiënt. Hierbij zit een katheter in buik, arm of bil die om de drie à vier dagen vervangen moet worden.

Insuline bestaat in zeer kort-, kort- en langwerkende vormen en verschillende mixen hiervan; alle moeten worden ingespoten onder de huid of door middel van een insulinepomp worden ingebracht. Ook combinaties tussen orale medicatie en verschillende soorten insulines zijn mogelijk.

Bij lang gebruik van insuline kan een soort gewenning optreden bij patiënten met diabetes type 1 waardoor de patiënt meer en meer moet spuiten voor dezelfde hoeveelheid koolhydraten.[bron?]

Risico's en controles[bewerken | brontekst bewerken]

Mensen met diabetes hebben een grotere gevoeligheid voor bepaalde risicofactoren dan gezonden, met name roken, hoge bloeddruk en een te hoog cholesterol, samen ook wel het metabool syndroom genoemd. In Nederland wordt ernaar gestreefd diabetes en alle bijkomende problemen als een geheel te behandelen, waarbij patiënten een paar maal per jaar worden gezien. Hierbij wordt gekeken naar:

  • De bloedglucosewaarde, en de behandeling wordt geoptimaliseerd. Naast de concentratie van glucose zelf in het bloed, die van uur tot uur sterk kan wisselen, is er een stof die een weerspiegeling is van de gemiddelde glucoseconcentratie gedurende de afgelopen paar weken, namelijk het HbA1C of geglycolyseerde hemoglobine. Hieraan kan de gemiddelde bloedglucosespiegel over een periode van enkele maanden worden beoordeeld, op voorwaarde dat er geen anemie of hemoglobinopathie aanwezig is.;[10]
  • De voeten worden geïnspecteerd: zo nodig wordt de podotherapeut of medisch pedicure ingeschakeld;
  • Er wordt gecontroleerd op neuropathie;
  • Het rookgedrag wordt gemonitord en de patiënt wordt aangemoedigd te stoppen;
  • Hoge bloeddruk wordt actief opgespoord en behandeld;
  • Het cholesterolgehalte wordt gemeten en behandeld als daar aanleiding toe is, in sommige richtlijnen wordt primaire preventie aanbevolen en dus standaard een statine voorgeschreven;
  • De patiënt wordt aangemoedigd te bewegen en zijn lichaamsgewicht laag te houden;
  • De patiënt wordt geregeld door een oogarts nagekeken om een optredende diabetische retinopathie in een vroeg stadium te kunnen behandelen middels lasertherapie.

Een overgrote meerderheid van de diabeten (met name type 1) meet de eigen bloedglucosewaarde met een glucosemeter. De patiënt kan zelf met een prik, meestal in de vingertop, via een kleine bloeddruppel controleren wat zijn bloedglucosewaarde is en eventueel de hoeveelheid te injecteren insuline daarop aanpassen. Tegenwoordig is het ook mogelijk de bloedsuiker te meten aan de hand van een sensor die in de arm geplaatst is en die na enkele weken vervangen moet worden. De grootste voordelen van deze sensor is dat er geen puntmeting meer gedaan wordt maar een constante meting en er een trend waargenomen kan worden op korte of lange termijn, het is mogelijk zo veel te meten als nodig en vingerprikken is enkel bij twijfel of, indien de sensor dit vereist, bij kalibratie nog noodzakelijk. Deze zogenaamde zelfcontrole is van groot belang voor een zo stabiel mogelijke bloedglucosewaarde en het daarmee zo veel mogelijk voorkomen van late complicaties.

Voorkomen van type 2 diabetes[bewerken | brontekst bewerken]

Een Cochrane Systematic Review van 2019 onderzocht of metformine de kans verlaagt om effectief diabetes type 2 en vooral de ermee geassocieerde complicaties te ontwikkelen. Deze Cochrane review includeerde 20 studies van minstens één jaar die het gebruik van metformine vergeleken met andere suikerverlagende geneesmiddelen, levensstijlaanpassingen of placebo. Alle deelnemers waren gediagnosticeerd met prediabetes op basis van nuchtere suikerwaardemetingen, een glucosetolerantietest en/of een HbA1c-bepaling. De belangrijkste uitkomsten zijn mortaliteit, het vóórkomen van diabetes mellitus type 2, gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en ernstige neveneffecten. Metformine werd zowel vergeleken met standaardzorg of placebo als met intensieve levensstijlaanpassing. Onder standaardzorg zijn het gewone dieet- en bewegingsadvies begrepen zoals door de arts of via folders werd meegegeven. Vijftien studies vergeleken metformine met gewoon dieet- en bewegingsadvies of placebo. De categorie intensief dieet en beweging bevat studies die een levensstijlaanpassing beoogden door middel van intensieve programma’s. Deze bestonden bijvoorbeeld uit groepssessies of individuele consultaties bij een diëtist of een trainer waarbij soms ook extra materialen zoals folders, stappentellers en weegschalen werden meegegeven. De individuele evolutie van de deelnemers op vlak van dieet en beweging werd in deze studies ook strikter opgevolgd en vaak werden nieuwe doelen bepaald aan de hand van de vooruitgang van de deelnemer. Metformine verlaagt of vertraagt waarschijnlijk het vóórkomen van type 2 diabetes bij personen met een verhoogde bloedsuikerspiegel vergeleken met standaard advies rond dieet en bewegen. Tussen intensief dieet- en beweegadvies en behandeling met metformine is er waarschijnlijk geen verschil op het (trager) ontwikkelen van diabetes type 2. Metformine en intensief dieet en bewegen lijken momenteel de meest effectieve interventies om de kans op ontwikkeling van diabetes mellitus type 2 te verlagen bij mensen met een verstoorde nuchtere suikerwaardemeting of glucosetolerantietest. Individuele begeleiding bij het dieet en het verhogen van fysieke activiteit lijkt wel belangrijk.[11]

Onderzoek en ontwikkelingen[bewerken | brontekst bewerken]

In België worden zo veel mogelijk nieuwe gevallen van diabetes, jonger dan 40 jaar, geregistreerd in het Belgisch Diabetes Register. Er wordt demografische en klinisch-biologische informatie van de patiënten verzameld. Het doel hiervan is de prevalentie van diabetes in kaart te brengen, en oorzaken en merkers van diabetes te zoeken. Merkers zijn manieren om de ziekte of het risico erop, zo vroeg mogelijk te diagnosticeren. De merkers kunnen genetisch, immunologisch of hormonaal zijn. Zo kunnen eventueel links gelegd worden tussen erfelijke factoren, levensstijl en het risico op diabetes. Ook worden eerstegraadsverwanten onderzocht, zodat de ziekte eventueel vroeger wordt opgespoord bij deze risicopersonen. Op termijn leidt dit misschien tot het herkennen van diabetes in een zeer vroeg stadium, zodat de ziekte beter kan worden behandeld.

Ook in Nederland wordt soortgelijk onderzoek uitgevoerd. Diabetescentrum Diabeter werkt samen het Universitair Medisch Centrum Groningen om zoveel mogelijk biomaterialen van mensen met diabetes te verzamelen. Deze materialen worden gebruikt om te kunnen differentiëren tussen verschillende vormen van diabetes type 1.

Tegenwoordig wordt er onderzoek verricht naar de transplantatie van β-cellen in de alvleesklier teneinde bepaalde vormen van diabetes te kunnen genezen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in België door het JDRF Center for Beta Cell Therapy. In de Bèta Cell Bank in het UZ Brussel worden zo'n 140 pancreassen per jaar verwerkt, waarvan zo'n 60% gebruikt wordt voor het testen van transplantaties naar patiënten met diabetes type 1.

Ook implanteerbare insulinepompjes worden al getest. Deze laatste zouden een nagenoeg ideale behandelingsmethode kunnen zijn, vooral als het mogelijk zou worden om het pompje zelf ook continu de bloedglucosespiegel te laten meten en de insulineafgifte daarop aan te passen. Dit zelf meten door een implanteerbaar apparaatje is echter (in 2004) nog niet goed mogelijk.

Daarnaast is in 2007 in de VS een systeem toegelaten bestaande uit een insulinepomp en een glucose-sensor, die via een teflon canule de bloedsuiker kan meten. Dit is een grote stap in de richting van het zogeheten "closed-loop"-systeem, waarbij men op langere termijn een systeem hoopt te ontwikkelen dat afhankelijk van de bloedsuikerwaarde de insulinetoevoer regelt.

In 2012 is door de Europese Unie geïnvesteerd in een Nederlands bedrijf (Inreda Diabetic) dat ondersteund wordt door een aantal Nederlandse partners (waaronder het AMC en Universiteit Twente) dat zich bezig houdt met de ontwikkeling van de kunstmatige alvleesklier. Deze veelbelovende ontwikkeling betreft een bi-hormonaal, volledig geautomatiseerd gesloten systeem. Dit betekent dat de bloedsuikerwaarde volledig automatisch zowel omhoog als omlaag geregeld kan worden, zonder menselijk ingrijpen. De verwachting is dat in 2019 de kunstmatige alvleesklier beschikbaar komt voor de eerste diabetespatiënten en een volwaardige markttoetreding in 2020 zal plaatsvinden.

In 2005 en 2006 werd er in Engeland en de VS inhaleerbare insuline op de markt gebracht. Dit bleek echter geen succes, en de ontwikkeling en productie van inhaleerbare insuline is in 2008 vrijwel helemaal gestopt.

In 2010 vestigde JDRF zich in Nederland. Zij zijn onder andere betrokken bij het onderzoek van prof. dr. Bart Roep (LUMC) naar genezing van Type 1 Diabetes en financieren over de hele wereld onderzoek op basis van vijf oplossingspaden.

Een insulinepomp

In 2015 werd een insulinepomp geïntroduceerd die, in combinatie met een sensor die de bloedglucose meet, te lage en te hoge bloedsuikers kan voorkomen.[12]

In november 2015 ging het door IMI-JU (Innovative Medicines Initiative) gesponsorde project INNODIA[13] van start, een partnerschap tussen de Europese Unie, de Europese farmaceutische industrie en 2 Amerikaanse Charity organisaties. INNODIA is een grootschalig consortium van 33 Europese partners, hoofdzakelijk academische en klinische centra, maar ook farmaceutische bedrijven actief in het diabetes onderzoek, en wordt gecoördineerd door professor Chantal Mathieu van UZ Leuven. Het consortium streeft naar een concrete vooruitgang op vlak van voorspellen, ontwikkelen, evalueren en voorkomen van type 1 diabetes. Dat gebeurt aan de hand van nieuwe tools, waaronder biomarkers, ziektemodellen en klinische studieparadigma’s. Ook wordt een geïntegreerde databank opgezet voor de verwerking van data van klinische en experimentele bronnen.

Dieet[bewerken | brontekst bewerken]

Algemeen[bewerken | brontekst bewerken]

De gevolgen van een verminderde opname van glucose in de cellen kunnen worden beïnvloed aan de bron, via de hoeveelheid glucose die de bloedstroom binnenkomt. Het spijsverteringsstelsel heeft meer tijd nodig voor de afbraak van zetmeel ("trage suikers") dan voor de opname van eenvoudige koolhydraten ("snelle suikers"); deze laatsten veroorzaken dan ook bij gelijk caloriegehalte een scherpere piek in de concentratie van glucose in het bloed. Eiwitten in de voeding dragen niet rechtstreeks bij tot de glucosespiegel, maar een teveel aan eiwitten veroorzaakt een hogere belasting van de nieren, die reeds verzwakt kunnen zijn door de diabetes.[14]

Diabetes en alcohol[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel het van persoon tot persoon verschilt, moet iemand die diabetes heeft oppassen met alcohol. Bij het drinken van een biertje bijvoorbeeld, zal de bloedsuikerwaarde door de suikers (koolhydraten) die het bier bevat eerst stijgen, waarna ze op lange termijn weer zal dalen door de alcohol. Bij het drinken van sterkedrank, zoals whisky bijvoorbeeld, zal de bloedsuikerwaarde enkel dalen (dit is ook afhankelijk van de soort sterke drank (al dan niet gezoet)).

Afhankelijk van de mate waarin de diabetespatiënt er voorspelbaar op reageert, wordt alcohol ook weleens gebruikt als actief middel om de bloedsuikerwaarde tijdelijk te verlagen, bijvoorbeeld wanneer insuline niet voorhanden is. Dit is echter een riskante praktijk.

Diabetes en energiedrankjes[bewerken | brontekst bewerken]

Energiedrankjes (Energy Drink) met een hoog gehalte aan cafeïne en suikers kunnen een enorme stijging van de bloedsuikerspiegel veroorzaken waardoor deze drankjes een risico kunnen zijn voor mensen met diabetes of mensen met een erfelijke aanleg voor diabetes.[15][16]

Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]

Diabetes is een aandoening die na een lange periode van veel slechte waardes op vele plaatsen schade in het lichaam van de patiënt veroorzaakt, waardoor de levensverwachting en de levenskwaliteit duidelijk afnemen. De gevolgen zijn bij een goede behandeling wel duidelijk minder ernstig.

De schade wordt vooral veroorzaakt door veranderingen aan de vaatwand van de bloedvaten, met name de grote en kleinere slagaders. Atheromatose treedt bij mensen met diabetes sterk versneld op en geeft aanleiding tot een veel grotere kans op een hartinfarct, beroerte, nierfalen en amputatie van bijvoorbeeld een voet dan bij gezonde mensen. Ook het netvlies kan schade lijden waardoor op den duur blindheid kan ontstaan. Impotentie en incontinentie is eveneens een vaak voorkomend gevolg van diabetes door neuropathie.

Tevens is er door de wisselende 'hoge' en 'lage' bloedsuikergehaltes hersenbeschadiging mogelijk, net als bij alcoholisten. Hier wordt nog veel onderzoek naar gedaan en men is er nog niet uit of juist het hoge of lage bloedsuikergehalte het schadelijkst is.

Met de nodige zelfdiscipline kunnen mensen met diabetes normaal functioneren in de maatschappij. De gevolgen van deze ingrijpende ziekte voor het dagelijks leven moeten echter niet onderschat worden: slechts weinigen kunnen de mate van discipline opbrengen die hun artsen graag zouden zien. Het gaat weliswaar om zeer ernstige gevolgen, maar het tijdstip waarop die optreden lijkt voor de jonge mens met diabetes nog heel ver weg.

De kwaliteit van leven van mensen met suikerziekte type I is vergelijkbaar met die van gezonde mensen, blijkt uit onderzoek door dr. Bertien Hart aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Wel wordt de kwaliteit van leven sterk negatief beïnvloed bij het ervaren van een hoog bloedglucosegehalte en symptomen van chronische complicaties.[17] Ook kan er achterstand ontstaan in de puberteit. Een voorbeeld daarvan is dat bij vrouwen de borsten zich later ontwikkelen en dat ze later ongesteld kunnen worden.

Andere vormen van polyurie[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel de term diabetes in de dagelijkse praktijk vooral wordt gebruikt voor diabetes mellitus, een frequent voorkomende aandoening, zijn er ook andere aandoeningen die gepaard gaan met deze "doorstroom" van urine. Een daarvan is diabetes insipidus (= smakeloos), waarbij de hormonale regulatie van de terugresorptie van water in de nieren verstoord is. Medicamenten kunnen eveneens een polyurie veroorzaken als gevolg van een verminderd concentrerend vermogen van de nier. Dit kan optreden bij psychofarmaca, met als belangrijkste voorbeeld lithium. Een andere oorzaak van polyurie kan zijn primaire of psychogene polydipsie waarbij veel urine geproduceerd wordt omdat er in eerste plaats veel gedronken wordt.

Sociale dimensie en racisme[bewerken | brontekst bewerken]

In 1898 rapporteerde een arts in het Johns Hopkins Hospital Bulletin dat diabetes "een zeldzame ziekte van het gekleurde ras" was. Een kwarteeuw later observeerde de gezaghebbende specialist Elliott P. Joslin dat diabetes "tweeëneenhalf keer zo vaak" voorkwam bij Joden. In Europa stond diabetes op een bepaald moment bekend als de Judenkrankheit. Begin jaren 1980 was er nog een arts in Zuid-Californië die beweerde dat Amerikanen van Mexicaanse afkomst "een diabetisch ras" zijn. In de hedendaagse (2019) statistieken van de Amerikaanse National Institutes of Health wordt ook een hogere prevalentie aangegeven bij minderheidsgroepen als Afro-Amerikanen, oorspronkelijke bewoners van Alaska, van de continentale Verenigde Staten, van Hawaii of van de eilanden in de Stille Oceaan; Amerikanen van Aziatische afkomst en Hispano-Amerikanen. Uiteraard heeft lidmaatschap van een dergelijke minderheid een genetische component, en genetica kan een rol spelen bij de vatbaarheid voor verschillende types diabetes, maar het is de vraag of de etnische categorieën in de Amerikaanse bevolkingsstatistieken daarbij relevant zijn. Bovendien is de sociaaleconomische dimensie niet zonder belang en met name armoede is sterk gecorreleerd met diabetes. Het gevaar hierbij is dat raciale stereotypes schade kunnen toebrengen aan de kwaliteit van de diagnose en van de behandeling.[18]

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Diabetes mellitus van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.