Dwarsgestreept spierweefsel

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Dwarsgestreept spierweefsel,[1] skeletspierweefsel[1] of textus muscularis striatus[2] bestaat uit spiervezels en die op hun beurt weer bestaan uit myofibrillen. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen (syncytium, Grieks voor samen-cellen). Een spiervezel bevat dan ook veel kernen. Met een microscoop is bij deze spiervezels een dwarse streping te zien. Veel dwarsgestreepte spieren zitten vast aan delen van het skelet (de skeletspieren). Sommige dwarsgestreepte spieren zitten met een of beide uiteinden vast aan de huid (de huidspieren). Voorbeelden van huidspieren zijn spieren in het gelaat en de spieren in de tong.

Dwarsgestreept spierweefsel in de tong van een konijn. Masson's trichrome, apochromaat 40x

Werking[bewerken | brontekst bewerken]

Op microscopisch niveau bestaat een dwarsgestreepte spier uit dikke (zware) en dunne (lichte) filamenten, die je kunt zien als 'staafjes' die in elkaar geschoven moeten worden om de spier korter te maken en dus aan te spannen. Aan de zware filamenten zitten uitsteeksels, de myosine-koppen. In rustpositie zijn deze gekoppeld aan ATP. Als de spier gaat samentrekken, wordt ATP gehydrolyseerd tot ADP en anorganisch fosfaat. Door de energie die hierbij vrijkomt bindt de myosinekop zich aan een bindingplaats op de lichte filamenten oftewel actinefilamenten. ADP en de fosfaatgroep worden daar losgelaten, zodat de myosinekop weer naar zijn rustpositie gaat. Hierdoor schuiven de lichte en zware filamenten in elkaar, wordt de spier korter en spant zich dus aan.

De rol van calcium[bewerken | brontekst bewerken]

Bij een spier in rust zijn de myosine-bindingsplaatsen op de lichte filamenten bedekt door een draad van tropomyosine. Op deze draad zitten weer bindingsplaatsen voor calcium, de zogeheten troponine-complexen. Als een spier wil samentrekken, zullen de bindingsplaatsen voor de myosinekoppen vrij moeten komen te liggen.

Een spier trekt samen onder invloed van een motorisch neuron. Een motorisch neuron laat acetylcholine los in de synaptische spleet tussen het neuron en spiercel. Dit veroorzaakt een actiepotentiaal, welke door de T-tubuli (instulpingen van het sarcolemma tot centraal in de spiervezel om snelle transmissie van het actiepotentiaal mogelijk te maken) van de spiercel naar binnen gaat. Het actiepotentiaal stimuleert de afgifte van calcium door het sarcoplasmatisch reticulum. De calciumionen binden aan de troponine-complexen op de tropomyosine-draden, waardoor deze draden van de myosine-bindingsplaatsen verschuiven. De myosinekoppen kunnen nu binden, waardoor contractie (spiersamentrekking) mogelijk is. Na de contractie (als er geen actiepotentiaal meer is) gaan de calciumionen terug naar het sarcoplasmatisch reticulum, dat de ionen bewaart tot het volgende actiepotentiaal. De tropomyosinedraden gaan door het tekort aan calcium weer over de myosine-bindingsplaatsen liggen.

Literatuurverwijzingen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. a b Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012). Pinkhof Geneeskundig woordenboek (12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  2. Federative International Committee on Anatomical Terminology (FICAT) (2005). Terminologia Histologica. International terms for human cytology and histology. Philadelphia/Baltimore/New York/London/Buenos Aires/Hong Kong/Sydney/Tokyo: Wolter Kluwers-Lippincott Williams & Wilkins.