Elisabeth Theresia van Lotharingen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Portret van Elisabeth Theresia van Lotharingen.

Elisabeth Theresia van Lotharingen (Lunéville, 15 oktober 1711 - Turijn, 3 juli 1741) was van 1737 tot aan haar dood koningin van Sardinië. Ze behoorde tot het huis Lotharingen.

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Elisabeth Theresia was de zevende dochter en het elfde kind van hertog Leopold van Lotharingen uit diens huwelijk met Elisabeth Charlotte, dochter van hertog Filips van Orléans. Haar moeder probeerde haar in 1725 uit te huwelijken aan koning Lodewijk XV van Frankrijk, maar dit stootte op het veto van eerste minister Lodewijk IV van Bourbon-Condé, die vond dat het huis Lotharingen te nauw verwant was met het Oostenrijkse huis Habsburg, hetgeen ontevredenheid en onrust zou veroorzaken bij de Franse adel. In 1729 kwam haar neef, hertog Lodewijk van Orléans, in beeld als potentiële bruidegom, maar die weigerde omdat hij de dood van zijn eerste echtgenote nog niet had verwerkt. Nadat ook dit huwelijksproject mislukte, liet haar moeder haar in 1734 benoemen tot coadjutrice van de Abdij van Remiremont.

In 1736 huwde haar broer Frans I Stefan met aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk, dochter en erfgename van keizer Karel VI van het Heilige Roomse Rijk, waardoor het prestige van het huis Lotharingen enorm steeg. Eind 1736 vroeg koning Karel Emanuel III van Sardinië (1701-1773), die reeds tweemaal weduwnaar was geworden, haar hand. Op 1 april 1737 traden ze in het huwelijk.

Tijdens haar huwelijk beviel Elisabeth Theresia van drie kinderen: Karel Franciscus (1738-1745), Maria Victoria (1740-1742) en Benedictus (1741-1808), hertog van Chablais en vanaf 1775 gehuwd met zijn nicht Maria Anna van Savoye, dochter van zijn halfbroer Victor Amadeus III van Sardinië. Een dag na de geboorte van haar derde kind, op 3 juli 1741, stierf ze op 29-jarige leeftijd in het kraambed aan koorts. Ze werd bijgezet in de Kathedraal van Turijn, tot haar stoffelijk overschot in 1786 werd overgebracht naar de Koninklijke Basiliek van Superga.