Gebruiker:Teunard van Eldik/Zeewering Urk

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De zeewering van Urk was de bescherming van het voormalig eiland Urk in de provincie Flevoland. Tegenwoordig ligt de zeewering midden door het dorp heen. De zeewering wordt in de volksmond ook wel het palenscherm genoemd.

Het eiland Urk in 1852
Topografische gemeentekaart van Urk, sep. 2014
Bord zeewering Urk

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Voor 1668[bewerken | brontekst bewerken]

In het midden van de zeventiende eeuw was het eiland een zorg voor de Urkers als ook voor de toenmalige heer jonkheer Johan van de Werve doordat stukken van het eiland afsloegen. Dat het ook een zorg was voor de jonkheer kwam doordat Urk een belangrijk punt was in de Zuiderzee. Dit kwam enerzijds door de gunstige positie in de zee. Schepen uit Amsterdam die naar het Oostzeegebied en naar Oost-Indië gingen, moesten over de Zuiderzee naar de Waddenzee toe. De Zuiderzee kende vele ondiepten en om goed te navigeren waren richtpunten onmisbaar. Urk was met haar vuurbaken één zo'n belangrijk richtpunt voor de schepen die over de Zuiderzee moesten varen. En anderzijds kwam het door de grondstoffen die er werden gevonden. Stenen die werden gevonden, werden verkocht aan steden die hiermee hun huizen enz. bouwden. Maar er werd ook het kostbare barnsteen gevonden. Dit alles maakte Urk een belangrijk eiland. Men wilde voorkomen dat het eiland net als Schokland, zou verdwijnen in zee. Maar de jonkheer stopte de landafslag niet, de opbrengsten, die hij door het eiland kreeg, werden te laag. Daardoor was er geen geld meer om voorzieningen te treffen die landafslag moesten voorkomen. Hierdoor kwam de vuurbaak die op Urk stond in gevaar, die door het gewest Holland op Urk was geplaatst. De dreiging dat de vuurtoren zonder ingrijpen verloren zou gaan, maakte dat de stad Amsterdam in actie kwam. In 1660 werd Urk door de handelsstad gekocht. Tijdens een inspectiereis in augustus 1661, waarbij de situatie van de vuurtoren de Amsterdammers direct duidelijk was, werd besloten de grote stenen die op en rond Urk aanwezig waren niet meer te verkopen, maar 'te employeren tot conservatie' van het eiland. Amsterdam wilde niet als enige voor de kosten op te draaien. Met verwijzing naar het gegeven dat een goede navigatie op de Zuiderzee voor heel gewest Holland van belang was, werden de Staten van Holland en West-Friesland verzocht ervoor te zorgen dat het eiland door middel van 'paelwerck' en andere 'vastigheden' beschermd zou worden.

Na 1668[bewerken | brontekst bewerken]

In 1668 schijnt nabij de vuurbaak een houten beschoeiing met een lengte van 94-113 meter aangelegd te zijn. Deze kustbescherming werd als afdoende beoordeeld, ware het niet dat in 1676 werd geconstateerd dat de houten zeewering te kort was en dat aan de uiteinden grond wegspoelde. Amsterdam stelde daarom voor een omvangrijker palenscherm aan te leggen. De staten van Holland waren medio 1677 bereid hiervoor een bedrag van 6000 gulden beschikbaar te stellen, maar Amsterdam moest het geld wel voorschieten. In 1678, nog voordat het beschikbare bedrag geheel was aangewend, bleek dat de Urker kustbescherming stormschade had opgelopen, en dat het weer veel geld koste. De staten van Holland waren weer bereid tot het voorzien van noodzakelijke middelen, maar vonden dat het geld voor de onderhoud van de kustbescherming uit de te innen vuurgelden moest gehaald worden. In 1690 waren er najaarsstormen die Urk zo erg teisterden, dat het stadsbestuur van Amsterdam werkvolk naar Urk toe stuurde om de geleden schade van de stormen provisorisch te herstellen. Amsterdam trok nadat het werkvolk was teruggekeerd bij de Staten van Holland aan de bel, zij waren van mening dat de uitgaven voor het behoud van het eiland bestreden moest worden uit de gewestelijke kas. Amsterdam had zelf al veel uit de eigen kas moeten gebruiken en de Urker bevolking was zo arm dat daar geen geld van te verwachten was. Als Urk niet zo belangrijk was geweest voor de scheepvaart, dan zou met Urk hetzelfde zijn gebeurd als met Schokland. Al voor dat er een besluit werd genomen, gingen de Gecommitteerde Raden van Noord Holland en West-Friesland op 29 juni 1691 polshoogte nemen op Urk. Met dit bezoek wilde men een inschatting maken van de kosten die de 'reparatie' van het eiland zou kosten. Het bedrag was ƒ16000. Dit hoge bedrag is waarschijnlijk beïnvloed doordat de herstelwerkzaamheden van 1690 niet van goede kwaliteit zijn geweest. Na het bezoek stelden de Gecommitteerde Raden aan de Staten voor de herstelkosten voor tweederde door het gewest en voor eenderde door Amsterdam te laten betalen. Dit besluit is echter nooit definitief geworden.

Na 1710[bewerken | brontekst bewerken]

De financiering van het onderhoud van Urk kwam in 1710 weer naar voren op de bestuurlijke agenda. Op 8 januari was er weer een hevige storm die nog meer schade aanbracht aan de kustbescherming en zelfs mogelijk aan gebouwen. Het stadsbestuur van Amsterdam stuurde een afgezant naar het eiland die de schade moest opnemen en nagaan welke werkzaamheden noodzakelijk waren om problemen in de toekomst te voorkomen. De afgezant calculeerde dat voor het: 'maaken van een beschoijingh, beffens 34 krabbenhoofden langs de zuyder sijden van 't strant of sant dyck', voor de aanleg van een 150 meter lange dam waarachter vissersschuiten beschutting konden vinden en voor het leggen van een duiker 'tot lossing van 't waater uijt de Broek' ƒ 20350 nodig was. Amsterdam wendde zich tot de Staten van Holland en West-Friesland met het verzoek om geld uit de landskas beschikbaar te stellen of om een loterij te mogen organiseren(loterijen voor een goed doel waren in die tijd niet ongebruikelijk). De staten gaven Amsterdam een vergunning voor het organiseren van een loterij. De loterij bracht ƒ40000 op, dat was ruimschoots voldoende om de onkosten die voor Urk en Emmeloord (Schokland) gemaakt werden te bestrijden. De Urker bleef echter ook na de loterij een punt van overleg tussen Amsterdam en de Hollandse Staten. Amsterdam vroeg in 1720 weer aan het gewest de kosten van vernieuwing en verbetering van het paalwerk voor haar rekening wilde nemen. Dit zou ƒ8150 gaan kosten. De beraadslagingen bij de Hollandse Staten namen zoveel tijd in beslag, dat op het moment van besluitvorming de kosten waren opgelopen tot ƒ12000. Op 24 juni 1721 werd er eindelijk besloten dat er ƒ10000 beschikbaar werd gesteld.

Palenscherm Urk

Na 1749[bewerken | brontekst bewerken]

De Urker bevolking droeg financieel niets bij aan het onderhoud van de kust. In 1749 kwam hieraan een einde. Toen bleek dat als onderdeel van de verponding, een belasting die steden en dorpen jaarlijks aan het gewest moesten afdragen, een som van 300 gulden voor het onderhoud van dijken was opgenomen. In tegenstelling tot de bijdragen die Amsterdam en de Hollandse Staten in de 18e eeuw uitgaven, was dit slechts een kleine bijdrage. Van gewestelijke zijde werden de Urkers gewezen op hun medeverantwoordelijkheid voor het voortbestaan van hun woonplaats. Of zij deze attendering nodig hadden, mag worden betwijfeld. Schout en schepenen hadden geen terughoudendheid bij het in Amsterdam aan de bel trekken als zij dat voor het behoud van het eiland noodzakelijk achtten. Zo schreef het eilandbestuur in 1751 aan de stad over: 'den hogen nood, in welke sig het Eijland Urk bevind dor de dagelijkse afneminge van de zee, soodanigh, dat het te dugten is, indien daar tegens geen effectieve middelen in het werk werden gestellt en de noodige plaatsen met paalwerk voorsien, dat in korte tijd het Eijland geheel door de zee overmeestert zal worden' Amsterdam liet rapport opmaken van de benarde toestand en van de te nemen maatregelen. Vervolgens vroeg Amsterdam voor de zoveelste maal aan de Staten van Holland en West-Friesland om geld uit de gewestelijke kas beschikbaar te stellen. Net als in 1710 werd er een loterij gehouden voor het bestrijden van landafslag. In de eerste helft van 1752 werd de loterij gehouden, de opbrengst was ƒ46196. In drie jaar tijd werd hiervan een bedrag van ƒ38521 besteed ten behoeve van de kustbescherming van zowel Urk als Emmeloord (Schokland). Het resterende geld werd in 4 jaar daarna uitgegeven. Vanaf 1749 was het gebruikelijk dat Amsterdam jaarlijks een bouwkundige naar Urk zond om de kustbescherming te inspecteren en rapport op te maken van wat nodig was voor onderhoud. Dit had waarschijnlijk te maken met de paalwormepidemie, die houten kustbeschermingen aantastte. Op Urk werd de paalworm tientallen jaren lang gesignaleerd. Nog in 1780 was een inspecteur verbaasd over hetgeen de paalworm had aangericht. Zijn berichten leidden er niet alleen toe dat de paalschermen werden verstevigd, maar ook dat op een ondergrond van 'groen baldried' een glooiing van keien werd aangelegd. Over de aankoop en levering van stenen voor die glooiing werd in het laatste kwart van de 18e eeuw regelmatig gesproken. In de jaren zeventig van de 18e eeuw werd er ook regelmatig melding gemaakt van het afkalven van het Hoge Klif, het hoogste deel van de keileembult. In 1776 merkte de Amsterdamse stadsarchitect J.S. Creutz op dat keileem zich ontbind als het in aanraking komt met water. De hellingen van het Hoge Klif waren na de winter zo steil geworden, dat ze in het voor jaar moesten worden afgestoken om te voorkomen dat de koeien die op de bult weidden naar beneden zouden storten. Creutz adviseerde om de afgestoken delen van het Klif met gier te bemesten en er gras in te zaaien.

Voor de kustbescherming van Urk was Amsterdam de eerstverantwoordelijke. Dat er voor waterstaatsaangelegenheden geen aparte organisatie op het eiland aanwezig was, zoals in het gewest Holland gebruikelijke was in die tijd, vond de achttiende-eeuwse historicus Wagenaar opmerkelijk. Hij maakte in een van zijn eilandbeschrijvingen namelijk expliciet melding van het ontbreken van een Heemraadschap op Urk. Maar gezien het feit dat de bevolking arm was, was de afwezigheid van een Heemraadschap op Urk niet verwonderlijk.

Na 1795[bewerken | brontekst bewerken]

Na 1795 kwam de kustbescherming in hoge mate overeen met de waterkeringsmaatregelen die in de achttiende eeuw waren gerealiseerd. Het onderhoud van de kustbescherming kwam in de negentiende eeuw geheel voor rekening van de landelijke overheid. Rijkswaterstaat stationeerde een opzichter op het eiland en had ook de beschikking over een opslagplaats voor materialen. Het palenscherm kon niet voorkomen dat bij zware stormen het lage deel van Urk geheel of gedeeltelijk onder water kwam te staan. Het tegenhouden van extreem hoog water was ook niet het primaire doel van de kustbescherming. Het voorkomen van landverlies was het doel van de kustbescherming. Met succes werd de zware stormvloed van februari 1825 (Stormvloed van 1825) getrotseerd. Vele gebouwen, de haven etc. op het eiland kwamen ongeschonden uit de storm, maar de omvang van het eiland bleef in tact.

Na 1890[bewerken | brontekst bewerken]

Na 1890 is er niet veel meer beschreven over de zeewering van Urk, omdat de zeewering in die tijd afdoende was om de omvang van het eiland te behouden. Onderhoud en verbetering van de waterstaatswerken, waartoe ook de havenhoofden gerekend moeten worden, vonden plaats op kosten van het Rijk. De geograaf A.C. de Vooys gaf in 1931 zijn eerste indrukken van het eiland, die vergelijkbaar zijn met beschrijvingen van vroegere bezoekers, als volgt weer:

Wie het eiland Urk met de boot nadert, ziet eerst een lagen, boven de zee uitstekende heuvel oprijzen met, scherp tegen de lucht, de witte vuurtoren; eerst als men naderbij komt ziet men achter den heuvel een zwarte lijn tevoorschijn komen, die de paalbescherming van het eiland blijkt te zijn van het laag gelegen gedeelte, dat het grootste deel van het eiland uitmaakt. is men de ruime haven binnengevaren, dan ziet men de straat direct steil tegen den heuvel opstijgen; alleen de Zuidzijde daalt langzamer af naar het lager gelegen weiland. Gaat men het dorp door, dan komt men aan een uitgestrekte weide zonder woningen, rondom door een laag dijkje en een paalgordel omgeven, die aan de Noordzijde ongeveer 3 meter, aan de Zuidzijde slechts 1 meter omhoog steekt. De golven slaan ertegen en hier en daar erover, zelfs bij kalm weer; een windmolentje maalt het overtollige water in zee. Vanuit het weiland ziet men duidelijk tegen het dorp op, dat aan zijn rand ongeveer een meter boven het weiland uitsteekt.

— De beschrijving van A.C. de Vooys

Na 1939[bewerken | brontekst bewerken]

Door de dijksluiting in 1939, was het palenscherm aan de Noord- en Zuidzijde van het eiland niet meer nodig. Door brandstofgebrek in de Tweede Wereldoorlog werd het palenscherm door de bevolking afgebroken. Dit was illegaal, en aan deze illegale praktijk kwam een einde toen het restant van de zeewering in november 1944 door de firma Daalder werd verwijderd en opgeslagen op een terrein van de Dienst der Zuiderzeewerken. In de jaren zeventig is de houten zeewering weer in ere hersteld.

Oud gedeelte zeewering Urk

Na 2003[bewerken | brontekst bewerken]

In 2003 werd het palenscherm onderdeel van het beschermde dorpsgezicht van Urk. Er zijn echter veel problemen met het palenscherm. Door het verkeerde houtsoort te gebruiken is het palenscherm gaan rotten. Ook achterstallig onderhoud is een grote boosdoener. De gemeente heeft verzuimd om een goed onderhoudsplan te maken voor het palenscherm. Zo nu en dan werd incidenteel onderhoud gepleegd en geverfd. Maar de gemeente Urk heeft in 2014 een adviesbureau ingeschakeld om de staat van het verrotte palenscherm in beeld te brengen. Het 1200 meter lange palenscherm op Urk markeert de vorm van het oude eiland. Het heeft een grond- en waterkerende werking. Het bureau gaat nu metingen doen om de sterkte te bepalen. Op basis van dat onderzoek kan het moment van renovatie worden bepaald. In totaal is er voor de renovatie een half miljoen euro beschikbaar gesteld, door de provincie en gemeente. Het scherm verkeert al jaren in slechte staat door gebrekkig onderhoud.

[[Categorie:Dijk in Nederland]] [[Categorie:Bouwwerk in Urk]]