Goddelijk recht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het goddelijk recht (Oudgrieks: τὰ ὅσια / tà hósia - « de goddelijke wetten »; Latijn: ius divinum - « goddelijk recht ») is een concept in het recht dat duidt op recht of wetten waarvan men meent dat ze gegeven of ingegeven zijn door een godheid. Dergelijk recht kan dan ook niet door mensen worden veranderd.

Goddelijk recht in de oudheid[bewerken | brontekst bewerken]

Men kende het goddelijk recht reeds in de oudheid. Het was onder meer in het oude Griekenland, het oude Rome en bij de joden.

Goddelijk recht in het oude Griekenland[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Oud-Grieks recht voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De vroegste Oud-Griekse rechtsgevers, zoals Lykourgos van Sparta, werden beschouwd als goddelijk geïnspireerde personen.

Goddelijk recht in het oude Rome[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Romeins recht voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het oude Rome kende men ook goddelijk geïnspireerde wetgevers.

Goddelijk recht bij de joden[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Halacha voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het eerste voorbeeld van goddelijk recht bij de joden waren de Tien Geboden die God aan Mozes zou hebben gegeven. Dit Goddelijk recht bestaat volgens de joden tot op de dag van vandaag.

Canoniek recht[bewerken | brontekst bewerken]

Zie canoniek recht voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het canoniek recht kent de meest uitgewerkte versie van het goddelijk recht (ius divinum), dat wordt opgedeeld in ius divinum positivum en ius divinum naturale (cf. positief recht en natuurrecht).

Goddelijk recht bij de moslims[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Sharia voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De sharia is het Arabische woord voor de islamitische wet of de Wet van God en betekent letterlijk 'weg naar de bron', ook: 'gebaande weg', 'wet' en 'rite'. De basis ligt bij de fiqh.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]