Heilig Bloedwonder

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Standbeeld van Eligius van den Aker nabij de Sint-Petrusbasiliek

Het Heilig Bloedwonder is een legendarisch mirakel, dat plaats zou hebben gevonden kort voor 1380 in Boxtel in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Deze gebeurtenis past in een reeks van soortgelijke wonderen die alle omstreeks deze tijd plaatsvonden.

Legende[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens de legende zou Eligius van den Aker, een priester die afkomstig was uit Esch, miswijn uit de miskelk hebben geknoeid op de doek die voor het Driekoningen-altaar van de Sint-Petruskerk te Boxtel lag. De vlekken bleken bloedvlekken te zijn. Tevergeefs trachtte hij de bloedvlekken uit te wissen bij de nabijgelegen Boxtelse Watermolen.

Eveneens volgens de legende zou Willem van Merheim, de toenmalige heer van Boxtel, in 1380 naar kardinaal Pileus de Prata, die aartsbisschop was van Ravenna, zijn gereisd om het wonder door hem te laten bevestigen.

Bedevaartplaats[bewerken | brontekst bewerken]

Aldus werd Boxtel een bedevaartplaats en werd een Heilig-Bloedkapel in de Sint-Petruskerk gebouwd om de bebloede doeken te bewaren.

Omstreeks 1600 bevonden de doeken zich te 's-Hertogenbosch en ze werden ieder jaar naar Boxtel overgebracht om door de bedevaartgangers op Drievuldigheidszondag te worden vereerd. Nadat 's-Hertogenbosch na een belegering in 1629 in handen van de Staatsen was gevallen, werden de doeken overgebracht naar de Sint-Michielsabdij te Antwerpen om in 1652 in Hoogstraten te belanden. De bewoners van de Meierij van 's-Hertogenbosch gingen toen ook op bedevaart naar Hoogstraten, dat in de Spaanse Nederlanden lag.

Nadat de katholieken in 1799 de Sint-Petruskerk te Boxtel weer terugkregen, probeerden de diverse pastoors ook om de doeken weer terug te halen. Uiteindelijk lukte dat gedeeltelijk in 1922, toen Boxtel een van de twee doeken, het zogenaamde Corporaaldoek, terug kreeg. Paus Pius XI verleende op 27 februari 1924 toestemming voor de overbrenging en een gezelschap van 550 mannen en 20 priesters heeft het per trein en tram opgehaald, waar het werd bewaard in de inmiddels gerestaureerde Heilig-Bloedkapel.

Heilig Bloedprocessie[bewerken | brontekst bewerken]

Het processiepark in Boxtel

In 1925 werd een processiepark aangelegd, het Heilig-Bloedpark geheten. Het had een slingerend pad, waarover de processie zich voortbewoog. Tot de Tweede Wereldoorlog waren er vele bedevaarten vanuit de omliggende plaatsen en werden er processies gehouden. De deelnemers kregen een rood draadje garen. Dit zou helpen tegen een bloedneus als je het om je pink knoopte.

Het processiepark werd in 1944 door oorlogshandelingen beschadigd, maar in 1946 weer hersteld. Het verloor echter haar functie, omdat de processie weer door de straten trok in plaats van door het park. In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw begon het te vervallen, op een deel ervan kwam een school te staan en vandalisme deed de rest. In 1984 werd het park overgenomen door de gemeente en vrijwel geheel gesloopt. Enkele statiekapellen zijn, in slechte staat, nog aanwezig.

In 1949 werd de processie vernieuwd en werd ook een Heilig-Bloedspel opgevoerd, wat in 1952, 1999 en 2013 herhaald is.

Ook tegenwoordig trekt ieder jaar op Drievuldigheidszondag de Heilig Bloedprocessie door Boxtel. Hieraan wordt deelgenomen door 600 figuranten in historische kledij.

De Heilig Bloedprocessie is sedert 13 februari 2015 geplaatst op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed Nederland.[1]

Politieke achtergronden[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn vele eucharistiewonderen beschreven, die vergelijkbaar zijn met het Heilig Bloedwonder. In tijden dat de transsubstantiatie ter discussie stond, nam het aantal van dit soort wonderen toe.

Willem van Merheim wilde van Boxtel een bedevaartplaats maken en liet daartoe een reliek van de heilige Oda van Canterbury van Keulen naar Boxtel overbrengen. Ook deze reliek was gerelateerd aan een eucharistiewonder. Er kwam echter geen noemenswaardige devotie van de grond.

De neef van Willem, Hendrik van Merheim, was pastoor van Boxtel. Dit wilde echter zeggen dat hij het werk uitbesteedde aan een ander en zelf vrijwel nooit in deze plaats kwam. Hij was namelijk kanunnik van het kapittel van de Sankt-Gereonkerk te Keulen. Ook Willem verbleef vaak in Keulen, terwijl Pileus de Prata in 1379 en 1380 eveneens te Keulen heeft vertoefd. Zo is het niet onwaarschijnlijk dat genoemde drie heren in Keulen de verklaring hebben opgesteld met als doel om Boxtel tot een bedevaartplaats te maken.

Het verhaal is overigens pas in de 16e eeuw in dichtvorm opgetekend door Willem van de Ven, die kanunnik was te Sint-Oedenrode. Het document uit 1380 is gepubliceerd in 1721. Zeker is dat de naam van Eligius van den Aker in de oorspronkelijke oorkonde niet is te vinden, maar pas in 1622 opdook door een vermelding van Aubertus Miraeus. De betreffende persoon heeft echter wel degelijk omstreeks 1380 het Driekoningenaltaar van Boxtel bediend.

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]