In 1928 maakte hij zijn olympisch debuut op de Olympische Spelen van Amsterdam. Hier eindigde hij met een worp van 44,87 m op de vijfde plaats in een wedstrijd die werd gewonnen door zijn landgenoot Bud Houser in een olympisch record van 47,32. Vier jaar later won hij op de Olympische Spelen van Los Angeles een gouden medaille bij het discuswerpen. Met een beste poging en Olympisch record van 49,49 m versloeg hij zijn landgenoot Henry Laborde (zilver; 48,47) en de FransmanPaul Winter (brons; 47,85).