Kasteel Obbicht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Kasteel Obbicht
Kasteel Obbicht
Locatie Obbicht
Algemeen
Kasteeltype landhuis
Stijl Lodewijk XVI-stijl; Luikse barok
Bouwmateriaal baksteen, Naamse steen
Eigenaar Bert Janssen
Gebouwd in 1780
Monumentale status rijksmonument
Monumentnummer 510145
Het kasteel in desolate toestand, 1974
Idem, interieur

Kasteel Obbicht is een kasteelachtig landhuis uit 1780 ten zuiden van de Nederlands-Limburgse plaats Obbicht in de gemeente Sittard-Geleen. Het kasteel in laatbarokke stijl, de naastgelegen kasteelhoeve en de omliggende tuin met tuinmuren, bruggen en hekken zijn alle rijksmonumenten.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Het eerste Kasteel Obbicht stamde uit de middeleeuwen. Over dit gebouw en zijn bewoners is weinig bekend. Begin vijftiende eeuw was Filips van Geldrop heer van Obbicht en Papenhoven, maar het is onwaarschijnlijk dat hij het kasteel in Obbicht bewoonde, aangezien hij tevens heer van Geldrop en hoogschout van 's-Hertogenbosch was.

Kasteel Obbicht werd in 1570 door de Spanjaarden verwoest om de opstandige Karel van Bronkhorst-Batenburg (?-1580) te straffen. Diens weduwe, de protestantse Alverade van Vlodrop (?-1606), hertrouwde met Philips Bentinck en liet in 1585 op de plaats van het oude kasteel een nieuw huis bouwen.[1] Over de zeventiende-eeuwse bewoners is niets bekend. Het kasteel brandde in 1710 grotendeels af. Herman Frans van Lerode werd in 1724 eigenaar.[2]

Kasteel Obbicht, tuinzijde (Philippe van Gulpen, 19e eeuw)
De weduwe Beelaerts en haar zoon in de achthoekige salon van Kasteel Obbicht (F. Duchateau, 1836). Op de bank het portret van J. Beelaerts, met rouwsluier

In 1778 kocht de Luikse koopman Antoine Guillaume de Paludé het kasteel, of wat daarvan over was. Paludé wilde aanvankelijk het oude kasteel laten restaureren en moderniseren, en benaderde daartoe de architecten P. Rutten en A. Bex.[3] In 1780 besloot hij echter tot nieuwbouw en werd ter plekke van de voorhof van het oude kasteel begonnen met de bouw van een landhuis naar ontwerp van de eveneens uit Luik afkomstige Jacques-Barthélemy Renoz. Renoz was de architect van het in 1775-1777 gebouwde, in Sclessin bij Luik gelegen kasteel van Beaumont, waarmee Kasteel Obbicht sterk verwant is.[4] De resten van het oude kasteel zijn nog zichtbaar in de kasteeltuin.

Antoine Guillaume de Paludé overleed in 1787. Zijn broer en erfgenaam Jean Philippe de Paludé, die tevens heer van Caestert was, stierf drie jaar later, waarna het kasteel in 1805, mogelijk via de zusters De Paludé, in handen kwam van de Luikse kanunnik Gaspar François Alexis de Spirlet (1767-1828) en/of zijn broer Alexandre Sébastien (1769-1849), die Kasteel Obbicht tot 1822 bewoonden.[4][5]

Ten tijde van de Belgische Revolutie werd het kasteel bewoond door de kapitein der infanterie Jacob ("Jacques") Beelaerts (1791-1835), die van 1821 tot 1830 tevens burgemeester van Obbicht en Papenhoven was. In 1830 eindigde zijn burgemeesterschap omdat het grootste deel van Limburg toen voor België koos. Na zijn overlijden te Luik bewoonden zijn weduwe Henriëtta Sophia, barones Sirtema van Grovestins (1788-1853) en zijn stiefzoon Louis Henri Daniel Cornabé (1812-1865) het kasteel.[6] Laatstgenoemde was van 1843 tot 1846 burgemeester van Grevenbicht. In de late negentiende eeuw werd het kasteel bewoond door Ulysses Dirckinck av Holmfeld (1833-1895) en zijn echtgenote Carla, gravin van Hompesch-Rurich (1861-1918).[7] Holmfeld erfde Kasteel Obbicht waarschijnlijk via zijn moeder, Elisabeth Sirtema van Grovestins (1810-1880), een nicht van Henriëtta Sophia. In 1918 verkochten de dochters van Holmfeld het kasteel.[2]

In 1928 overleed de toenmalige bewoner/eigenaar Jacob Lummen. Doordat het bezit verdeeld was onder meerdere rechthebbenden, verwaarloosde het kasteel.[2] Tijdens de Tweede Wereldoorlog brandde het linker dienstgebouw uit. In 1954 werd het toen al tamelijk vervallen kasteel opnieuw geteisterd door brand. De bouwkundige staat van de diverse bouwdelen was toen zo slecht, dat sloop de enige oplossing leek. De nieuwe eigenaar, de Sittardse ondernemer Peter Szymkowiak, besloot in 1974 echter tot restauratie, een project dat in 1988 voltooid werd.

In 2021 verkocht Szymkowiak het kasteel aan de in Bingelrade opgegroeide Bert Janssen-Werner, die er onder andere het archief van de Australische kostuum- en decorontwerper Barry Kay[8] (1932-1985) huisvestte.[9] De bijgebouwen worden geschikt gemaakt als verblijfplaats voor artists in recidence en mogelijk een zorgboerderij.[10]

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

Exterieur[bewerken | brontekst bewerken]

Het landgoed van circa vijf hectare bestaat uit drie achter elkaar gelegen, omgrachte 'eilanden'. Het westelijke eiland, dat het dichtst bij de Maas ligt, bevat de U-vormige bebouwing. Het middeneiland is ingericht als tuin en het bredere oostelijke eiland als parkachtig bos. De parkaanleg, de grachten, de bakstenen tuinmuur en bruggen, en de smeedijzeren hekken, alsmede enkele tuinornamenten zijn alle beschermd als rijksmonument.[11] De kasteelgrachten worden gevoed door het water van de Kingbeek. Waar het grachtwater terugvloeit in de Kingbeek stond een papiermolen die dateerde uit 1699. Deze molen was het geboortehuis van de bekende schrijver Pieter Ecrevisse. De oorspronkelijk bij het landgoed behorende laat achttiende-eeuwse kasteelhoeve Kasteelweg 25 is eveneens een rijksmonument, uitgezonderd de moderne stallen en loodsen.[12]

Het hoofdgebouw met zijn achtkantige centraalbouw is ontworpen door de Luikse architect Jacques-Barthélemy Renoz, die vijf jaar eerder nabij Luik het kasteel van Beaumont had ontworpen, waarmee Kasteel Obbicht sterk verwant is. De stijl is tamelijk uniek onder de Nederlandse kastelen en buitenhuizen en kan omschreven worden als een regionale variant van de internationale Lodewijk XVI-stijl (zie ook barokarchitectuur in het prinsbisdom Luik). De mergelstenen voorgevel en bakstenen achter- en zijgevels zijn witgekalkt, op de natuurstenen deur- en vensteromlijstingen na. De driezijdige, hogere uitbouwen aan voor- en achterzijde, voorzien van bordestrappen, en het achtzijdige torentje dat het mansardedak bekroond, geven het gebouw een elegant uiterlijk.[13] De rechthoekige bijgebouwen zijn eveneens witgekalkt en voorzien van mansardedaken met wolfseinden.[14]

Interieur[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de brand van 1954 bleef een deel van het originele interieur met fraai stucwerk gespaard, onder andere in de achthoekige vestibule, waar ionische pilasters en in nissen geplaatste gipsen beelden de hal een neoclassicistisch uiterlijk verschaffen. De aansluitende achthoekige salon heeft na de restauratie eveneens de sfeer van weleer behouden, zoals blijkt uit vergelijking met een schilderij van Frans Duchateau uit 1836 in het Bonnefantenmuseum (zie hierboven).

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]