Grootoorvos

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Lepelhond)
Grootoorvos
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2014)
Grootoorvos in Zoo Krefeld
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Carnivora (Roofdieren)
Familie:Canidae (Hondachtigen)
Geslacht:Otocyon
Müller, 1835
Soort
Otocyon megalotis
(Desmarest, 1822)
Verspreidingsgebied
blauw: O. m. virgatus en canescens
rood: O. m. megalotis
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Grootoorvos op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Zoogdieren

De grootoorvos of lepelhond (Otocyon megalotis) is een Afrikaanse hondachtige. Beide namen slaan op de grote oren van het dier, waarmee hij ondergrondse geluiden kan opvangen en zo termieten en andere prooidieren kan opsporen. Ze behoren niet tot het geslacht Vulpes, en zijn dus geen 'echte' vossen.

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

De grootoorvos is een kleine hondachtige met een ronde achterzijde. De schouders liggen lager dan de achterzijde. Hij heeft behalve grote oren ook lange poten en een dikke, ruige vacht. De ondervacht is okerkleurig. Op de bovenzijde is de vacht grijzig geel van kleur. De poten, aalstreep, staartpunt, oorpunten en snuit zijn zwart, evenals het donkere masker rond de ogen. Hij wordt 46 tot 66 centimeter lang en 3 tot 5,3 kilogram zwaar. De staart is 23 tot 34 centimeter lang, de oren tot 12 centimeter lang.

Leefwijze[bewerken | brontekst bewerken]

De grootoorvos is de enige voornamelijk insectivore hondachtige. Zijn belangrijkste prooidier zijn termieten, voornamelijk van het geslacht Hodotermes, en mestkevers (Scarabidae), maar ook andere ongewervelden worden gegeten. Een enkele keer eet hij ook kleine gewervelde dieren, eieren en vruchten. Omdat zijn belangrijkste prooidieren zich vaak ophouden in gebieden waar veel hoefdieren leven, houdt de grootoorvos zich vaak op in de buurt van grote kudden hoefdieren, als zebra's, gnoes en kafferbuffels.

Ondergrondse prooidieren worden opgespoord met de grote oren, die horizontaal gehouden de zachtste geluiden kunnen opvangen. Grootoorvossen hebben scherpe klauwen aan de voorpoten en graven snel de prooi op. De dichte vacht beschermt tegen aanvallen van soldaattermieten. Ook het gebit is aangepast aan het dieet. Grootoorvossen hebben 46 tot 50 kleine scherpe tanden, het grootste aantal voor een placentaal zoogdier. De kaken kunnen zeer snel bewogen worden, waardoor hij snel kan kauwen en de termieten in een zeer korte tijd dood zijn.

Voortplanting[bewerken | brontekst bewerken]

Grootoorvossen leven meestal in familiegroepen van acht tot twaalf dieren. De kern van de groep is een paartje, dat voor het leven bij elkaar blijft. Een paar wordt meestal vergezeld door de jongen van de voorlaatste worp, die de ouders helpen met het opvoeden van jongen. Soms leeft er meer dan één volwassen vrouwtje in een groep, waardoor het kan voorkomen dat er meer dan één vrouwtje drachtig is binnen de groep. Na een draagtijd van ongeveer 60 dagen worden twee tot vijf blinde, hulpeloze jongen geboren in een zelfgegraven hol. Na vier maanden zijn de jongen volgroeid. De foerageergebieden van verscheidene familiegroepen kan overlappen.

Verspreiding[bewerken | brontekst bewerken]

De grootoorvos komt voor in twee van elkaar gescheiden populaties, één in Zuidwest-Afrika en één in Oost-Afrika. Ze leven in droge, open steppen en grasvlakten, voornamelijk in met acacia's begroeide savannen.

Ondersoorten[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn drie ondersoorten: