Onderscheidingen in Hohenzollern-Sigmaringen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wapen
Wapen

De vorsten van Hohenzollern-Sigmaringen, de oudere en katholiek gebleven tak van het Huis Hohenzollern regeerden hun Zuid-Duitse vorstendom tot in het revolutiejaar 1848 een opstand uitbrak -onder andere door de enorm hoge belastingen - die op 27 augustus van dat jaar resulteerden in Karels abdicatie ten gunste van zijn zoon Karel Anton (1848-1849). De onenigheid tussen regering en volksvertegenwoordiging nam echter toe, waarop Pruisische troepen het land binnentrokken. Karel Anton deed op 7 december 1849 troonsafstand ten gunste van zijn verwant Frederik Willem IV van Pruisen, op voorwaarde dat de leden van zijn geslacht de voorrechten van leden van de Pruisische koninklijke familie zouden genieten. Dat betekende dat alle prinsen van Hohenzollern-Sigmaringen en Hohenzollern-Hechingen de Hohenzollernketen mochten dragen. Op 6 april 1850 vond de overdracht aan Pruisen plaats op basis van de wet van 12 maart 1850. Het land werd daarna bestuurd als Regierungsbezirk Sigmaringen-Hohenzollern, waarbij sommige taken vanuit de Rijnprovincie werden uitgevoerd. Op 1852 werden de regeringen in de twee vorstendommen Hohenzollern-Hechingen en Hohenzollern-Sigmaringen verenigd in een Pruisisch bestuur.

Waar het de decoraties betreft hebben de katholieke Hohenzollernvorsten de rechten van een na 1815 nog regerende familie uitgeoefend. Deze families hebben volkenrechtelijk een bijzondere status en het hoofd van een dergelijk geslacht is een "fons honorum". De jongere prinsen van het in Pruisen regerende koningshuis hebben geen orden en medailles ingesteld; zij zijn geen fons honorum.

De Pruisische koningen hebben het instellen van onderscheidingen en het uitbreiden van het aantal graden in de Huisorde van Hohenzollern, waarvan zij de protector waren, steeds goedgekeurd.

Vorst Karl Anton met de Hohenzollernketen, de keten en ster van de Hoge Orde van de Zwarte Adelaar, de Orde van de Rode Adelaar en de Huisorde van Hohenzollern

Karel Anton van Hohenzollern-Sigmaringen, van 1858 tot 1862 minister-president van Pruisen, nam na het uitsterven van de linie Hohenzollern-Hechingen in 1869 de titel vorst van Hohenzollern aan.[1] Zijn zoon Leopold werd in 1870 door de Spaanse Cortes tot koning verkozen, wat door Frans protest aanleiding was voor de Frans-Duitse Oorlog. Zijn andere zoon Karel werd in 1866 als Carol I vorst en in 1881 koning van Roemenië. Omdat hij kinderloos bleef, regeerden na zijn dood de nazaten van Leopold tot 1947 over dit land.

Op 1 januari 1842 hadden de vorsten van Hohenzollern-Hechingen en Hohenzollern-Sigmaringen een Vorstelijk Hohenzollernse Huisorde ingesteld.[2] Met de soevereiniteit over de Hohenzollernse vorstendommen nam Frederik Wilhelm IV ook het protectoraat over deze huisorde over.

Op 23 augustus 1851 werd de huisorde ook een Koninklijk Pruisische orde. In de Zuid-Duitse gebieden bleef zij in de oude vorm tot op de dag van heden bestaan. Aan het prachtlievende hof van de Hohenzollern in Sigmaringen wordt tot op heden een min of meer 19e-eeuwse staat gevoerd. Er is een hofjacht en een protocol als aan de hoven van regerende vorsten. De vorsten stichten en verlenen dan ook nog steeds onderscheidingen.

De onderscheidingen van na 1869 kunnen worden beschouwd als "Onderscheidingen van Hohenzollern".

Er zijn, afgezien van de gedeelde Vorstelijk Hohenzollernse Huisorde geen Hohenzollern-Hechinger onderscheidingen ingesteld.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]