Paul-Piet Hendriks

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Paulus Petrus Jacobus Hendriks (Venlo, 17 maart 1846Kashgar, 22 juni 1906) was een Nederlandse priester verbonden aan de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria (ook wel bekend als de Missionarissen van Scheut). In vrijwel alle bronnen wordt hij benoemd als Paul-Piet Hendriks. Hij is een van de meest intrigerende personen in de geschiedenis van de congregatie.

De congregatie werd in 1862 door de Vlaamse priester Theophiel Verbist (1823-1868) gesticht. In de tweede helft van de negentiende eeuw was China het belangrijkste missiegebied van de congregatie.

Opleiding en activiteiten in Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Hendriks volgde zijn opleiding aan het St.-Josef College in Weert en van 1866 tot 1871 aan het Groot Seminarie van het bisdom Haarlem in Warmond. Hij werd in 1871 in Haarlem tot priester gewijd. Van 1871 tot 1873 was hij als onderpastoor werkzaam in Schiedam. Zijn noviciaat bij de congregatie was in de periode 1873-1874.

De congregatie in China[bewerken | brontekst bewerken]

Omstreeks 1864 werd het gebied van de huidige Chinese provincie Binnen-Mongolië het werkterrein van de missie. Die missie werd overgenomen van de Congregatie der Missie. Vanaf het begin waren ook Nederlandse priesters bij de activiteiten betrokken.

Het beleid van de congregatie was gebaseerd op het voorbeeld van de jezuïeten tijdens hun activiteiten in de zeventiende en begin achttiende eeuw in Paraguay. De congregatie verwierf zeggenschap over landbouwgronden en gaf die ter bewerking uit aan straatarme boerengezinnen, die zich in ruil daarvoor dienden te bekeren. Er werden landbouwgemeenschappen gesticht met versterkte plaatsen en eigen bedrijven.

In 1878 werd het missiegebied uitgebreid met de provincies Gansu, Qinghai en Sinkiang. De Nederlander Ferdinand Hamer werd benoemd tot eerste bisschop van dit zeer uitgestrekte gebied.

Hendriks in China[bewerken | brontekst bewerken]

Hendriks vertrok in 1873 naar China. Van 1874 tot 1876 was hij onderpastoor in Kuei-Hua Ch'eng en studeerde daar Chinees. De totaal andere leefomstandigheden dan in Europa waren een risico voor de gezondheid van de missionarissen. Ook Hendriks werd ziek. Hij ging met ziekteverlof en bracht het jaar 1877 door in Boro Balghasou. Daarna werd hij pastoor in Kharakhoto. In 1879 en 1880 was hij terug in Kuei-Hua Ch'eng, nu als pastoor.

Hij werd echter weer ziek en in de periode 1880-1882 had hij opnieuw een ziekteverlof, dat hij in Nederland doorbracht. Zijn aanwezigheid in Nederland wordt vermeld in bronnen van het Genootschap van de Heilige Kindsheid. Hendriks was in die periode aanwezig op een aantal kinderfeesten van het genootschap voor de fondsenwerving van de missie.

Na 1880 stond de leiding van de missie in China onder grote druk zo spoedig mogelijk activiteiten te ontplooien in het met Gansu, Qinghai en Sinkiang uitgebreide missiegebied. Het gebied was zo uitgestrekt dat missionarissen op hun eenmansposten vaak een week of langer moesten reizen om hun directe collega te ontmoeten. Hendriks reisde na zijn ziekteverlof in Nederland min of meer op eigen initiatief naar Kuldja aan de rivier de Ili.

Hendriks had al eerder conflicten gehad met de leiding van de missie in China. Hij had een volstrekt eigen aanpak van missieactiviteiten, die vaak niet spoorde met wat geacht werden belangen van de congregatie te zijn. Die conflicten escaleerden in Kuldja. Tot op het hoogste niveau in België en Rome werden zijn activiteiten besproken. Tot medio 1884 was Hendriks in Kuldja als pastoor werkzaam. Hij bracht daarna een jaar vakantie in Nederland door.

Als hij naar China wil terugkeren, krijgt hij de post van pastoor in Kashgar, de meest geïsoleerde missiepost van de congregatie in het uiterste westen van Sinkiang met een bevolking die hoofdzakelijk uit Oeigoeren bestaat. Op de heenreis ontmoette hij in Omsk de Pool Adam Ignatiev, die zich met hem in Kashgar vestigde.

In 1887 kwam het tot de finale breuk en Hendriks werd uit de congregatie ontzet. Hij bleef echter in Kashgar. Hij woonde in armoedige omstandigheden in een lemen hut, die tevens als kerk diende. Ignatiev was de enige kerkganger tijdens de missen die Hendriks dagelijks opdroeg. Hendriks en Ignatiev raakten enige tijd later gebrouilleerd. Ignatiev werd de toegang tot de kerk ontzegd, maar Hendriks bleef de rest van zijn leven dagelijks missen voor een volstrekt lege kerk lezen.

Hendriks kreeg soms enige materiële ondersteuning van George Macartney, die tot 1918 de Britse consul-generaal in Kashgar was. Dit was ook de periode van de grote archeologische ontdekkingen in het gebied van de oude zijderoute. Ook archeologen als Aurel Stein en een reiziger als Sven Hedin verbleven regelmatig in het huis van Macartney. Beiden vermelden in hun boeken ontmoetingen met Hendriks.

Hendriks overleed in 1906 als gevolg van keelkanker. Sven Hedin was op dat moment in Kashgar. Hij stelde zijn vertrek uit om de begrafenis bij te wonen en beschreef die in zijn boek My life as an explorer.