Pedro Fernandes de Queirós

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Pedro Fernández de Quirós)
Pedro Fernandes de Queirós

Pedro Fernandes de Queirós (Évora, Portugal 1565 – Panama, 1615) of (in het Spaans) Pedro Fernández de Quirós was een Portugese ontdekkingsreiziger die bekend is door zijn betrokkenheid bij de Spaanse ontdekkingsreizen in de Stille Oceaan, in het bijzonder de reis van 1595 tot 1596 van Álvaro de Mendaña de Neira, en zijn eigen expeditie van 1605 tot 1606 door de Stille Oceaan op zoek naar Terra Australis.

Deelname aan de expeditie van Álvaro de Mendaña de Neira[bewerken | brontekst bewerken]

Queirós was 30 jaar oud, toen hij (1595) als opperpiloot uit de haven Paita (Peru) zeilde, onder het bevel van Álvaro de Mendaña de Neira, die een concessie had verworven voor de in 1565 door hemzelf ontdekte Salomoneilanden ten oosten van Nieuw-Guinea. Na weinig te hebben bereikt, vond Mendaña's expeditie een roemloos einde te Manilla; maar het was Queirós die een van de schepen naar Acapulco (Mexico) terug bracht. Tijdens deze reis blijkt een plan bij Queirós te zijn opgekomen; hij had nagedacht over dat grote hypothetische land dat op kaarten en globes de zuidelijke gedeelten van de aardbol scheen te bedekken, waar wellicht miljoenen zielen tot het katholieke geloof konden worden bekeerd en onder de heerschappij van de Spaanse kroon gebracht. Hij had besloten zijn leven aan de ontdekking van het zuidland te wijden; hij heeft dat doel tot zijn dood nagestreefd.

Voorbereidingen voor een expeditie naar het Terra Australis[bewerken | brontekst bewerken]

Verzoek aan de onderkoning van Peru[bewerken | brontekst bewerken]

Queirós, die op 11 december 1597 terugkeerde van de reis van Mendaña, en voor Acapulco voor anker ging, ging aan boord van een kustvaartuig dat hem op 3 mei naar Paita bracht, vanwaar hij over land naar Lima reisde. De onderkoning van Peru, Don Luis de Velasco, ontving de reiziger wel, maar ging niet in op diens voorstellen om direct een onderneming naar het zuidland te gelasten. De onderkoning, die waarschijnlijk ook niet bevoegd zal zijn geweest om zelf zo'n expeditie uit te rusten, wilde de aanvraag misschien op de lange baan schuiven, want hij verwees Queirós naar de koning van Spanje, maar niet zonder hem van aanbevelingsbrieven voor de koning te hebben voorzien. Niet ontmoedigd reisde Queirós van Callao naar Panama, van Panama over land naar Puerto Bello en van Puerto Bello per schip naar Cartagena. Daar aangekomen veroorzaakte angst voor de Engelse vloot onder de graaf van Cumberland voor grote onrust, maar de aankomst van een Spaanse scheepsmacht onder Don Luis Fajardo bracht de gemoederen tot bedaren. Queirós vond een plaats op de vloot van Fajardo, die op 1 november de thuisreis aanvaardde, maar na vele gevaren te hebben doorstaan op 3 maart 1599 in Cartagena terugkeerde om daar te overwinteren tot 4 januari van het volgende jaar. Na tal van lotgevallen bereikte Queirós op 25 februari Cádiz.

Gunst van de paus[bewerken | brontekst bewerken]

Van Cádiz vertrok de volhardende Queirós naar Sevilla, alwaar hij, om aan het hof een grotere kans van slagen te hebben het besluit nam allereerst de paus zelf voor zijn plannen te winnen. Hij verkocht het weinige dat hij nog bezat, nam de pelgrimsstaf op en reisde te voet naar Cartagena (Spanje). Hier trof Queirós galeien aan, die hem naar de republiek Genua brachten. Nog steeds als pelgrim zette hij de reis naar Rome voort om aldaar, na aankomst allereerst zijn opwachting te maken bij de Spaanse ambassadeur, de hertog van Sesa, die welwillend naar de hem voorgedragen plannen luisterde. Na enkele vermaarde kosmografen te hebben geraadpleegd, bewerkstelligde de hertog, dat paus Clemens VIII de pelgrim ontving; de paus volgde diens betoog met grote aandacht, moedigde hem in zijn voornemens aan, en voorzag hem van aanbevelingsbrieven voor het Spaanse hof, waarbij de Spaanse ambassadeur de zijne voegde.

Verzoek aan de koning van Spanje[bewerken | brontekst bewerken]

Reizend over plaatsen als Rimini, Forlì, Ferrara, Lodi en Milaan, bereikte Queirós het Genuees gebied weer, alwaar hij een overtocht vond naar Barcelona. Van Barcelona vertrok hij naar het Escorial, om er 17 juni 1602 door de koning in audiëntie te worden ontvangen. Het pauselijk schrijven deed wonderen, want binnen een jaar (31 maart en 9 mei 1603) ontving Queirós de koninklijke besluiten waarbij de onderkoning van Peru werd uitgenodigd om een tweetal schepen ter beschikking te stellen, opdat hij daarmee ontdekkingen in de Stille Zuidzee kon nastreven.

Terugreis naar Peru[bewerken | brontekst bewerken]

In de zomer van 1603 kon de onvermoeibare Queirós de terugreis naar Peru aanvaarden. Voorspoedig zou die niet blijken. Het schip leed schipbreuk op de Aves (bij Bonaire), wat weer een verblijf van acht maanden te Caracas tot gevolg had. Steun van de plaatselijke overheden ondervond Queirós nergens; de koninklijke bevelschriften maakten niet de minste indruk. Toch wist de schipbreukeling Cartagena, Puerto Bello en Panama te bereiken. Volkomen platzak, raakte hij daar in de schulden, hij was zelfs na een per ongeluk opgedane verwonding op particuliere liefdadigheid aangewezen. Nauwelijks hersteld, gelukte het hem een plaats te vinden op een vaartuig gereed voor Callao, waarmee hij 6 maart 1605 zijn bestemming bereikte. Hier huurde hij paarden bij een oude bekende, hij bereikte Lima in het holst van de nacht, en vond er huisvesting bij een pottenbakker die hem drie dagen gastvrijheid verleende.

De expeditie naar het onbekende zuidland[bewerken | brontekst bewerken]

De onderkoning, Don Gaspar de Zuñiga y Azevedo Graaf van Monterrey, ontving de zwerver in audiëntie. Hij erkende, dat de koninklijke bevelen ten uitvoer moesten worden gebracht; daarom kocht hij tegen het einde van 1605 drie schepen aan, te weten, twee grote vaartuigen en een pinas (of zabra). Het schip waarop Queirós zelf het opperbevel zou voeren, destijds een capitania genoemd, heette San Pedro y San Pablo en was 150 ton groot; het tweede vaartuig, de almiranta onder onderbevelhebber Luiz Váez de Torres, heette San Pedro en mat 120 ton. Nog kleiner was de zabra, genaamd Los tres Reyes. De gezamenlijke bemanning was bijna 300 koppen.

Vrij om de gehele onderneming naar eigen inzicht te leiden, zette Queirós de koers westzuidwest uit van Callao tot men op 30° zuiderbreedte en daarmee, naar hij dacht, het zuidelijk vasteland zou bereiken. Hij liet dan ook WZW sturen van 21 december 1605 tot 26 januari 1606, maar reeds op 26° zuiderbreedte werd de koers veranderd in westnoordwest. Het besluit tot die koersverandering, om welke reden dan ook, valt te betreuren; doorgaand in de oude koers zou Queirós Nieuw-Zeeland hebben ontdekt, zeilend in westelijke richting op de breedte van 30° zou hij Nieuw-Zuid-Wales in het zicht hebben gekregen. Nu restte hem slechts de ontdekking van Ducie, Henderson en Marutea Sud, Aburac, Anaa, Niau, Makatea en Matahiva, onderdeel van de Tuamotueilanden. Later kwamen daar nog Humphrey en Gente Hermosa bij, die zich bevinden op nagenoeg 10° zuiderbreedte. Het besluit om van koers te veranderen was ingegeven door de ervaring van zijn reis onder Mendaña. Queirós stelde zich voor op de breedtegraad 10° westelijk te blijven varen, teneinde het door Mendaña ontdekte Santa Cruz (Salomoneilanden) aan te doen en van daar een nieuw onderzoek in zuidelijke richting in te stellen. Deze breedtegraad volgende ontdekte Queirós de laatstgenoemde twee eilanden en hij kwam steeds westelijk zeilende, ten slotte aan bij Taumaco (Duffeilanden, 90 zeemijl noordoost van Santa Cruz). Hier trof hij een inlands hoofd aan, uit wiens aanwijzingen hij concludeerde tot de aanwezigheid van een groot land in het zuiden, niet ver van Taumaco verwijderd, waarop hij zijn koers naar het zuiden verlegde. Verschillende eilanden kwam hij tegen, en eindelijk doemde een kust op, zó uitgestrekt, dat hij het gezochte zuidland voor zich meende te zien. In feite waren het slechts de noordelijke uitlopers van de Nieuwe Hebriden die hij had ontdekt. Aan de grootste gaf hij de trotse naam Austrialia del Espíritu Santo.[1] De schepen brachten 35 dagen in de noordbaai van dat eiland door (tot 8 juni 1606) en verlieten die vervolgens met het voornemen de ontdekking van het vermeende Terra Australis voort te zetten. Queirós en Torres verloren elkaar echter uit het oog – zij vonden elkaar niet meer terug. Queirós probeerde nu Santa Cruz te bereiken, maar toen men zich op de breedtegraad van dat eiland bevond, werd in de scheepsraad besloten de reis op te geven en de terugkeer naar Acapulco (Mexico) te beginnen – een overtocht die meer dan vijf maanden (18 juni – 23 november 1606) in beslag heeft genomen. Van Acapulco begaf de onvermoeide Queirós zich nu naar Mexico en vandaar weer naar Spanje en Madrid, in de hoop, na de koning verslag van de ontdekking van Austrialia del Espíritu Santo te hebben uitgebracht, opnieuw voor een expeditie te worden uitgezonden. Het was 9 oktober 1607 geworden toen Queirós, na al wat hij bezat te hebben verkocht en wat geld bij vrienden te hebben gekregen, in de hofstad aan de Manzanares aankwam.

Tegenwerking voor een tweede expeditie[bewerken | brontekst bewerken]

Te Madrid heeft Queirós zich beziggehouden met het schrijven van verzoeken en vertogen, het verschijnen in commissies en het beantwoorden van vragen. Queirós bezat gedurende de eerste elf dagen van zijn verblijf geld noch middelen om papier en inkt te kopen; daarom schreef hij zijn eerste Memoriael op de blanco schutbladen van een vlugschrift en betaalde de drukkersrekening uit de verkoop van enkele van zijn onderkleren. Hij bekostigde een tweede Memoriael uit de verkoop van beddengoed, een derde werd gedekt door de verpanding van zijn koninklijke standaard, waarmee hij Espíritu Santo voor de koning in bezit had genomen. Na 17 maanden grote armoede te hebben geleden, ontving hij een ondersteuning van 500 dukaten van de koning.

In 50 maanden heeft Queirós 50 vertogen aangeboden. Daarvan zijn er acht bewaard gebleven. Het eerste, nog bestaande, dateert van 1607, het tweede, dat naar tijdsorde het achtste is, dateert van 1610. Dit is het door Hessel Gerritsz vertaalde Memoriael. Men kan eruit opmaken waartoe een verhitte verbeelding al niet toe kan leiden, men kan eruit leren wat in 1612 voor een belangrijke aardrijkskundige primeur mocht doorgaan.

Uit de notulen van de Spaanse Staatsraad van juli 1609 is ontdekt, hoe de verzoeken en argumenten van Queirós door de regering werden opgenomen. Uitgaven voor ontdekkingsreizen zoals door Queirós voorgesteld, beschouwde de Raad als onverantwoord; de Raad achtte de gelden beter besteed aan de exploratie van Peru en Mexico zelf. Maar de leden hielden Queirós voor een ontevreden en gevaarlijk man, voor iemand die zijn kennis en diensten weleens ter beschikking van de Engelsen zou kunnen stellen – een oordeel dat Queirós vermoedelijk niet heeft verdiend. De Raad oordeelde daarom best, dat men hem te Madrid bleef paaien met goede woorden of hem ergens in de kaartendepots te werk zou stellen. Minder gepast was echter het besluit, dat ten slotte werd genomen en uitgevoerd: de ongelukkige tobber zou, indien hij er inderdaad op bleef staan om naar Peru te vertrekken, daarheen worden geholpen en zou ook een aanbeveling voor de onderkoning ontvangen, maar tevens ging een geheim schrijven uit waarbij aan het inzicht van de landvoogd werd overgelaten, hoe hij Queirós zou ontvangen zonder ooit uitvoering aan diens voorstellen te geven.

Het liet zich aanvankelijk aanzien dat het zo zou gaan, maar Queirós heeft Peru nooit meer bereikt. Uitgeput is hij te Panama bezweken, tot het laatst bijgestaan door zijn trouwe secretaris, Luis Belmonte Bermúdez.

De invloed van zijn ontdekking[bewerken | brontekst bewerken]

Wereldkaart van Hessel Gerritsz met de ontdekking van Queirós

Het Memoriael heeft buiten de grenzen van Spanje een grote indruk gemaakt. Volgens Markham zou het reeds in 1611 te Augsburg in vertaling verschenen zijn. Hessel Gerritsz vertaalde het in 1612. Men kan zich de belangrijke vraag voorleggen in hoever dit Memoriael invloed kan hebben gehad op de reis van Willem Cornelisz Schouten en Jacob le Maire (1615 - 1617), in hoeverre het wellicht zelfs een zeker stempel heeft gedrukt op de tocht van de Nassause vloot onder L'Hermite en Schapenham (1623 - 1626). Theodoor de Bry en Hulsius namen het Memoriael in hun verzamelwerken op; een Engelse en Franse vertaling verschenen in 1617 te Londen en Parijs. Ook Samuel Purchas ruimde er een plaats voor in. In Holland werd het nog eens afgedrukt bij een uitgave van het journaal van de Nassause Vloot (e. Wachter 1626) en ook in Begin en Voortgang. Het aantal latere afdrukken is legio.

Hessel Gerritsz heeft bij de vertaling het Memoriael van Queirós in 1612 een wereldkaartje in twee halfronden toegevoegd, waarop de Salomoneilanden met Terra Australis naar beste weten staan aangeduid.