Relatief recht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een relatief recht (ook wel persoonlijk recht genoemd) is een vermogensrecht dat slechts in relatie tot een of meer bepaalde rechtssubjecten kan worden uitgeoefend. Een relatief recht staat tegenover een absoluut recht, wat de rechthebbende tegenover ieder rechtssubject kan doen gelden.

Voorbeeld: Wanneer persoon A een fiets verkoopt aan persoon B, heeft A het recht om betaling te ontvangen. Dit is een relatief recht, omdat het alleen tegenover B kan worden uitgeoefend. A kan de betaling van niemand anders vorderen. Hetzelfde geldt voor persoon B, die alleen van A de levering van de fiets kan vorderen.

Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

De tabel laat de indeling van het Nederlandse vermogensrecht in absolute en relatieve rechten zien.

Schema Nederlands vermogensrecht
(excl. erfrecht, Boek 4 BW)
ABSOLUTE OF EXCLUSIEVE RECHTEN :

(gelden jegens allen)
RELATIEVE OF PERSOONLIJKE RECHTEN :
(vorderingsrechten)
(gelden slechts jegens wederpartij)
GOEDERENRECHT RECHTEN op VOORTBRENGSELEN VAN DE MENSELIJKE GEEST
(gepland voor
Boek 9 BW)

auteursrecht, octrooirecht, enz.
VERBINTENISSENRECHT
(Boek 6 en 7 BW)
Zakelijke rechten
(Boek 5 BW)
Rechten op (absolute en relatieve) vermogensrechten

Dit kunnen ook rechten zijn op vorderingsrechten!

aandeel, enz.
Verbintenisscheppende
overeenkomsten
Verbintenissen
uit de wet
Volledig recht op een zaak

eigendom
Beperkt recht
op een zaak

erfpacht, mandeligheid, opstal, enz.
Eenzijdige overeenkomst

schenking, enz.
Meerzijdige overeenkomst

ruil, koop, huur, enz.
Onrechtmatige daad
(Boek 6 BW, titel 3)
Rechtmatige daad

zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking,
onverschuldigde betaling