Relatieve aanwezigheid

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Relatieve abundantie)

Met relatieve aanwezigheid of relatieve abundantie (RA, Engels: relative abundance) wordt bij elk scheikundig element per isotoop aangegeven hoeveel atomen daarvan op aarde voorkomen in verhouding tot hoeveel atomen van het element in totaal op aarde voorkomen.

De atoommassa die bij elk element staat vermeld, is een gewogen gemiddelde van de atoommassa's van alle natuurlijke isotopen, waarbij de relatieve aanwezigheid de wegingsfactor is.

Relatieve aanwezigheid en bindingsenergie[bewerken | brontekst bewerken]

In onderstaande tabel staat de bindingsenergie per nucleon (BE) en de relatieve aanwezigheid (RA) van een aantal lichte elementen met een even atoomnummer. De tabel laat zien dat het isotoop op de lijn Z = N vaak wel de hoogste RA maar niet de hoogste BE en het thermodynamisch gunstigste neutronenoverschot (NO) heeft:

Iso Z N NO BE (MeV) RA (%)
16O 8 8 0 7,976 206 99,75
18O 10 2 7,767 025 0,21
20Ne 10 10 0 8,032 24 90,45
22Ne 12 2 8,080 465 9,25
24Mg 12 12 0 8,260 709 79,0
26Mg 14 2 8,333 872 11,0
32S 16 16 0 8,493 134 94,9
34S 18 2 8,583 501 4,3
36S 20 4 8,575 387 0,02
36Ar 18 18 0 8,519 909 0,33
38Ar 20 2 8,614 273 0,06
40Ar 22 4 8,595 259 99,60
40Ca 20 20 0 8,551 301 96,94
42Ca 22 2 8,616 559 0,65
44Ca 24 4 8,658 17 2,09
46Ca 26 6 8,668 885 0,004
48Ca 28 8 8,666 467 0,19

In de tabel zijn de isotopen met de hoogste RA met geel en de isotopen met de hoogste BE met blauw aangegeven. Het NO van het isotoop met de hoogste BE is bij elk element in de tabel met rood geaccentueerd.

Naarmate de kernlading hoger wordt komen de stabiele isotopen steeds verder boven de lijn Z = N te liggen. Daaruit blijkt dat kernen met een hoge kernlading stabieler zijn bij een groter neutronenoverschot. Voor zwaardere elementen met een even atoomnummer neemt het aantal stabiele isotopen toe. Helium en koolstof hebben 2, zuurstof, neon, magnesium, silicium, argon, chroom en ijzer hebben 3, zwavel en calcium hebben 4, titanium en nikkel hebben 5, osmium heeft 6 en kwik heeft 7 stabiele isotopen.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]