Verteerbaarheid

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Verteerbaarheid is de afbraakmogelijkheid van voedingsmiddelen in de spijsverteringsorganen en wordt uitgedrukt in een verteringscoëfficiënt. Hoe hoger de verteerbaarheid des te minder ontlasting er wordt geproduceerd. De verteerbaarheid hangt af van het organisme dat het voedingsmiddel verteert. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen eenmagigen, zoals de mens, en meermagigen, zoals herkauwers. Terwijl bij het paard, dat maar één maag heeft, de blindedarm zodanig is aangepast, dat ook gras verteerd kan worden.

In het laboratorium kan de verteerbaarheid van een voedingsmiddel met speciale methoden worden vastgesteld, de zogenaamde in-vitroverteerbaarheid. Zo wordt voor bijvoorbeeld rundvee de verteerbaarheid van kuilgras, snijmaïs en krachtvoer in het laboratorium vastgesteld. Gebruikte methoden zijn die van Tilley en Terry en de Englyst-methode.

Voedsel voor patiënten met een bepaalde aandoening aan het darmstelsel is voor 100% verteerbaar.

Mens[bewerken | brontekst bewerken]

Bij ziekte of verzwakking van het gestel is het soms moeilijk om te eten zonder het kort daarna weer over te geven. Doordat het systeem reeds belast is komt de spijsvertering in het gedrang met als gevolg dat deze gevoeliger wordt voor bepaalde voedingsmiddelen.

Soms wordt dit dan ook figuurlijk gebruikt, zoals "licht verteerbaar nieuws" waarbij het dan gaat over korte, leuke nieuwsfeitjes in tegenstelling tot "zwaar op de maag liggend nieuws" als berichtgeving over oorlogen of (slechte) beurscijfers.

Typische voorbeelden van licht verteerbaar voedsel zijn kippensoep, beschuiten[1], (wit) brood. Vet eten zoals veel vleessoorten daarentegen wordt doorgaans zwaarder verteerd.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]