Visigoten

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Visigotische)

De Visigoten waren een belangrijk (Oost-)Germaans volk ten tijde van, en vlak na, het Romeinse Rijk. Vanaf 270 na Chr. begonnen de klassieke geschiedschrijvers onderscheid te maken tussen twee Gotische stammen. De Visigoten worden ook wel Westgoten genoemd ter onderscheiding van de Ostrogoten of Oostgoten. Deze benaming is echter omstreden. Vermoedelijk zijn de benamingen ontstaan op basis van de verschillende gebieden waarin de Goten zich hadden gevestigd. Een alternatieve betekenis die aan de benaming Visigoten wordt gegeven, is "dappere Goten" of "valante Goten", terwijl ook de betekenis "wijze Goten" is gesuggereerd. Dit zou ook meer in overeenstemming zijn met het geloof van de Goten dat 'west', de plaats waar de zon ondergaat, de bode van de dood is en dus niet iets wat men als zijn eigen naam zal aannemen. 'Oost' in dat geval, de plaats waar de zon opkomt, is het symbool van leven en dus wel geschikt als naam.

De Visigotische emigratie

De Visigoten die zich westelijk van de Dnjepr in het gebied van de Karpaten hadden gevestigd, verlieten deze woongebieden nog voor de inval van de Hunnen en trokken verder naar het westen. In het Romeinse Rijk kregen zij een vestigingsgebied toegewezen.

In 378 kwamen de Visigoten die in de Balkan leefden, in opstand tegen het Romeinse gezag. Bij de Slag bij Adrianopel (tegenwoordig Edirne in Turkije) versloegen zij het Romeinse leger, waarbij de Romeinse keizer Valens de dood vond.

In 410 plunderden de Visigoten Rome, onder leiding van Alarik I. Na de val van het West-Romeinse Rijk bleven de Visigoten gedurende 250 jaar een belangrijke rol spelen in de Europese geschiedenis.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Eerste invallen in Romeins gebied[bewerken | brontekst bewerken]

De Visigoten traden voor het eerst op de voorgrond als zelfstandig volk in het jaar 268 toen ze het Romeinse Rijk binnenvielen en uitzwermden over het Balkan-schiereiland. Tijdens deze invasie overrompelden ze de Romeinse provincies Pannonië en Illyricum en bedreigden zelfs Italië. Ze werden in een aantal gevechten verslagen: in een veldslag bij de hedendaagse Italiaans-Sloveense grens; eenmaal in de zomer van 268 en nog eens in de Slag bij Naissus in september daarop.

Gedurende de daaropvolgende drie jaren werden ze teruggedreven over de rivier de Donau tijdens een serie veldtochten onder de keizers Claudius II en Aurelianus. Niettemin bleven ze hun macht houden over de vooruit geschoven Romeinse provincie Dacia, die door Aurelianus in 271 werd ontruimd.

In Dacië woonden de Visigoten aan het begin van de vierde eeuw in Bessarabië. Zij hadden de Vandaalse Asdingen als buren. Er was evenwel sprake van een nieuwe situatie, want het Romeinse Rijk werd in die periode krachtig bestuurd door keizer Constantijn. De Visigoten ondernamen niet langer strooptochten in het Romeinse Rijk, maar vielen in 334 het gebied van de Vandalen binnen. Ze verloren de slag aan de Moeresjoel, maar bewerkstelligden wel dat de Vandalen West-Zevenburgen verlieten.

Bekering tot het christendom[bewerken | brontekst bewerken]

Kapiteel in de Visigotische kerk van San Pedro de la Nave in Spanje

Nadat ze zich in Dacië hadden gevestigd, bekeerden de Visigoten zich tot het arianisme, een leer die Jezus Christus niet als God, onderdeel van de drie-eenheid beschouwde, maar als geschapen door de Vader. Hiermee week het op een essentieel punt af van de leer, die zou uitgroeien tot het westelijke katholicisme en de oosters-orthodoxe kerken.

Het arianisme werd als ketterij veroordeeld door het eerste Concilie van Nicea in 325. Dit concilie was bijeengeroepen door keizer Constantijn de Grote. De Visigoten bleven het arianisme trouw tot in 589 toen koning Reccared I zich tot het katholicisme bekeerde. Een belangrijke rol bij de kerstening van de Goten was weggelegd voor bisschop Wulfila. Onder zijn verantwoordelijkheid verscheen een vertaling van de Bijbel in het Gotisch. De fragmenten die van deze vertaling zijn overgebleven vormen de oudst opgetekende bronnen in een Germaanse taal.

Invallen in de Balkan en Italië[bewerken | brontekst bewerken]

Ze bleven in Dacië tot 376, toen een van hun twee leiders, Fritigern, een verzoek tot de Oost-Romeinse keizer Valens richtte om zich te mogen vestigen op de zuidelijke Donau-oever. Hier hoopten de Tervingi veilig te zijn voor de binnenvallende Hunnen, die nog niet in staat waren zelfstandig de brede rivier over te steken. Valens stond dit toe en hielp hen zelfs met oversteken. Als tegenprestatie zegde Fritigern toe soldaten voor het Romeinse leger te leveren. De Visigoten kregen de status van foederati.

Het volgende jaar brak er evenwel een hongersnood uit in de gebieden van de Visigoten en ze werden wreed behandeld door de Romeinse gouverneurs in hun gebied. Toen Valens niet reageerde op Fritigerns verzoeken om hulp riep Fritigern zijn volk op tot de strijd. Er brak een oorlog uit die op 9 augustus 378 eindigde in de Slag bij Adrianopel. Fritigern kwam als overwinnaar tevoorschijn, werd door zijn volk benoemd tot koning, en de Visigoten beheersten de Balkan.

Zie Gotische Oorlog (376-382) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De nieuwe keizer Theodosius I (Valens was gesneuveld bij Adrianopel) sloot in 382 een verdrag met de Visigoten waarin werd overeengekomen dat de Goten zogenaamde foederati van de Romeinen zouden worden. Zij mochten zich ten zuiden van de benedenloop van de Donau vestigen in Thracië en Moesië, en moesten als tegenprestatie militaire steun aan het Romeinse Rijk bieden. Dit verdrag week af van eerder door Romeinen met Germaanse volken gesloten foedusverdragen, omdat de Goten collectief autonoom mochten blijven. Tot dan was het steeds gebruikelijk geweest dat verslagen Germanen als lijfeigenen in het Romeinse Rijk werden opgenomen. Het Gotenverdrag van 382 zorgde er echter voor dat de Goten land kregen toegewezen, dat overigens gewoon Romeinse grondgebied bleef. In ruil daarvoor moesten de Goten in tijden van oorlog in het Romeinse leger dienen, maar wel onder hun eigen leiders. Ook kregen zij soldij betaald; het hoogste commando werd echter weer door Romeinse officieren uitgeoefend. Dit verdrag hield grotendeels stand tot de dood van Theodosius I in 395. In dat jaar besteeg de bekendste koning van de Visigoten, Alarik I, de troon, terwijl Theodosius I werd opgevolgd door zijn zwakke zonen Arcadius in het oosten en Honorius in het westen.

Zie Gotische opstand van Alarik I voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Gedurende het volgende decennium wisselden perioden van onrustige vrede af met conflicten tussen Alarik I en de machtige Germaanse generaals die het bevel voerden over de Romeinse legers, en die de werkelijke machthebbers van het Rijk waren.

Zie Gotische oorlog (402-403) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Pas nadat de westelijke generaal Stilicho in 408 door Honorius was vermoord, en het Romeinse legioen als antwoord hierop de families van 30.000 barbaarse soldaten in het Romeinse leger uitmoordde, riep Alarik I de oorlog uit. Zelfs toen Alarik I met zijn leger voor de poorten van Rome stond, weigerde Honorius nog toe te geven, waarop Alarik I de stad op 24 augustus 410 innam.

Invallen in Frankrijk en Spanje[bewerken | brontekst bewerken]

In 416 verbleven de Visigoten onder koning Wallia in Spanje. In opdracht van keizer Honorius voerden zij oorlog tegen de Vandaalse Silingen en Alanen, deze oorlog staat bekend als de Gotische oorlog in Spanje. in deze oorlog waren zij zeer succesvol en verjoegen de tegenstanders uit de Spaanse provincies Baetica, Lusitania en Tarraconensis. Hierna stond de keizer toe in 418 de Visigoten toe zich in de provincie Aquitania te vestigen. Tolosa werd de eerste hoofdstad van het Visigotische koninkrijk.

Zie Gotische opstand van Theodorik I en Gotische oorlog (436-439) voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Naarmate de Romeinse infrastructuur verder instortte en daarmee de invloed van Rome steeds kleiner werd, verspreidden de Visigoten zich over grotere delen van Gallië. Gallia Narbonensis werd ingenomen, alsook het zuidelijk deel van Gallië; daar werd de opmars van de Visigoten bij de Loire door de Salische Franken een halt toegeroepen. Vervolgens trokken ze de Pyreneeën over, het Iberisch Schiereiland in. Het moeilijk begaanbare, bergachtige terrein van Noord-Spanje bleek echter een stap te ver voor de Visigoten. Ze wisten de Basken en de Sueven, die daar woonden, niet te verslaan en sloten vredesverdragen waarbij deze volkeren als vazalstaten hun landen konden behouden.

In 457 kwam koning Theoderik II in opstand en voerde oorlog tegen de Romeinen. Hij nam de macht over in Aquitanie en veroverde de kuststrook Septimanie. Uiteindelijk leed hij een nederlaag tegen keizer Majorianus in bij Arles.

Zie Gotische oorlog van 457-458 voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Het rijk van de Visigoten omstreeks het jaar 500

De tweede grote koning der Visigoten, Eurik, verenigde de verschillende ruziënde stammen der Visigoten en dwong in 475 de volledige onafhankelijkheid af bij het Romeinse bestuur. Ten tijde van zijn dood vormden de Visigoten het machtigste rijk in West-Europa. Rond het jaar 500 bereikte hun koninkrijk zijn grootste omvang. Hieraan zou echter spoedig een einde komen.

Verlies van de Gallische gebieden[bewerken | brontekst bewerken]

De Visigotische kerk van San Pedro de la Nave

Aan de noordgrens van het koninkrijk ontstonden spanningen met de Salische Franken onder koning Clovis en hun bondgenoten, de Bourgondiërs onder koning Gundobad. Na wat kleine territoriale conflicten begonnen de spanningen een steeds meer godsdienstig karakter te krijgen. De Franken en Bourgondiërs, beide christelijke volkeren, kregen financiële steun toegezegd door de Katholieke Kerk op voorwaarde dat zij de Visigoten uit Gallië zouden weten te verdrijven. De Visigoten, die, hoewel ze zelf het arianisme aanhingen, de katholieke volkskerk in hun koninkrijk weinig in de weg hadden gelegd, werden weldra van binnenuit onder druk gezet. Vanuit de katholieke kerken riepen de bisschoppen de Gallo-Romeinse burgers op tot verzet tegen de Visigoten. Als reactie hierop zag koning Alarik II van de Visigoten zich genoodzaakt de bisschoppen van Limoges en Arles te gijzelen. Toen Clovis hiervan hoorde, dreigde hij Alariks gebied binnen te vallen.

Om de oorlogsdreiging een halt toe te roepen, riep Alarik II de bemiddeling in van zijn schoonvader, de Ostrogotische koning Theodorik de Grote. Dankzij deze bemiddeling kwam het in 506 tot een vredesverdrag tussen Clovis I en Alarik II. Om de sympathie van het volk terug te winnen, kwam Alarik II met nieuwe wetgeving, waarin aan de christelijke Gallo-Romeinse bevolking meer vrijheden en rechten werden toegekend.

Clovis I was echter niet van plan zich aan het verdrag te houden. Hij sloot een verbond met koning Sigebert van de Ripuarische Franken en met koning Gundobad van de Bourgondiërs. In het voorjaar trokken zij het Visigotisch koninkrijk binnen. Bij een beslissend treffen in de Slag bij Vouillé bracht Clovis I eigenhandig Alarik II om; hierna vluchtte het restant van het leger naar het zuiden en trok zich terug in Septimanië. Clovis I ging over tot het verdelgen van de laatste verzetshaarden. Zijn zoon Theuderic werd belast met de verovering van Gallië, terwijl hij zelf ten strijde trok tegen de Basken. De verovering van Septimanië werd aan Gundobad overgelaten.

De Visigoten in Septimanië trokken zich terug in een aantal goed verdedigbare steden: Carcassonne, Béziers, Nîmes en Arles. Hoewel alle steden langdurig belegerd werden en de landbouwgronden in vlammen opgingen, lukte het de Bourgondiërs niet de steden in te nemen. Toen in 508 ten slotte de Ostrogoten zich in de strijd waagden en Arles en Avignon ontzetten en bevrijdden, was het gedaan met de Bourgondische aanval. Septimanië zou nog zo'n 2½ eeuw in handen van de Visigoten blijven, maar de rest van Gallië was voor altijd verloren.

Visigotisch Spanje[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Visigotische Rijk voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Votiefkroon van koning Recceswinth (653-672)

In 554 moesten de Visigoten de provincie Spania in het zuiden (weer) afstaan aan het Byzantijnse Rijk onder keizer Justinianus I, die het op zich genomen had het westen te heroveren. In 584 werd het koninkrijk van de Sueven ingenomen en in 624 werden de gebieden in het zuiden heroverd op de Byzantijnen.

Onderwerping door de moslims[bewerken | brontekst bewerken]

Het koninkrijk bleef bestaan tot 711. Bij een vete tussen de Visigotische edelen nodigde een van de partijen de islamitische Moren uit om tussenbeide te komen. Deze grepen deze gelegenheid aan om heel Spanje te bezetten. Toen koning Roderik omkwam bij een poging de invasie van Omayyadische moslims in het zuiden tegen te houden, kwam het grootste deel van Spanje al snel onder islamitisch bestuur. De nog overgebleven Visigotische edelen trokken zich terug, eerst tot in Catalonië maar onder aanhoudende druk van de Moren uiteindelijk tot in Septimanië. Zelfs daar kregen ze echter geen rust. In 762 werd ook Septimanië door de Moren bezet; deze bezetting zou echter van korte duur blijken, want in 768 werden de Moren door een Frankisch leger onder Pepijn de Korte verjaagd. Met de heerschappij van de Visigoten was het niettemin gedaan. Aan het Karolingische hof stonden de Visigotische edelen weliswaar nog generaties lang in hoog aanzien, maar na 900 neemt de vermelding van Visigotische namen in de annalen snel af. De door de Visigoten uitgevonden hoefijzerboog is heden ten dage nog steeds zichtbaar in vele bouwwerken, waaronder de Mezquita.

Het begin van de Reconquista[bewerken | brontekst bewerken]

De Visigotische edelman Don Pelayo wordt genoemd als aanstichter van de christelijke herovering van Spanje in 718: hij versloeg toen de Omajjadische legers in een veldslag en stichtte het koninkrijk Asturië in het noorden van het schiereiland. In het overige deel van Spanje was van de voormalige aanwezigheid van de Visigoten ondanks hun eeuwenlange heerschappij al spoedig geen spoor meer te bekennen. Ze waren altijd gering in aantal geweest in verhouding met de oorspronkelijke bevolking en hadden voornamelijk de maatschappelijke bovenlaag gevormd. Degenen die achterbleven, zouden binnen enkele generaties opgaan in de Iberisch-Romeinse bevolking.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

  • Hermann Schreiber, De Goten, Vorsten en vazallen, (1979).
  • J. N. Hillgarth, The Visigoths in History and Legend. Turnhout: Brepols Publishers, 2010, ISBN 978-0-88844-166-9
Zie de categorie Visigoths van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.