Lork

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Larix)
Lork
Europese lork (Larix decidua)
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Naaktzadigen
Orde:Coniferales (Coniferen)
Familie:Pinaceae (Dennenfamilie)
Geslacht
Larix
Mill. (1754)
De stijl (rechtopstaande balk) is van larikshout
Heklatten van Siberische lariks
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Lork op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Lork (Larix) of lariks, soms larix[1], is een geslacht van coniferen. Het geslacht is het enige algemeen in West-Europa voorkomende geslacht van naaldbomen die in de winter hun naalden laten vallen. De lork komt voor in de koelere gematigde streken op het noordelijk halfrond. De bomen worden zo'n 15-30 m hoog, hebben een open kroon en knobbelige takken. De kleine naaldachtige bladeren zijn in de lente eerst heldergroen, worden dan zachtgroen en in de herfst kleuren ze fel geel-oranje.

In Vlaanderen is de naam lork gebruikelijker, in Nederland is dit lariks.[2][3]

Beschrijving[bewerken | brontekst bewerken]

De twijgen kennen twee vormen: de lange loten en de dwergloten. Aan de lange loten van 10-50 cm staan de naalden (bladeren) solitair, aan de dwergloten van 2 tot 5 mm staan ze in dichte bundels van tien tot twintig stuks.

De mannelijke kegels verschijnen net even eerder dan de bladeren en bestaan uit dichte bundels gelige meeldraden.

De schubbige vrouwelijke kegels groeien verticaal aan de lange loten. Eerst zijn ze groen, rood of paars van kleur; na bevruchting rijpen ze in ongeveer een halfjaar tot grauwbruine frommelige kegeltjes van 1-5 cm groot.

Soorten[bewerken | brontekst bewerken]

De Europese lork (Larix decidua) komt van nature voornamelijk voor in de Alpen en de Karpaten, nabij de boomgrens, maar wordt in sommige tuinen en parken ook aangeplant als sierboom. De in de Nederlandse bossen voorkomende lork is meestal een kruising van deze Europese lork met de Japanse lork (Larix kaempferi). De kruising Larix × marschlinsii (synoniem: Larix × eurolepis) groeit bijzonder snel en is dus geschikt voor de bosbouw en als houtleverancier.

De Siberische taiga wordt voor een belangrijk deel beheerst door twee soorten: de Siberische lariks (Larix sibirica) in West-Siberië en de Aziatische lariks (Larix gmelinii) in Oost-Siberië.

Hout[bewerken | brontekst bewerken]

Larixhout

Larikshout, ook lorkenhout genoemd, is relatief duurzaam en sterk. Het is ná taxushout, de duurzaamste Europese naaldhoutsoort. Het kernhout varieert qua kleur van geelbruin, roze-achtig, tot roodachtig-bruin en tekent zich scherp af tegen het geelachtig spinthout. De groeiringen zijn duidelijk gedefinieerd en het hout heeft vaak een vlamtekening op het dosse vlak. Het hout wordt onder andere gebruikt voor omheiningen, als bouwhout (zowel binnen als buiten) en voor scheepsrompen.

Eigenschappen[bewerken | brontekst bewerken]

Eigenschappen van het hout zijn:[4]

  • Duurzaamheidsklasse : III - IIII kernhout, V spinthout
  • volumieke massa : Lork 600, Douglas 550, Vuren 450 kg/m³
  • buigsterkte : Lork 94, Douglas 85, Vuren 71 N/mm²
  • druksterkte : Lork 54, Douglas 55, Vuren 45 N/mm²
  • treksterkte : Lork 101, Douglas 94, Vuren 85 N/mm²
  • Radiale krimp : Lork 0,6 - 0,7 %, Douglas 0,8 - 1,2 %, Vuren 0,8 - 0,9 %
  • Tangentiële krimp : Lork 0,9 - 1,3 %, Douglas 1,3 - 1,9 %, Vuren 1,5 - 2 %
  • Werken : Lork 1,5 - 2 %, Douglas 2,1 - 2,3 %, Vuren 2,3 - 2,9 %

Ziekten[bewerken | brontekst bewerken]

Als in de omgeving van een lork populieren staan, kan hij aangetast worden door de roest Melampsora larici-populina.