Vazal

Beluister (info)
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een vazal was in de middeleeuwen een getrouwe van een koning, hoge edele of hoge geestelijke. De trouw was veelal gebaseerd op een feodale overeenkomst tussen beide partijen. Een vazal kon dienst doen aan het hof van een koning of keizer en er in diens naam op uit worden gestuurd om zaken te regelen.[1] Als de vazal beleend werd door een grootgrondbezitter, was hij een leenman. Dit gebruik begon onder de Karolingische koningen. Deze hoopten met de belening een groep loyale edelen tot hun beschikking te hebben die enerzijds het grondgebied waarover ze de beschikking kregen in de zin van de koning bestuurden, anderzijds met hun legers dienden in geval van oorlog.

Een vazal gaf zijn vrije status en bezit op aan een leenheer die hem in ruil veiligheid en werk (eventueel een functie op zijn landgoed of op een deel van zijn grondgebied) aanbood.[2] Tot de leenovereenkomst kon horen dat de vazal zich verplichtte tot het vervullen van herendienst, en tot afdracht van een deel van de oogst als hij boer was.

Herkomst[bewerken | brontekst bewerken]

Het woord vazal is ontleend aan het Latijn vassalus, dat oorspronkelijk slaaf gemaakte betekende, en werd via het Oudfrans tot vassal, dat stamt uit Gallisch vassos, dienaar.[3] Verwant zijn Oudiers foss, dienaar, Welsh gwas, jongeman, dienaar en Bretons gwaz, man, echtgenoot.[4]

In ruimere zin[bewerken | brontekst bewerken]

De term vazal wordt buiten de middeleeuwse context ook in ruimere zin gebruikt voor iemand die geheel onderworpen een heerser dient. In het tegenwoordige taalgebruik wordt vasal gebruikt om een persoon aan te duiden die in figuurlijke zin aan de leiband van een ander loopt. In deze ruimere betekenis is het gebruik vaak pejoratief.[5] Bij uitbreiding wordt ook over vazalstaten gesproken.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]