Vingerkootje

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De botten van de rechterhand

Vingerkootjes[1] zijn kleine stukjes bot. Ze bevinden zich, zoals de naam al aangeeft, in de vingers en geven stevigheid hieraan. Daarnaast hechten strek- en buigpezen zich eraan. De vingerkootjes zijn het uiteinde van de handen. In het Latijn worden deze phalanges (Nederlands: falangen[2]) genoemd.

Anatomisch gezien bestaan de vingers uit drie soorten falangen:

De duim heeft, in tegenstelling tot de overige vingers, twee in plaats van drie kootjes.

Bij de tenen spreekt men van teenkootjes.

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Kloosterhuis, G. (1965). Praktisch verklarend zakwoordenboek der geneeskunde (9de druk). Den Haag: Van Goor Zonen.
  2. Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012). Pinkhof Geneeskundig woordenboek (12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.