Agfacommando

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Kattiel (overleg | bijdragen) op 31 okt 2015 om 10:55. (→‎Bekende gevangenen)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Dit artikel is voorgedragen als etalageartikel. Aangemelde gebruikers kunnen gedurende één maand hun stem uitbrengen.
Agfa Kamerawerke of Agfacommando
Agfacommando (Duitsland)
Agfacommando
Ingebruikname 12 september 1944
Bevrijding 30 april 1945
Locatie München-Giesing
Verantwoordelijk land Nazi-Duitsland
Coördinaten 48° 6′ NB, 11° 36′ OL
Beheerder SS
Gevangenen Vrouwen, voornamelijk uit Polen, Nederland en Slovenië
Bestand:Voormalig gebouw Agfa-commando.jpg
Appartementencomplex Agfacommando (2015)

Het Agfacommando was een buitencommando van concentratiekamp Dachau. Gemiddeld omvatte het ruim vijfhonderd vrouwen.[1] Zij verrichtten dwangarbeid in de fabriek van Agfa Kamerawerke (indertijd een onderdeel van IG Farben) in München-Giesing, een voorstad van München op ongeveer 23 km van Dachau. De fabriek richtte de productie vanaf 1941 geheel op de behoeften van de Wehrmacht en er werd een groeiend aantal dwangarbeiders ingezet.[2] De gevangenen assembleerden ontstekingen voor granaten die werden ingezet door het Duitse luchtafweergeschut en onderdelen voor V1- en V2-raketten. In januari 1945 staakte een deel van de gevangenen als reactie op de schaarste aan eten, wat in de concentratiekampen een unieke daad van verzet was. De productie van de fabriek werd op 23 april 1945 stilgelegd en de gevangenen werden geëvacueerd. Het kamp werd op 30 april bevrijd door het Amerikaanse leger.

Buitencommando

Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog zette de SS concentratiekampgevangenen in voor de wapenindustrie. De term buitencommando (Außenlager of Außenkommando) werd gebruikt voor de verspreid liggende detentiecentra die onder het gezag van een concentratiekamp vielen dat door de SS geleid werd. Zij hadden een SS-commandant en gevangenen vervulden bepaalde functies zoals blokoudste (Blockälteste) of kampoudste (Lagerälteste).[3] Deze buitencommando's vormden een netwerk van kampen door heel Duitsland. Er waren daarnaast ook commando's die 's avonds naar Dachau teruggestuurd werden om daar te overnachten.[4][5]

De meeste gevangenen in Dachau werden ingezet als dwangarbeider. Dachau was het meest vertakte en grootste kampcomplex van het nationaalsocialistische regime; het had 169 buitencommando's en leverde arbeidskrachten aan 197 firma's, vooral in de wapenindustrie. Naast Agfa maakten ook andere gerenommeerde bedrijven als BMW en Messerschmitt gebruik van deze goedkope krachten.

Indeling van het kamp

De gevangenen waren gehuisvest in een groot U-vormig appartementencomplex van vier verdiepingen in de Weissenseestrasse in München-Giesing. Aan de langste zijde waren meer dan veertig vensters, aan de zijkanten twintig, maar een zijkant was ingestort als gevolg van een bombardement. In elk huis waren drie of vier kamers plus een vertrek met een geëmailleerde gootsteen en een kraan; in iedere kamer huisden zes of zeven vrouwen. Door de bombardementen zaten er geen ruiten meer in de vensters. In het centrum van het gebouw stond een houten eetzaal. Rondom het complex was een omheining van prikkeldraad met vier wachttorens. Het gebouw lag op twintig minuten lopen van de Agfafabriek in de Tegernseer Landstrasse.[6][7][8]

De gevangenen

Aandenken van Renny van Ommen, oud-gevangene van het Agfacommando, voorkant
Pagina 1
Pagina 2
Pagina 3
Pagina 4

Hoewel Agfa Kamerawerke vanaf 1941 een groeiend aantal dwangarbeiders inzette, werden zij aanvankelijk 's avonds naar Dachau teruggebracht. Pas in september 1944 werd een buitencommando in München-Giesing ingericht. De kampcommandant trad op 12 september 1944 in functie en op 13 september kwamen vijfhonderd Poolse vrouwen uit concentratiekamp Ravensbrück aan.

Over de Poolse vrouwen is weinig bekend. Velen van hen waren gevangen genomen als represaille voor de opstand in het getto van Warschau van 1943. De Duitse historicus Ludwig Eiber[9] noemt een veertigjarige Poolse die op 7 oktober 1944 stierf.[10] Half oktober werden 250 van hen teruggestuurd naar Ravensbrück en uitgewisseld met tweehonderd overwegend Nederlandse vrouwen. In december 1944 wisten twee van hen te ontsnappen nadat ze verkleed als Jozef en Maria hadden deelgenomen aan een kerstspel.[11] Volgens een onbevestigd bericht werden op 25 februari 1945 twintig Poolse vrouwen bij een bombardement gedood.[12]

De meeste Nederlandse vrouwen waren politieke gevangenen, gearresteerd wegens verzetswerk door verraad van Nederlanders. Een groot deel van de groep waren vrouwen uit Kamp Vught die tot september in de Michelinfabriek in 's-Hertogenbosch te werk waren gesteld, waar zij gasmaskers moesten maken. Toen de geallieerde troepen begin september 1944 Vught naderden, werd het kamp ontruimd. Ongeveer 650 vrouwen werden op transport gesteld naar Ravensbrück. Onder dit transport waren ook vrouwen uit de strafgevangenis in Scheveningen en Kamp Haaren. Een maand later werden 193 Nederlandse vrouwen en elf vrouwen uit andere West-Europese landen[13] naar het Agfacommando gestuurd. Gelijk met hen kwamen vijftig vrouwen uit Oost en Zuidoost-Europa aan, onder wie 21 partizanen uit Slovenië.

Kort voor de sluiting van de fabriek werden negen gedwongen prostituees uit het hoofdkamp Dachau in het Agfacommando ondergebracht. Ook onder de Nederlandse vrouwen bevonden zich vijf of zes prostituees. Zij werden ervan beschuldigd Wehrmachtsoldaten met geslachtsziekten te hebben besmet. In het kamp maakten zij zich soms verdienstelijk door de bewakers af te leiden.[14][15]

Twee Nederlandse vrouwen zijn kort voor de bevrijding overleden.[7]

Bekende gevangenen

Leven in het kamp

De eerste berichten over het Agfacommando verschenen in Prisoners of fear van Ella Lingens.[16] Zij zat als politiek gevangene en arts in Auschwitz en enige tijd in het Agfacommando. Haar voorstelling van dit buitencommando riep bij de Nederlandse overlevenden heftige protesten op, omdat zij hen onder andere als naïef beschreef en feiten verkeerd weergaf. Daarop brachten verschillende vrouwen hun eigen verhalen naar buiten. Het uitvoerigste verslag is van Kiky Gerritsen-Heinsius.[11][7][17] Ook de Franse Marie Bartette heeft haar ervaringen op schrift gesteld.[8] Alle vrouwen beschrijven het verblijf in München als een enorme verbetering ten opzichte van de "hel" van Ravensbrück.

De gevangenen werkten in drie fabriekshallen aan de lopende band van 6.30 uur 's morgens tot 17.00 uur 's avonds. Doordat zij samenwerkten met jonge Duitse vrouwen, kon de bewaking niet doen en laten wat zij wilde. Zij zijn dan ook niet mishandeld. Wel hebben zij erg geleden onder de de honger en kou, de slechte hygiënische omstandigheden en slechte kleding, met vele ziekten als gevolg. Tijdens de vele bombardementen schuilden zij in de kelder van de fabriek of van het appartementencomplex, terwijl de Duitsers naar een echte schuilkelder gingen. In december en januari werd het werk zelfs twee weken stilgelegd, omdat de fabriek ernstige schade had en er noodzakelijke reparatiewerkzaamheden moesten worden uitgevoerd.[8]

In maart 1945 ontvingen de Franse, Belgische en Poolse vrouwen voor het eerst voedselpakketten van hun nationale Rode Kruisvereniging.[8] De Nederlandse vrouwen waren sinds de evacuatie van kamp Vught geheel verstoken van contact met thuis. Zij ontvingen noch post noch voedselpakketten. Onder hen was een sterke solidariteit, vooral onder kamergenoten. Na het werk werd er veel samen gezongen en gebeden. Ook werden er wel borduurwerkjes gemaakt, onder meer met draden uit de kleding en dekens op de papieren tussenlagen van de onderdelen voor de ontstekingsklokjes, de zogenaamde "rondjes" (zie de afbeeldingen).

Hoofd van de bewaking was commandant Kurt Konrad Stirnweis, luitenant van de Waffen-SS en veteraan uit de Eerste Wereldoorlog.[18] Uit de verhalen van oud-gevangenen komt Stirnweis als een correct man naar voren. Verscheidene vrouwen hebben zich er na de oorlog hard voor gemaakt dat hij vrijuit zou gaan en ten minste vier vrouwen hebben hem zelfs bedankbrieven gestuurd.[14][15]

Zijn assistent was de Let Alexander Djerin, er waren tien Aufseherinnen en een Oberaufseherin.

Sabotage

De ontstekingen die door de vrouwen werden geassembleerd, bepaalden het moment van de ontploffing van de luchtafweergranaten. Deze waren gevoelig voor sabotage. Geregeld kwamen kisten met afgekeurde ontstekingen terug naar de fabriek. Ten minste een van de gevangenen werd als straf onderworpen aan een schijnexecutie.[7] Tegen het eind van hun gevangenschap wisten de vrouwen de ontstekingen zo in te stellen dat de ontploffing al op de grond in plaats van in de lucht plaats vond. Het kamp werd kort daarna geëvacueerd, zodat zij hiervoor niet meer ter verantwoording werden geroepen. Ook gebruikten zij hun verblijf in de kelder van de fabriek tijdens bombardementen om in de olie te plassen en zo de machines onklaar te maken.[14]

Staking

Tijdens hun verblijf in het kamp hebben de vrouwen dertien zware bombardementen meegemaakt. In januari 1945 werd de aanvoer van het voedsel uit Dachau over de gebombardeerde wegen te moeilijk. Het eten werd daarom voortaan verzorgd door Agfa en de kwaliteit ging sterk achteruit. De waterige soep werd nog verder aangelengd en er waren steeds meer gevallen van buiktyfus, roodvonk en tuberculose. Toen bovendien de productie opgevoerd zou worden, gingen de Nederlandse vrouwen spontaan in staking en sloten de Sloveense vrouwen zich daarbij aan.[19]

Daar stakingen in de concentratiekampen absoluut verboden waren, zou dit ernstig gestraft kunnen worden. Gestapoagent Willy Bach[20] kwam uit Dachau om de aanstichters te vinden, maar niemand meldde zich. Mary Vaders, die ondanks de druk weigerde de namen van de 'schuldigen' aan te wijzen, werd door de SS voor straf zeven weken in de bunker van Dachau opgesloten. Uiteindelijk konden de vrouwen duidelijk maken dat zij onmogelijk konden werken op het dieet van waterige soep. De situatie liep betrekkelijk goed af, omdat zij niet tegen de kampleiding maar tegen de fabrieksdirectie in opstand kwamen. Na terugkeer in het kamp moesten zij urenlang op strafappel staan. De Sloveense vrouwen die meegestaakt hadden en niet voor het appel waren opgeroepen, meldden zich hiervoor vrijwillig aan. Na de staking kwam het eten weer uit Dachau. In de geschiedenis van de concentratiekampen is deze staking waarschijnlijk een unieke gebeurtenis.[7]

Bevrijding

Grünwald: Nel Niemantsverdriet en Renny van Ommen-de Vries met twee Amerikaanse oorlogscorrespondenten
Vliegveld München: Nel Niemantsverdriet en Renny van Ommen-de Vries op weg naar huis
Sloop van de Agfafabriek in 2011

Toen de oorlog op zijn eind liep en het Amerikaanse leger in de buurt kwam, werd de productie van de fabriek op 23 april 1945 stilgelegd. Dertig Poolse vrouwen werden naar Dachau gebracht waar zij urenlang portretten van Hitler, Goering en andere nazikopstukken, nazivlaggen en propagandabrochures moesten verbranden.[8]

Om de Amerikanen voor te blijven, kreeg de kampcommandant opdracht de gevangenen te evacueren.[21][14] Op 27 april vertrokken ongeveer vijfhonderd vrouwen[22] op een evacuatiemars onder leiding van commandant Stirnweis naar het zuiden. Na twee dagen lopen hoorden zij geruchten dat de Duitse capitulatie ophanden was. Tegen de bevelen van hogerhand in, weigerde Stirnweis in Wolfratshausen met de vrouwen verder te trekken. De Sloveense vrouwen besloten daarop de groep te verlaten en op eigen gelegenheid naar hun land terug te keren.[8] Op 1 mei heeft Stirnweis zich overgegeven en de resterende gevangenen overgedragen aan de Amerikanen. De zieke en bejaarde vrouwen die in het kamp waren achtergebleven, zijn op 30 april bevrijd.

De voormalige gevangenen verbleven in Wolfratshausen op boerderij Walserhof, waar zij goed verzorgd werden. Van de bewaking bleef alleen commandant Stirnweis bij hen achter. Op 4 mei werden de Nederlandse en de andere West-Europese vrouwen naar kamp Föhrenwald[23] overgebracht. Net voor hun vertrek kwamen twee Amerikaanse oorlogscorrespondenten vragen of er vrouwen waren die wilden helpen in de keuken van de villa in Grünwald, waar zij met een groep van 22 waren ondergebracht. Renny van Ommen-de Vries en Nel Niemantsverdriet namen dit aanbod aan en keerden uiteindelijk per vliegtuig naar Nederland terug.

De overige West-Europese vrouwen werden op 15 mei door het Zwitserse Rode Kruis in Föhrenwald opgehaald. Vanuit Zwitserland zijn zij met een speciale trein via Frankrijk en België naar Nederland teruggekeerd. De familie Walser ontving na de oorlog onder meer een bedankbrief van de bisschop van Roermond.

De Poolse vrouwen, die zich door Stirnweis achtergesteld voelden, bewerkstelligden dat hij gearresteerd werd en naar het Amerikaanse interneringskamp Moosburg overgebracht. Zij vertrokken na vier weken via Föhrenwald naar huis.[24]

Veel Nederlandse vrouwen hielden na de oorlog contact met elkaar, onder andere van 21 juli 1989 tot 31 mei 2000 in de Stichting Vrouwen Comité Dachau.[25]

Proces tegen kampcommandant

Aanvankelijk werd Stirnweis beschuldigd van wreedheden en misdadige behandeling van krijgsgevangenen en burgers, en veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid. Omdat hiervan uit de getuigenis van de vrouwen niets bleek, werd zijn straf uiteindelijk ingetrokken.[21]

Zijn assistent Alexander Djerin werd na de oorlog wegens zijn wreedheden in Dachau veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf.[26]

Zie de categorie Agfa-Commando van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.