Naar inhoud springen

Albert Delahaye

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Albert Delahaye
Plaats uw zelfgemaakte foto hier
Algemene informatie
Geboren 18 oktober 1915
Geboorteplaats Klimmen
Overleden 19 januari 1987
Overlijdensplaats Breda
Land Nederland
Beroep Archivaris
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Geschiedenis

Albert Delahaye (Klimmen, 18 oktober 1915Breda, 19 januari 1987) was een Nederlandse archivaris en amateurhistoricus die vooral bekend is geworden vanwege zijn controversiële geschiedkundige theorieën. Dit gold in het bijzonder met betrekking tot de canon van de geschiedenis van Nederland en België vanaf de oudheid tot en met de hoge middeleeuwen. Delahaye keek hier op een totaal andere manier tegenaan dan wat onder historici algemeen gebruikelijk is. Hierdoor zorgde hij bij anderen voor zowel veel opschudding als irritatie.

Delahaye was de 9e uit een gezin van 15 kinderen. Hij groeide in Klimmen (nu onderdeel van Voerendaal) en volgde van 1926 tot 1932 het gymnasium van de paters Montfortanen. Daarna ging hij studeren aan het Grootseminarie van Oirschot.

Hij trouwde met Frieda Koene (1916-2000). In 1945 werd hun eerste zoon geboren, Régis de la Haye, die zelf later bekend is geworden als theoloog, journalist en archivaris.

Delahaye was oorspronkelijk opgeleid als archivaris. Hij was van 1946 tot 1957 wetenschappelijk archiefambtenaar (adjunct-archivaris) van Nijmegen. In deze tijd zouden bij hem de twijfels omtrent de historische juistheid van de vastgelegde Nijmeegse geschiedenis zijn opgekomen. In 1955 publiceerde hij hierover in de Gelderlander een eerste artikel.

In 1957 verhuisde Albert Delahaye met zijn gezin vanuit Nijmegen naar Zundert.[1] In datzelfde jaar kreeg hij een aanstelling als directeur van het Archivariaat West-Brabant. Dit was hij ook nog bij zijn pensionering op 65-jarige leeftijd in oktober 1980.

Samen met onder meer Jelle Vervloet schreef Albert Delahaye in 1972 een basiswerk over de geschiedenis van Steenbergen, Steenbergen in de Middeleeuwen.

Delahayes afwijkende opvattingen

[bewerken | brontekst bewerken]

De rode draad in Albert Delehayes afwijkende opvattingen is dat de meeste bekende gebeurtenissen uit de canonieke geschiedenis van de Lage Landen vanaf de Romeinse oudheid tot de late middeleeuwen in werkelijkheid helemaal niet aldaar plaatsvonden, maar in het huidige noorden van Frankrijk. Latere geschiedschrijvers (met name vanaf de 15e eeuw) zouden een aantal belangrijke feiten hebben verdraaid, onjuist hebben weergegeven en doelbewust hebben vertekend. De hedendaagse geschiedkundige wetenschap zou zich aldus een rad voor ogen zou hebben laten draaien.[2] Op dezelfde manier zouden ook allerlei (plaats)namen uit oude geschriften binnen de traditionele geschiedwetenschap eeuwenlang verkeerd zijn geïnterpreteerd. Bovendien ontbrak het, volgens Delahaye, aan relevante archeologische vondsten die de canonieke vastgelegde geschiedenis van vooral Nederland overtuigend staafden.

Geografie van Noordwest-Europa

[bewerken | brontekst bewerken]

Veel van de altijd in Nederland gesitueerde toponiemen zouden volgens Delahaye zuidwestelijker gezocht moeten worden, met name in Frans-Vlaanderen. Volgens Delahaye moest de riviernaam Renus, zoals die is terug te vinden bij Romeinse en vroegmiddeleeuwse schrijvers, niet per definitie als de huidige Rijn geïdentificeerd worden. Volgens hem was het een algemeen woord dat "stroom" betekent. Hij zag dit onder andere in de Franse riviernamen Renon, Rhins en de Renne gereflecteerd.

Op soortgelijke wijze gaf hij een nieuwe interpretatie aan de geschiedschrijving van andere regio's. Zo ging Delahaye niet mee in de aanname dat de Friese missionaris en bisschop Liudger onder andere in Hunsingo en Fivelingo gewerkt zou hebben. Delahaye stelde in plaats daarvan dat Hunusga in de oude teksten Hinges zou kunnen zijn (ten noordwesten van Béthune). Fivelga zou volgens hem in werkelijkheid bij Fiefs (ten westen van Béthune) gezocht moeten worden.

Het woongebied van de Bataven in de oudheid moest zijns inziens niet in de Betuwe worden geplaatst, maar bij Béthune in Noord-Frankrijk. Delahaye trok hieruit de vervolgconclusie dat het gebied waar Julius Caesar het in De bello gallico over heeft (het "Eiland der Bataven") enkel op het laatstgenoemde gebied betrekking heeft. De Bataven zouden uit zichzelf nooit noordelijker (dus in Nederland en België) zijn geweest.[3][4] Caesar zou zelf helemaal nooit in al deze noordelijke gebieden zijn gekomen, evenmin als andere bekende Romeinse keizers en veldheren.[5][6]

Belangrijke gebeurtenissen

[bewerken | brontekst bewerken]

Een ander belangrijk argument vormden voor Delahaye de Duinkerke-transgressies, die er volgens hem toe hadden geleid dat grote delen van de Nederlandse en Duitse kuststreek van de 3e en 9e eeuw onder water stonden. Mede daardoor zouden allerlei traditioneel op deze plaatsen gesitueerde vroegmiddeleeuwse gebeurtenissen (de moord op Bonifatius bijvoorbeeld, en de invallen van Noormannen die traditioneel in delen van het huidige midden en zuiden van Nederland zijn gesitueerd) onmogelijk echt daar hebben kunnen plaatsvinden. De toenmalige omgeving van Dokkum bijvoorbeeld zou voor bewoning überhaupt te nat zijn geweest.[7] Tot het begin van de 14e eeuw zou er in Noord-Nederland en Friesland überhaupt geen enkele sprake zijn geweest van de Willibrordcultus (die er toen al wèl was in Vlaanderen en Frans-Vlaanderen).[8] [9]

Delahaye vond het bovendien onlogisch dat de heilige Willibrord als bisschop in Utrecht zou hebben gezeteld en tegelijkertijd abt zou zijn geweest van het klooster te Echternach (tegenwoordig in Luxemburg). De huidige stad Utrecht (net als bijvoorbeeld Nijmegen, zie onder) had volgens hem geen geschiedenis vanaf het eind van de oudheid tot aan de 11e eeuw, want de stad bestond toen niet. Het gebied waar nu Utrecht ligt zou gedurende al die tijd ongeschikt zijn geweest voor menselijke bewoning, vanwege de vele moerassen.[10]

De Romeinse naam Traiectum is in Delahayes visie dus ook altijd ten onrechte op Utrecht toegepast; in werkelijkheid zou dit het Franse Tournehem-sur-la-Hem zijn. De naam Utrecht zelf zou zijn afgeleid van "uit-rek" (in samenhang met het werkwoord "dreggen").[11] De naam die de Romeinse nederzetting op de plek van het latere Utrecht had zou Colonia Albiobola Batavorum zijn geweest (waarbij het laatste deel, volgens Delahaye, gelezen moet worden als "de Bataven uit Noord-Frankrijk die in het Romeinse leger dienen", ofwel dus geen inheemse Bataven).[12]

Wijk bij Duurstede

[bewerken | brontekst bewerken]

Tussen de Romeinse en de (laat-)middeleeuwse vondsten in de Nederlandse bodem viel volgens Delahayes bevindingen een opvallende lacune, hetgeen ook zou gelden voor de opgravingen bij Wijk bij Duurstede. Delahaye baseerde hierop de conclusie dat dit onmogelijk dezelfde plaats als Dorestad kon zijn. De bijzondere vondsten op deze plek strookten zijn inziens juist niet met andere bekende historische gegevens, zo waren er bijvoorbeeld geen restanten van kerkgebouwen aangetroffen.

Dorestad moest, volgens Delahaye, in werkelijkheid dan ook gelokaliseerd worden bij de Noord-Franse plaats Ouderwijk (Audruicq), en daar zouden dus ook alle traditioneel aan Dorestad toegeschreven gebeurtenissen zich hebben afgespeeld. In dezelfde omgeving meende Delahaye alternatieve kandidaten gevonden te hebben voor de rivieren Renus en Lokkia, die in het Cartularium van bisschop Radboud worden genoemd. Het zou niet om de Rijn en de Lek gaan, maar om de Louqin, een watertje dat uitmondt in de Hem, die hij als de echte Renus identificeerde.

Nijmegen (de "Nijmegen/Noyon"-kwestie)

[bewerken | brontekst bewerken]

Wat wellicht nog voor de meeste opschudding heeft gezorgd is Delahayes visie op de geschiedenis van Nijmegen, een van de plaatsen die aanspraak maakt op de titel "oudste stad van Nederland". Delahaye liet de geschiedenis van deze Gelderse stad feitelijk pas in de 11e eeuw beginnen. De meeste historici gaan ervan uit dat het door Tacitus genoemde Opppidum Batavorum dezelfde plaats is als de latere Romeinse stad Ulpia Noviomagus Batavorum, ofwel Romeins Nijmegen. Volgens Delahaye daarentegen vormt de in de geschriften beschreven Romeinse en vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Nijmegen (inclusief de Bataafse Opstand) in werkelijkheid een ontbrekend deel van de geschiedenis van het Noord-Franse Noyon, dat in de Romeinse tijd eveneens Noviomagus (een naam die aan meer plaatsen binnen het Romeinse rijk werd toegekend) heette.[13] Ulpia Noviomagus Batavorum zou weer een andere Romeinse stad zijn: de huidige Duitse plaats Neumagen-Dhron.[14]

Op de plek van het huidige Nijmegen lag in de oudheid inderdaad een (kleine) Romeinse nederzetting. Deze plaats had volgens Delahaye echter nooit een rol van betekenis gespeeld in de oudheid, noch zou deze ooit Romeinse stadsrechten hebben gekregen. Bovendien zou deze plek reeds omstreeks 104 alweer door de Romeinen zijn opgegeven en niet – zoals de algemene consensus is – pas aan het begin van de Frankische/Merovingische tijd.[15] Aan het Valkhof gebeurde daarna volgens Delahaye gedurende de eerste bijna duizend jaar niets van enige historische betekenis.[16] Hij hield eraan vast dat Nijmegen in de basis Duits (want horend bij het Heilige Roomse Rijk) moest zijn.[17][18]

Het Romeinse Noviomagus is ongetwijfeld dezelfde plek als het Noviomagus dat enkele eeuwen later door Einhard in diens Vita Karoli Magni wordt genoemd als de plek waar Karel de Grote omstreeks 770 een van zijn paltsen liet bouwen, die bekend is als de Valkhofpalts.[19] Deze zou volgens Delahaye in werkelijkheid eveneens te Noyon – waar Karel de Grote in 768 daadwerkelijk tot koning der Franken werd gekroond – hebben gestaan. In de Itinerarium Antonini, een bewaard gebleven 3e-eeuwse Romeinse reisgids, wordt Noviomagus gesitueerd tussen Amiens en Soissons; deze laatste plaats is waar Karel de Grotes broer Karloman I zich in dezelfde tijd eveneens tot koning liet kronen. Noyon had in deze tijd bovendien – in tegenstelling tot Nijmegen – een eigen bisschopszetel. Het lijkt dus logisch dat Karel de Grote tussen de twee plaatsen Noyon en Soissons reisde. De Karolingische palts te Noviomagus werd inderdaad in 1047 verwoest; echter, in werkelijkheid was dit volgens Delahaye het werk van Vlamingen die via Noyon op doortocht waren naar Verdun, niet van Noormannen.[5] Delahaye vond het in ditzelfde verband merkwaardig dat het Nijmeegse stadscentrum kennelijk niet (zoals gebruikelijk bij Karolingische steden) rondom de palts was gebouwd, maar een eind verderop.

Voor wat betreft de etymologie van de naam Nijmegen had Delahaye deze verklaring: het laatste deel zou een achtervoegsel -megen zijn, wat simpelweg hetzelfde is als "wegen". Dit zou tevens blijken uit de Duitse naam van deze stad, Nimwegen. De naam Nijmegen als geheel zou dus niets anders dan "nieuwe wegen" betekenen.[20]

Tegenreacties op Delahayes ideeën

[bewerken | brontekst bewerken]

Al met al zijn Delahayes theorieën in geen enkele wetenschappelijke discussie ooit serieus genomen. Ze stuitten hoofdzakelijk op veel irritatie en onbegrip. Desondanks hebben zijn theorieën tot op de dag van vandaag aanhangers.

Een stortvloed aan nieuwe publicaties op het gebied van geologie, archeologie, geschiedschrijving en taalkunde lieten zien dat Delahayes opvattingen op allerlei punten ongegrond waren. Delahaye heeft in de basis nooit van zijn tegendraadse visies af willen wijken, ondanks talrijke tegenargumenten van historici, taalkundigen, archeologen en historisch-geografen. Bodemvondsten uit bijvoorbeeld Wieuwerd (Midden-Friesland) maakten geen indruk op hem. In opeenvolgende geschriften stelde hij niettemin zijn visies toch iets bij. Ook kwam hij meermalen met zijns inziens verbeterde identificaties van plaatsnamen.

Al in jaren 50 kreeg Delahaye van diverse kanten fel weerwoord, onder meer van hoogleraar B.H. Stolte. Tot Delahayes grootste tegenstanders behoorde de kerkhistoricus en tevens hoogleraar middeleeuwse geschiedenis te Nijmegen Reinier Post.[21] Het hek was echt van de dam toen Delahaye in het openbaar het bestaan van de Valkhofpalts in twijfel trok. Zijn positie werd helemaal onhoudbaar toen hij bleef vasthouden aan de stelling dat het Romeinse en Karolingische Noviomagus de Franse plaats Noyon is. Hij legde hierop zijn functie als stadsarchivaris neer. Ook de stelling dat Willibrord en een aantal andere missionarissen vooral of alleen in Frans-Vlaanderen actief zouden zijn geweest, maar zeker niet in Nederland, is hij altijd hartstochtelijk blijven verdedigen.

Expliciete weerleggingen

[bewerken | brontekst bewerken]

De hoogleraren Jules Bogaers en Piet Leupen probeerden in 1982 gezamenlijk Delahayes visie op de geschiedenis van Nijmegen puntsgewijs te ontkrachten. Bogaers deed eerst Delahaye's stelling dat Nijmegen niet de plaats zou zijn die als Noviomagus op de Tabula Peutingeriana staat af als volledige onzin, omdat allerlei andere routes en namen van plaatsen en rivieren die op de kaart waren aangegeven anders niet meer zouden kloppen. Hierna gaf Leupen een toelichting bij een door Delahaye opgemerkte passage uit het Bronnenboek van Nijmegen (1981). Hier zou het, aldus Delahaye, gaan over de 'bisschop van Noviomagus [Nijmegen]', die onmogelijk bestaan kan hebben. Volgens Leupen echter werd deze passage door Delahaye helemaal foutief geïnterpreteerd; in werkelijkheid ging het hier namelijk, zo stelde Leupen, over de bisschopswijding van Gerard I van Kamerijk. Dat gebeurde in 1012 door de keizer te Noviomagus, ofwel Nijmegen.[22]

In reactie op Delahayes visie op de geschiedenis van Utrecht, schreef de Belgisch taal- en naamkundige en paleograaf Maurits Gysseling (van de Rijksuniversiteit Gent) in 1980 het artikel Lag Nederland in Frankrijk?[23] Hierin probeerde Gysseling de beweringen van Delahaye te weerleggen over de vermeende herkomst van de namen Trajectum en Noviomagus voor Utrecht en Nijmegen, en over de Peutinger kaart. Hij probeerde ook aan te tonen dat Delahaye de herkomst van nog veel meer oorspronkelijk Romeinse toponiemen verkeerd uitlegde. Hierdoor bleef er, aldus Gysseling, uiteindelijk niets geloofwaardigs van Delahayes analyses over.[9]

In het artikel De oorsprong van de Sint Maartensverering in Utrecht beargumenteert Martin W.J. de Bruijn dat de door Delahaye vermeende breuk (bij het aantreden van Baldrik) in de opvolging van de Utrechtse bisschoppen niet aangetoond kan worden.[24] Mediëvaliste Martine De Reu van de Universiteit Gent concludeerde in 1989 dat Delahayes identificaties "op historische gronden zeer onwaarschijnlijk, soms zelf onmogelijk" zijn. Naar haar mening heeft Delahaye niet kunnen bewijzen "dat Nederland een stuk geschiedenis van Noord-Frankrijk 'gestolen' heeft".[25]

Het feit dat Delahayes argumenten over het algemeen niet werden aanvaard, zagen Delahaye cum suis juist als bewijs dat er nog steeds sprake was van een complot om bepaalde historische feiten verkeerd weer te geven. Zijn volgelingen lieten zich slechts ten dele overtuigen door de aangevoerde tegenargumenten.

Het gedachtegoed van Delahaye werd ook na zijn dood nog met verve verdedigd, onder meer door zijn zoon Guido Delahaye. Tot Delahayes overige gelijkgezinden behoort de Vlaamse classicus Joël Vandermaele (1930-2017), die in een aantal publicaties trachtte aan te tonen dat bekende werken als Beowulf, het Gudrunlied en het (fictieve) Oera Linda Boek zich in feite afspelen in Frans-Vlaanderen.

Historisch geografen beklaagden zich dat Delahaye's medestanders zich onttrokken aan het publieke debat, maar de heemkundetijdschriften wel overstelpten met misleidende artikelen.[26]

Een aantal critici van de gangbare visie op de Nederlandse geschiedenis vormden een subgroep binnen de Studiekring Eerste Millennium (SEM), waarin ze Delahayes theorieën serieus nader proberen te onderzoeken, zonder deze per definitie voor waar aan te nemen.[27]

Delahayes opvattingen inclusief actualisaties hiervan staan tegenwoordig op sommige internetsites, waarvan noviomagus.info – de persoonlijke site van Guido Delahaye – de meest uitgebreide is.

  • Van Dorestadum tot Waderlo, Zundert, 1979, 112 blz.
  • Holle boomstammen. De historische mythen van Nederland, ontleend aan Frans Vlaanderen, Tournehem-Zundert, 1980, 462 blz.
  • De bisschop van Nijmegen, paperback, 1982, 162 blz.
  • De ware kijk op … Deel 1, Noyon, het land van Béthune en Frisia / Teksten 1 tot 497, 1984, 650 blz.
  • Ontspoorde historie, 1992, 326 blz.
  • Gysseling, M. (1980). Lag Nederland in Frankrijk?. Jaarboek De Franse Nederlanden 5: 139-157
  • Bijsterveld, A. (1983). Albert Delahaye, Willibrord en Waalre, de zwakheid van Delahaye’s beweringen. Tijdschrift Brabants Heem 35 (2, 3 en 4)
[bewerken | brontekst bewerken]