Albert van Pruisen (1809-1872)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Albert van Pruisen
1809-1872
Prins Albert, ca. 1860
Prins van Pruisen
Periode 1809-1872
Militair Pruisische leger
Periode vanaf 1819
Geboren 4 oktober 1809
Koningsbergen, Pruisen
Overleden 14 oktober 1872
Berlijn, Pruisen
Vader Frederik Willem III van Pruisen
Moeder Louise van Mecklenburg-Strelitz
Dynastie Huis Hohenzollern
Partner Marianne van Oranje-Nassau
Kinderen 5, zie "Kinderen"
Albert van Pruisen op latere leeftijd
Prins Albert

Frederik Hendrik Albert (of Albrecht) (Koningsbergen, 4 oktober 1809 - Berlijn, 14 oktober 1872), prins van Pruisen, was een Pruisisch militair, in Nederland vooral bekend als echtgenoot van prinses Marianne van Oranje-Nassau.

Hij was het tiende en jongste kind van Frederik Willem III van Pruisen en Louise van Mecklenburg-Strelitz, dochter van Karel II van Mecklenburg-Strelitz, en dus een jongere broer van Frederik Willem IV en Wilhelm I.

Militaire loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Hij nam in 1819 als luitenant dienst in het Pruisische leger, werd in 1852 generaal der cavalerie, een legeronderdeel dat zijn bijzondere interesse had, en in 1865 inspecteur-generaal. Hij voerde in de Duitse Oorlog het bevel over een cavaleriekorps en nam deel aan de veldslagen bij Münchengrätz, Gitschin en Königgrätz.

In de Frans-Duitse Oorlog voerde hij het commando over de vierde cavaleriedivisie van het derde leger en trok daarmee van Wissembourg via Wœrth en Sedan naar Parijs. Daar kreeg hij de opdracht ter observatie van het Loireleger naar Orléans op te rukken en nam aldaar met succes deel aan de krijgsverrichtingen onder generaal Von der Tann, Frederik Frans II van Mecklenburg-Schwerin en prins Frederik Karel. Na het eind van de oorlog werd hij tot kolonel-generaal benoemd.

Huwelijken[bewerken | brontekst bewerken]

Hij trad op 14 september 1830 op Paleis Noordeinde in het huwelijk met zijn volle nicht Marianne, de dochter van koning Willem I en Wilhelmina van Pruisen. Mariannes oudere broer Frederik was sinds 1825 gehuwd met Alberts oudere zuster Louise.

Hoewel de twee elkaar al sinds jonge leeftijd kenden en zeker enige genegenheid voor elkaar koesterden, was het huwelijk geenszins gelukkig te noemen, onder meer door zijn escapades. Zij verliet Albert in 1845 en toen zij in 1849 zwanger bleek, was Willem II bereid een formele scheiding te erkennen. Frederik Willem IV weigerde dit vooralsnog, maar verbood Marianne aan zijn hof te verschijnen. Hij erkende de scheiding in 1853, toen Albert een morganatisch huwelijk wilde aangaan met Rosalie von Rauch, dochter van de minister van Oorlog Gustav von Rauch, die daarna tot gravin von Hohenau werd verheven.

Omdat hem de toegang tot Pruisen was ontzegd, vestigde hij zich in Slot Albrechtsberg bij Dresden (hoofdstad van het Koninkrijk Saksen), dat hij Adolf Lohse tussen 1850 en 1854 had laten bouwen. Ook nadat hij zich in 1856 weer in Berlijn mocht vertonen, bleef hij daar met zijn tweede gezin wonen. Zijn Berlijnse residentie in de Wilhelmstraße, het Prinz-Albrecht-Palais, liet hij in 1860 eveneens door Lohse verbouwen, nadat Karl Friedrich Schinkel het in zijn opdracht al eerder wezenlijk had veranderd. Hij stierf aldaar in de herfst van 1872.

Kinderen[bewerken | brontekst bewerken]

Uit zijn huwelijk met Marianne werden vijf kinderen geboren, van wie er drie de volwassen leeftijd bereikten:

Bij zijn tweede echtgenote verwekte hij nog twee kinderen, die de titel graaf von Hohenau ontvingen:

∞ 1. 1878 Gräfin Laura Saurma von und zu der Jeltsch (1857–1884) ∞ 2. 1887 Prinzessin Margarethe zu Hohenlohe-Öhringen (1865–1940)

∞ 1881 Charlotte von der Decken (1863–1933)

Deze beide zoons waren verdachten in de Harden-Eulenburgaffaire. Dit waren verschillende processen omtrent, toen nog verboden, homoseksualiteit binnen de adellijke kringen rondom keizer Wilhelm II. De oudste zoon Wilhelm werd hiervan vrijgesproken. Van Friedrich (Fritz) wordt echter wel betrokkenheid van de twee grootste schandalen binnen het Duitse Keizerrijk bewezen. Hij blijkt zowel bij de Harden-Eulenburgaffaire, als samen met zijn vrouw bij de zogenaamde Kotze-affaire betrokken. In 1901 moest hij tezamen met Friedrich Botho, de broer van vorst Philipp van Eulenburg-Hertefeld wegens homoseksuele neigingen het leger verlaten.

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Albrecht of Prussia (1809–1872) op Wikimedia Commons.