Bladvlekkenziekte (tarwe)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Bladvlekkenziekte (tarwe)
Bladvlekkenziekte op gewone tarwe
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi (Schimmels)
Stam:Ascomycota
Klasse:Dothideomycetes
Onderklasse:Dothideomycetidae
Orde:Capnodiales
Familie:Mycosphaerellaceae
Geslacht:Mycosphaerella
Soort
Mycosphaerella graminicola anam. Septoria tritici
Desm. (1842)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Schimmels
Mycosphaerella graminicola
Bladvlekkenziekte op gewone tarwe
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi (Schimmels)
Stam:Ascomycota
Klasse:Dothideomycetes
Orde:Capnodiales
Familie:Mycosphaerellaceae
Geslacht:Mycosphaerella
Soort
Mycosphaerella graminicola
(Fuckel) J. Schröt. (1894)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De bladvlekkenziekte anam. Septoria tritici is een schimmelziekte die behoort tot de familie Mycosphaerellaceae en de stam Ascomycota. De geslachtelijke (teleomorfe) fase staat bekend onder de naam Zymoseptoria tritici (P. Crous) (synoniem: Mycosphaerella graminicola). De schimmel komt vooral voor op tarwe, maar kan ook gerst en andere grassen aantasten en komt over de hele wereld voor.[1] Eenkoorn (Triticum monococcum) wordt daarentegen niet aangetast.[2] Op de bladeren van wintertarwe ontstaan in de late herfst ronde tot ovale, gele, later bruin wordende vlekken met zwarte puntjes, de vruchtlichamen (pycnidiën). Geïnfecteerde bladeren sterven gedeeltelijk of geheel af. De schimmel doodt door de afgifte van een toxine de plantencellen, waarna de voedingsstoffen voor de schimmel vrij komen. Aren worden bijna nooit aangetast dit in tegenstelling tot de kafjesbruin (Septoria nodorum). De schimmel blijft over op stroresten en stoppel.

Forma[bewerken | brontekst bewerken]

Er bestaan verscheidene forma van de schimmel.

Morfologie[bewerken | brontekst bewerken]

Aseksueel stadium: Pycnidiosporen zijn doorzichtig en draadvormig en 1,7-3,4 en 39-86  μm groot. Ze hebben 3 tot 7 onduidelijke tussenschotten (septa). De spore kan lateraal (zijkant) of terminaal (beide einden) kiemen. De cirrus of chirrus (het haarvormige slijm met sporen) is melkwit tot bruingeel.

Soms worden in cultuur doorzichtige microsporen buiten de pycnidia gevormd door gistachtige knopvorming. Deze microsporen hebben geen tussenschotten en zijn 1-1,3 × 5-9 µm groot.[3]

Seksueel stadium: Perithecia zijn subepidermaal (half onder de epidermis), bolvormig, donkerbruin met een diameter van 68-114 μm. De asci zijn 11-14 × 30-40 μm groot. Ascosporen zijn doorzichtig, elliptisch en 2,5-4 × 9-16 µm groot en bestaan uit twee cellen van ongelijke lengte.[3]

Epidemiologie[bewerken | brontekst bewerken]

De in de herfst geïnfecteerde bladeren zijn in het voorjaar geheel of gedeeltelijk dood en bezet met de pycnidiën. De pycnidiosporen kunnen vervolgens nieuwe planten infecteren door regendruppels, die in het gewas opspatten of door rechtstreeks contact. Ook kunnen de pycnidiosporen door de wind verspreid worden. De pycnidiosporen dringen de plant binnen via de huidmondjes en kunnen alleen bij een lange bladnatperiode de plant infecteren, dus vooral in een regenachtige periode. Bij lage temperaturen kan de schimmel zich al uitbreiden, maar een temperatuur van 20-25 °C is optimaal. De latente periode, periode vanaf infectie tot sporevorming, bedraagt 20,35 ± 4,15 dagen voor S. tritici en wordt korter naarmate de temperatuur stijgt.[4]

De schimmeldraad die het huidmondje ingroeit is ongeveer 1 μm in diameter en wordt dikker als deze het huidmondje dieper binnengaat. De schimmeldraad groeit onder de epidermiscellen evenwijdig met het bladoppervlak, waarna deze tussen de mesofylcellen verder groeit.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Mycosphaerella graminicola van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.