De donkere kamer van Damokles

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De donkere kamer van Damokles
Auteur(s) Willem Frederik Hermans
Kaftontwerper Helmut Salden
Land Nederland
Taal Nederlands
Uitgever G.A. van Oorschot, Amsterdam
Uitgegeven november 1958
Pagina's 404
Verfilming Als twee druppels water (1963)
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

De donkere kamer van Damokles is de vijfde roman van de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans en diens tweede oorlogsroman, gepubliceerd in november 1958.[1] Met deze roman verwierf de auteur nationale erkenning.

Kort na de Duitse inval in 1940 maakt de Voorschotense sigarenwinkelier Henri Osewoudt kennis met de geheimzinnige verzetsman Dorbeck, die Osewoudt betrekt bij allerlei verzetsactiviteiten. Na de bevrijding blijkt Dorbeck ineens spoorloos verdwenen. Osewoudt stelt alles in het werk om het bestaan van Dorbeck aan te tonen, onder meer door naar een fotonegatief te zoeken.

Elementen uit de werkelijkheid[bewerken | brontekst bewerken]

Het verhaal van de landverrader Anton van der Waals heeft als inspiratie gediend voor het dubbelpersonage Dorbeck / Osewoudt. Fundamenteel verschil tussen Van der Waals en Osewoudt is dat laatstgenoemde door Hermans in een gesprek met Willem M. Roggeman als te goeder trouw wordt omschreven, waar Van der Waals een bedrieger was.

De brief die Osewoudt op 19 oktober 1945 schrijft aan de verdwenen Mirjam Zettenbaum, ondergedoken onder de naam Marian Sondaar, vertoont volgens J. Melkman enkele opmerkelijke slordigheden. Zo is het adres van de brief ergens in Israël, terwijl die staat in 1945 nog niet bestond. Ook de vage vermelding 'in a kibboets' is onvoldoende voor een correcte bezorging. 'Dat er tientallen kibboetsiem in Palestina waren; dat er Joodse instanties waren tot wie men zich om informatie kon wenden; dit alles is Hermans ontgaan.'[2]

De episode waarin Osewoudt in dameskleren gekleed gaat en nagefloten wordt door Duitse militairen gaat terug op de werkelijkheid. In de periode dat de invasie van Normandië (6 juni 1944) plaatsvond, werd het eerste nummer van literair tijdschrift Podium voorbereid. Toen het tweede nummer uit was, werd redacteur Gerrit Meinsma tijdens een razzia opgepakt en naar een werkkamp in Drenthe overgebracht om dwangarbeid te verrichten. Omdat wel meisjes binnen het afgesloten gebied werden toegelaten, bracht zijn vriendin en mederedacteur Corrie van der Noord hem een damespruik en -kleren. Flirtend naar de Duitse soldaten fietste Meinsma de poort uit, nagefloten door de Duitsers.[3]

De scène waarin Osewoudt in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek Zéwüster tegenkomt, die hij vier jaar daarvoor leerde kennen als verzetsman, en die zich nu haastig uit de voeten maakt onder mededeling dat hij De Bruin heet, is volgens Hermans' eerste biograaf Hans van Straten op een werkelijke gebeurtenis gebaseerd.[4] Een oud-klasgenoot van Hermans, Reina Prinsen Geerligs, was als koerierster actief in de verzetsgroep CS-6. Toen hij haar in de univeriteitsbibliotheek toevallig tegenkwam, had zij zich 'opvallend schichtig' gedragen en was 'haastig weggeglipt'. Hermans wist niet dat zij in het verzet zat. Een maand later werd zij opgepakt.[5]

Samenvatting[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Het hoofdpersonage Henri Osewoudt is een jongen die de puberteit lichamelijk niet doormaakt: hij houdt een hoge stem en hoeft zich niet te scheren. Het verhaal begint met een absurd verhaal van Henri's onderwijzer in de klas op school in Voorschoten. Bij thuiskomst blijkt zijn moeder, die aan psychopathologische voorstellingen lijdt, zijn vader in hun sigarenwinkel te hebben vermoord. De twaalfjarige Henri wordt hierna bij zijn oom Bart, tante en hun negentienjarige dochter Ria in Amsterdam ondergebracht. Ria neemt Henri de eerste nacht al bij zich in bed. Als Henri achttien is, besluit hij met tegenzin te trouwen met zijn volle nicht Ria. Samen met Henri's moeder, die inmiddels uit het gesticht (een psychiatrische kliniek) is ontslagen, en Ria keert hij terug naar de sigarenwinkel in Voorschoten. Henri heeft daarna het gevoel alsof zijn leven nu al voorbij is, al is hij pas twintig.

Ontmoeting met de mysterieuze Dorbeck[bewerken | brontekst bewerken]

Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Een Nederlandse luitenant, die zich Dorbeck noemt, komt in Osewoudts sigarenwinkel een filmpje laten ontwikkelen en afdrukken. Nadat het Duitse leger Voorschoten is binnengetrokken, komt Dorbeck terug. Dorbeck vertelt tijdens het bombardement op Rotterdam twee Duitse saboteurs te hebben neergeschoten, waardoor hij zich nu moet vermommen. Osewoudt geeft Dorbeck een kostuum en schoenen te leen en verstopt Dorbecks uniform, dat hij later zal begraven in zijn tuin. Dorbeck lijkt qua gezicht erg op Osewoudt en is ook even groot. Het enige belangrijke verschil tussen beiden is dat Dorbeck zwart haar heeft, terwijl Osewoudt blond is. Als Dorbeck – die inmiddels door de Duitsers wordt gezocht – later het kostuum komt terugbrengen, laat hij bij Osewoudt tevens twee Leica-films achter om te ontwikkelen. Dat mislukt, waarna Osewoudt met een eigen Leica-camera zelf een paar nieuwe foto's maakt om zijn eigen gepruts te maskeren. Dorbeck blijkt bij zijn volgende bezoek echter opeens niet meer geïnteresseerd in de opnames en vertelt dat er niets op stond. Hij vraagt Osewoudt om met de trein naar Haarlem te komen. Daar plegen Dorbeck en Osewoudt samen met een handlanger (Zéwüster) een overval op een Duits kantoor in de Kleine Houtstraat. Osewoudt slaagt er later in om wel een serie foto's te ontwikkelen die Dorbeck hem bij zijn allereerste bezoek heeft gegeven. Die stuurt hij op naar Dorbeck. Later blijkt Elly Sprenkelbach-Meijer, een meisje dat Osewoudt uit handen van de Duitsers moet zien te houden, een van deze foto's in haar bezit te hebben. Ze vertelt Osewoudt echter niet hoe ze hieraan is gekomen en Dorbeck lijkt ze niet te kennen.

Verzetsactiviteiten[bewerken | brontekst bewerken]

Naarmate de oorlog voortduurt, raakt Osewoudt bij het verzet betrokken doordat hij steeds nieuwe en gevaarlijke opdrachten krijgt van Dorbeck, zoals de moord op een gevaarlijke NSB-er Lagendaal en diens vrouw in Lunteren, die voor de Gestapo werkt. Osewoudt wordt er door de arrestatie van zijn helpster toe gedwongen, het kleine zoontje van de NSB-er in Amsterdam op straat achter te laten. Als Ria en zijn moeder door de Duitsers gevangen worden genomen, moet hij vluchten en onderduiken. Osewoudt laat zijn haar zwart verven door een joodse studente, Mirjam Zettenbaum. Zij gaat schuil onder de naam Marianne Sondaar. Hij mag clandestien foto's gaan ontwikkelen in de donkere kamer van ondergrondse verzetsgroep van Labare op de Zoeterwoudsesingel in Leiden. Wanneer Osewoudt later zelf ook in handen van de Duitsers valt, wordt hij na mishandeling om onduidelijke redenen in het ziekenhuis opgenomen, terwijl hem lichamelijk nauwelijks iets mankeert. Door drie gemaskerde mannen wordt hij uit het ziekenhuis bevrijd. Hij keert daarna terug naar het huis van Labare en diens handlangers, die echter kort daarop zelf gevangen worden genomen door de Duitsers. Ook Marianne is dan bij Labare aanwezig, maar samen met Osewoudt weet ze uit de handen van de Duitsers te blijven. Als ze samen in de bioscoop zitten, zien ze tijdens de voorstelling dat Osewoudt gezocht wordt, maar met een foto van Dorbeck.

Wanneer Osewoudt later opnieuw wordt gearresteerd en verhoord, wordt hem door de Duitsers tijdens die verhoren meegedeeld dat Marianne inmiddels ook is opgepakt, in kamp Westerbork zit en bovendien zwanger van hem is. De Duitse SS-er Oberstürmführer Ebernuss biedt aan haar vrijlating te regelen, indien Osewoudt de schuilplaats van Dorbeck verraadt. Osewoudt zorgt ervoor dat hij Dorbeck heimelijk opnieuw ontmoet en waarschuwt hem, waarna ze Ebernuss vergiftigen en samen ontsnappen. Osewoudt krijgt van Dorbeck kleren om zich als verpleegster te vermommen. In deze vermomming trekt Osewoudt de amoureuze aandacht van een groepje militairen. Tevens verneemt Osewoudt van Dorbeck dat zijn moeder is vermoord, nadat ze bij de Duitsers was aangegeven door Ria, die inmiddels is hertrouwd met een NSB-er. Hij krijgt van Dorbeck de volgende dag een berichtje dat Marianne bezig is te bevallen, maar wanneer Osewoudt op het aangegeven adres arriveert blijkt het kindje te zijn overleden. Marianne krijgt hij niet meer te zien. Osewoudt zoekt daarop Ria op in Voorschoten en vermoordt haar. Hij vermoordt ook een Duitse officier bij wie hij in de auto zat en die hem wilde aanranden.

Wending in het verhaal[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het eind van de oorlog en kort erna blijkt Osewoudt tot zijn verbazing en frustratie niet als held, maar als verrader en handlanger van de Gestapo te worden beschouwd. Zijn "bevrijding" uit het ziekenhuis was door de Duitsers in scène gezet om hem gemakkelijk te kunnen volgen. De Nederlandse politie is er rotsvast van overtuigd dat Osewoudt hierbij rechtstreeks met de Duitsers onder een hoedje heeft gespeeld. Elly is door de Duitsers gedood en Osewoudt krijgt ook hier de schuld van. Oom Bart blijkt de oorlog te hebben overleefd, maar hij wil niets meer van zijn neef weten en zegt niets over hem dat ontlastend kan werken. Iedereen die verder nog ten gunste van Osewoudt had kunnen getuigen is dood of spoorloos verdwenen. Marianne zit inmiddels in een kibboets in het Mandaatgebied Palestina, het latere Israel.

In zijn verdediging tegen de jegens hem geuite beschuldigingen een verrader te zijn, komt Osewoudt niet veel verder dan het telkens herhalen van zijn hoop dat zijn toeverlaat Dorbeck op een dag zijn onschuld zal aantonen en dat er sprake is van een misverstand. De mogelijkheid wordt nog geopperd dat Dorbeck in werkelijkheid iemand was van de familie Jagtman, aan wie Osewoudt in het begin van de oorlog in opdracht van Dorbeck de ontwikkelde foto's moest versturen. Deze Egbert Jagtman zou in de meidagen van 1940 twee Duitse militairen hebben laten executeren, maar hij was al gedeporteerd naar Duitsland toen Osewoudt en Dorbeck aan het begin van de oorlog samen in Haarlem waren. Hij kan het volgens Osewoudt dus onmogelijk zijn. De vroegere tandarts van deze familie probeert aan de hand van gebitsgegevens de betreffende persoon in een lijkenhuis van het concentratiekamp te identificeren, maar dit mislukt doordat de betreffende persoon geen tanden meer heeft en verder onherkenbaar is door de ontbinding. Hij heeft echter wel zwart haar, net als Dorbeck. Het blijft daarmee onduidelijk of Dorbeck nu wel of niet nog in leven is.

De figuur van Dorbeck wordt daarop door zowel de Nederlandse als de Engelse politie en in de pers afgeschilderd als een verzinsel of zelfs een hallucinatie van Osewoudt. De psychiater Lichtenau, die voor de oorlog Osewoudts moeder behandelde, is van dit laatste overtuigd. Inmiddels is er op landelijk en internationaal niveau naar Dorbeck gezocht. Nergens wordt ook maar het geringste spoor van hem gevonden. De pater die Osewoudt begeleidt heeft inmiddels Osewoudts camera teruggevonden die hij bij zijn laatste opdracht samen met Dorbeck was kwijtgeraakt. Als allerlaatste redmiddel probeert Osewoudt een foto te ontwikkelen waarop hijzelf en Dorbeck samen in een spiegel te zien zijn, maar die opname blijkt zwart. Osewoudt rent nu in uiterste wanhoop het gebouw uit waarin hij wordt vastgehouden (in het kamp Achtste Exloërmond in Drenthe), waarop zijn bewakers hem neerschieten. Hij wordt bloedend binnen neergelegd. Het lijkt of pantserwagens het gebouw gaan aanvallen. De pater probeert de zwaargewonde Osewoudt te helpen.

Titel[bewerken | brontekst bewerken]

De titel verwijst naar zowel de doka uit de fotografie als de klassieke anekdote van het Zwaard van Damocles.

Betekenis[bewerken | brontekst bewerken]

De roman kan op meerdere manieren tegelijk worden gelezen: onder meer als een spannend oorlogsavontuur, als een psychologisch verhaal over de identiteitsproblematiek en als een filosofische roman, waarin de onkenbaarheid van de werkelijkheid vooral blijkt uit de onkenbaarheid van het verleden, en ook als een sublieme kritiek op het concept van de alwetende verteller in de literatuur.

Verteltechniek[bewerken | brontekst bewerken]

De donkere kamer van Damokles is een personale vertelling. Dat houdt in dat er een vertelinstantie aan het woord is die geen personage is, maar dat het bewustzijn van één, in de derde persoon aangeduid, personage wordt aangehouden, in deze roman Osewoudt. De vertelinstantie, aldus Frans A. Janssen, houdt geen gegevens achter, maar 'bezit geen alwetendheid en staat niet boven het standpunt van Osewoudt' en 'verschaft geen commentaar, geeft geen oordeel'.[6] Enkele episodes zijn aan te merken als uitzonderingen op deze algemene karakteristiek, waaronder de dood van Osewoudt aan het slot, waarbij in de laatste paar regels van het verhaal sprake is van een auctorieel vertelperspectief.[7] Enkele keren geeft de vertelinstantie uitleg. De gedachten van Osewoudt worden soms door middel van de vrije indirecte rede, in de derde persoon verleden tijd, en soms met de stream of consciousness-techniek, dus in de eerste persoon tegenwoordige tijd weergegeven. Bovendien komen beide technieken ook in combinatie voor. Het effect is een suggestie van directheid.[8]

Door de personale verteltechniek hebben vertelinstantie, Osewoudt en de lezer dezelfde beperkte waarneming van de gebeurtenissen. De lezer kan de gegevens niet verifiëren en als Osewoudt zijn visie op de werkelijkheid (Dorbeck bestond echt en gaf Osewoudt opdrachten) niet kan bewijzen, tast ook de lezer in het duister, 'het thema van de roman wordt de lezer in de schoenen geschoven.' Wel kan de lezer door terugbladeren controleren of Osewoudts herinneringen aan eerdere gebeurtenissen juist zijn. Verder suggereert de verteltechniek objectiviteit.[9]

Eerste zin[bewerken | brontekst bewerken]

De openingszin uit de roman luidt:

... Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken.

waarna een blikseminslag het vlot treft en de betreffende drenkeling hetzelfde zeewater dat hij zo haat omdat hij het niet kan drinken keihard nodig heeft om de brand te blussen. Het gaat hier om een door de onderwijzer van Osewoudts schoolklas voorgelezen passage uit een niet bij naam genoemd avonturenboek. Deze passage is een symbolische toespeling op het uiteindelijke lot van Osewoudt: de inslag staat symbool voor de eerste confrontatie met Osewoudts beter uitgevallen "spiegelbeeld", en Osewoudt zal de hierdoor ontstane "brand" uiteindelijk niet kunnen blussen en daardoor ten onder gaan.[noten 1][10]

Laatste zin[bewerken | brontekst bewerken]

De laatste zin van het verhaal luidt: "Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had." Onduidelijk blijft of Osewoudt dit overleeft.

Monumentje voor Hermans' doodgeboren kind[bewerken | brontekst bewerken]

Op 8 januari 1954 beviel Hermans' vrouw van een zoon, die echter dood ter wereld kwam. De dag erna schreef hij hierover een brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot, waarin hij uiteenzette dat zijn vrouw voor de bevalling onder narcose was gebracht.

In de roman richt Hermans een monumentje voor dit kindje op, namelijk de scène waar Osewoudt, als verpleegster verkleed, de kliniek bezoekt waar Marianne van hun kind is bevallen. Pas wanneer hij bij het kindje wordt gebracht, komt hij erachter dat het dood werd geboren, hoewel het ook in de roman helemaal gaaf was:

Het kind lag onder een dun dekentje. Het had een hemdje aan met halflange mouwtjes. De handjes lagen over elkaar. De nageltjes aan de vingers waren donkerbruin, zoals de nagel van iemand die zijn vinger gekneld heeft tussen een deur.
Het gezicht van het kind deed denken aan een jong vogeltje: de bovenlip hing ver over de onderlip heen, waardoor de mond op een onvolgroeide snavel leek. Aan de mondhoeken zat een beetje opgedroogd bloed. Denkelijk om het mondje gesloten te houden, lag er een hoog kussentje onder het hoofd, zodat het letterlijk was of het kind op zijn neus lag te kijken. De ogen waren gesloten in een uitdrukking van peilloze treurigheid, alsof het kind nog juist in de gelegenheid geweest was er verdriet van te hebben dat het niet zou leven.
Het hoofd was puntvormig en bij de oren ver ingedeukt. Een onderhuidse bloeduitstorting kleurde het voorhoofd al grotendeels zwart.
Osewoudts ogen schoten vol tranen, de omgeving werd onzichtbaar of er een dikke plaat ijsglas voor zijn hoofd werd gehouden.[11]

Thema's en motieven[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuurhistoricus Hugo Brems spreekt van een herneming van de thematiek uit De tranen der acacia's 'op nog cynischer wijze', en stelt dat 'de grenzen tussen schuld en onschuld, waarheid en bedrog nu helemaal worden weggevaagd.'[12]

Volgens exegeet Frans A. Janssen kan de roman op drie verschillende manieren gelezen worden, als spannende oorlogs- of verzetsroman, als psychologische roman over de identiteitsproblematiek en als filosofische roman met de kennistheoretische implicatie dat wanneer de werkelijkheid ondoorgrondelijk is, ook het verleden onkenbaar is.[13]

Het raadsel Dorbeck[bewerken | brontekst bewerken]

In de figuren Osewoudt en Dorbeck maakt Hermans gebruik van het Doppelgänger-motief. In literaire analyses is veelvuldig de vraag gesteld of het personage Dorbeck nu echt bestaat of alleen in de belevingswereld van Osewoudt. Indien Dorbeck echt bestaat, is hij volgens sommigen een collaborateur in plaats van een verzetsheld.[14] Dit tot teleurstelling van Hermans, die door de verwarring hierover ging twijfelen aan de kwaliteit van zijn boek. Hermans schreef in een brief uit 1962 aan Jacques den Haan dat Dorbeck wel degelijk bestaat, maar dat Osewoudt voor de buitenwereld de schijn tegen zich heeft. In een interview uit ongeveer dezelfde periode met Hans Ulrich Jessurun d'Oliveira verklaarde Hermans dat hij het zelf niet eens was met de psychiater van Osewoudts moeder die ervan uitgaat dat Dorbeck enkel een hallucinatie is: "Ik zelf deel niet het psychologische standpunt van die dokter, ik geef het alleen weer".[15] Tegenover Saskia de Vries stelde Hermans over het bestaan van Dorbeck: "Het bewijs dat hij geen hallucinatie is, kan Osewoudt niet met documenten leveren, maar de lezer van het boek, kan in elk geval zeker weten dat er wel degelijk een dubbelganger van Osewoudt bestaat of moet hebben bestaan. De NSB-zoon van de drogist heeft hem immers gezien [...] ook al denkt deze drogistenzoon dat het Osewoudt was in andere kleren."[16]

Naschrift

In 1971 voegde Hermans een naschrift toe, een citaat van de filosoof Ludwig Wittgenstein:

"Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is.
Men zou kunnen willen zeggen: 'Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek.'
- Dan moet hij er ook zijn, als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat."

Receptie[bewerken | brontekst bewerken]

Veel critici haalden de roman in als een meesterwerk, beschrijft Janssen. Ook waren er een aantal die bezwaren hadden tegen de moraal van de roman als geheel of op onderdelen, zoals het sarcasme tegen het idealistisch socialisme. Sommige critici lieten literaire waardering gepaard gaan met morele afwijzing. Critici die de roman als verzetsroman lazen, zoals Jef Last en Victor E. van Vriesland, baseerden hun afwijzing van de tekening van het verzet op hun miskenning van de specifieke functie die collaboratie en verzet in deze roman spelen.[17]

H.A. Gomperts besprak de roman op 6 december 1958 in Het Parool en noemde die 'gaver en in technisch opzicht oneindig beter' dan De tranen der acacia's. Gomperts wijst op de detective-achtige aard van de roman, maar acht het werk wel boven dit genre verheven, met name door de bijzondere vertelwijze die een schijnbaar objectieve werkelijkheid beschrijft, maar in feite een projectie is van het bewustzijn van de protagonist. Osewoudt is volgens Gomperts alleen werkelijk emotioneel betrokken bij het Joodse meisje en het doodgeboren kind; verder is hij gefascineerd door bordjes en reclameteksten die een werkelijke verstandhouding vervangen. Gomperts kent een groot belang toe aan het bord 'Inhalen Verboden', dat volgens hem de essentiële verhouding van Osewoudt tot andere mensen weergeeft. Het bordje 'leeg expositiemateriaal' dat Osewoudt aan het einde van de oorlog in de etalage legt, zou zijn eigen leegte verbeelden.[18]

In de jaren zestig werd de waardering voor de roman steeds groter, mede onder invloed van het tijdschrift Merlyn.

Een opmerkelijk aspect van de receptie is de houding die critici innemen omtrent de vraag naar het bestaan van Dorbeck. Op basis hiervan laten zij zich in drie groepen onderverdelen: een groep die meent dat Dorbeck een hersenspinsel van Osewoudt is, een groep die hem als een werkelijk personage opvat en een groep die meent dat deze vraag onoplosbaar is. De laatstgenoemde visie is de meest invloedrijke, mede door het hierbij aansluitende commentaar dat de auteur zelf in interviews geformuleerd heeft.[19]

Plaats in het oeuvre[bewerken | brontekst bewerken]

De roman sluit aan op De tranen der acacia's uit 1949, maar zet de thematiek daarvan 'nog cynischer' voort. 'De grenzen tussen schuld en onschuld, waarheid en bedrog worden nu helemaal weggevaagd.'[20]

Vertalingen[bewerken | brontekst bewerken]

Van de roman verschenen (of verschijnen binnenkort) vertalingen in de volgende talen:

  • Chinees (Damokelisi de anshi, 2011, vertaler Deli Song)
  • Deens (Damokles' mørke kammer, 1961, vertaler Else Westh Neuhard)
  • Duits (Die Dunkelkammer des Damokles, 2001, vertaler Waltraud Hüsmert)
  • Engels (The dark room of Damocles, 1962, vertaler Roy Edwards; The darkroom of Damocles, 2007, vertaler Ina Rilke)
  • Fins (Damokleen pimeä huone, 1963, vertaler Aune Tunkelo)
  • Frans (La chambre noire de Damoclès, 1962, vertaler Maurice Beerblock; 2006, vertaler Daniel Cunin)
  • Grieks (Ho skoteinós thálamos tou Damoklé, 2005, vertaler Yannis Ioannidis)
  • Italiaans (La camera oscura di Damocle, 2022, vertaler Claudia Di Palermo)
  • Kroatisch (in voorbereiding, 2015, vertaler Radovan Lučić)
  • Noors (Damokles' mørkerom, 1962, vertaler Bjørn Braaten)
  • Pools (Ciemnia Damoklesa, 1994, vertaler Andrzej Dąbrówka)
  • Portugees (in voorbereiding, 2016, vertaler Alfredo Prazeirozo Texugueiro )
  • Spaans (El cuarto oscuro de Damocles, 2009, vertaler Catalina Ginard Féron)
  • Tsjechisch (Temná komora Damoklova, 2010, vertaler Magda de Bruin-Hüblová)
  • Zweeds (Mörkrummet, 1962, vertaler Brita Dahlman)

Verfilming[bewerken | brontekst bewerken]

Het boek is in 1963 verfilmd in zwart-wit door regisseur Fons Rademakers onder de titel Als twee druppels water, en met Lex Schoorel in de hoofdrol. Hermans schreef aanvankelijk zelf het scenario, maar na onenigheid met Rademakers heeft deze het scenario zelf voltooid. De achternaam van het hoofdpersonage in Hermans' roman, Osewoudt, is in de film veranderd in Ducker. Het opvallendste verschil tussen boek en film is de slotscène, die zich afspeelt op een atol en de kijker in verwarring achterlaat.

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • W.H.M. Smulders: De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles. HES, Utrecht, 1983. 316 p.
  • Commentaar. De ontstaans- en publicatiegeschiedenis van De donkere kamer van Damokles in: De volledige werken van Willem Frederik Hermans, deel 3, 2010. Wetenschappelijk bezorgd en van commentaar voorzien door het Huygens Instituut der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Den Haag.

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Wikiquote heeft een of meer citaten van of over De donkere kamer van Damokles.