Diasysteem

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het begrip diasysteem is zeer nauw verwant aan het begrip standaardtaal. Met een diasysteem wordt een geheel bedoeld van verschillende standaardvormen die tezamen genetisch toch als éénzelfde taal beschouwd kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn het Servo-Kroatische diasysteem dat het Bosnisch, Kroatisch, Montenegrijns en Servisch omvat, het Noors dat in verschillende, hoewel nauw verwante, standaardvormen uiteenvalt in Nynorsk en Bokmål, en het Engels dat in het Amerikaans Engels enkele afwijkende spellingsvormen kent.

De term diasysteem wordt bij uitbreiding van dit begrip ook wel gebruikt voor verschillende dialecten die als varianten van dezelfde taal kunnen worden beschouwd. In dit opzicht zijn bijvoorbeeld het Nedersaksisch en Limburgs - die als streektalen binnen Nederland zijn erkend - diasystemen. Beide kennen echter geen overkoepelende uniforme standaard, al is voor het Limburgs enige tijd geleden wel een voorstel tot een Algemeen Geschreven Limburgs ingediend teneinde tot een standaardschrijftaal te komen voor het Limburgse diasysteem. Omdat daar geen draagvlak voor was is het bij een voorstel gebleven. Er is in Groningen een schrijftaalvorm voor de Bijbelvertaling ontwikkeld die als het Groninger diasysteem uitsluitend de Groninger dialecten zou kunnen overkoepelen, maar niet het geheel van de Nedersaksische dialecten. In de dagelijkse communicatie hebben die pogingen tot standaardisering van dialecten echter weinig ingang gevonden. Zowel voor het Nedersaksisch als het Limburgs geldt dat de verschillende regionale varianten aanzienlijk van elkaar afwijken en onderling niet of moeilijk verstaan worden, zeker waar het de uitersten betreft, bijvoorbeeld Oldambts tegenover Achterhoeks, en het Venloos tegenover Mergellands. Een overkoepelende Nedersaksische c.q. Limburgse standaardtaal is tot op heden niet ontwikkeld en om haar te laten gelden en te doen gebruiken zouden wettelijke maatregelen, met name in het onderwijs en de media een eerste voorwaarde zijn.

In de voormalige staat Tsjechoslowakije werden het wederzijds verstaanbare Tsjechisch en Slowaaks beschouwd als varianten van een gemeenschappelijke taal. Tussen 1919 en 1939 was in Slowakije het Tsjechisch een vaak gebruikte standaardtaal omdat het Slowaaks nog onvoldoende voor die functie was uitgebouwd. Tussen 1939 en 1945, toen Slowakije de facto een onafhankelijke staat was, werd het Slowaaks een nationale taal. Die taal bleef in het Slowaakse landsdeel na 1945 in gebruik en sinds Slowakije weer onafhankelijk werd in de jaren negentig, geldt zij opnieuw als die van een soevereine staat.

De grens tussen een diasysteem en diglossie is echter vaag. Zo werden tot 1983 onder andere het Afrikaans en Nederlands als varianten van dezelfde taal gezien.[1]. Het Corsicaans en Italiaans, het Portugees en Galicisch, en het Catalaans en Occitaans worden als verschillende vormen van dezelfde talen beschouwd. In het geval van Corsicaans wordt gesteld dat dit een Italiaans dialect, in het geval van Galicisch dat het een Portugees dialect zou zijn. In Noorwegen bestaat sinds het uitroepen van de onafhankelijkheid aan het einde van de 19de eeuw een situatie van gematigde taalanarchie, gematigd omdat de Noren geen probleem maken van het vrije gebruik van twee standaardtaalvarianten, die onderling verstaanbaar zijn. De 'rijkstaal' (Bokmål) is een variant die dicht bij het Deens staat en vooral ook in de steden wordt gesproken. De 'landstaal' (in de zin van platteland; ook wel Nynorsk), staat dichter bij het Oudnoors en is gebaseerd op dialecten in het westen van het land.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]