Dwergskinken

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dwergskinken
Johannisskink (Ablepharus kitaibelii)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Lacertilia (Hagedissen)
Infraorde:Scincomorpha (Skinkachtigen)
Familie:Scincidae (Skinken)
Onderfamilie:Eugongylinae
Geslacht
Ablepharus
Lichtenstein, 1823
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Dwergskinken op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Dwergskinken[1] (Ablepharus) zijn een geslacht van hagedissen uit de familie skinken (Scincidae).[2]

Naam en indeling[bewerken | brontekst bewerken]

De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door Martin Lichtenstein in 1823. Ablepharus betekent vrij vertaald 'zonder oogleden' en is een samenstelling van de Griekse woorden α- (ontbrekend) en -βλεφαρον (ooglid). Dwergskinken worden ook wel aangeduid met slangenoogskinken omdat hun ogen overeenkomsten vertonen met die van slangen.[3]

Uiterlijke kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Dwergskinken blijven relatief klein en bereiken een totale lichaamslengte van ongeveer tien centimeter inclusief de staart. Het lichaam is langwerpig van vorm, de staart is langer dan het lichaam. Het gehele lichaam is voorzien van gladde schubben. De voor- en achterpoten zijn relatief klein. Op het midden van het lichaam zijn 18 tot 26 rijen schubben in de lengte aanwezig. De ogen zijn niet beweeglijk en zijn over het oog vergroeid tot een doorzichtige bril. Dit komt ook voor bij slangen en sommige andere groepen van hagedissen zoals de soorten uit het verwante geslacht Panaspis. Op de kop ontbreken de supranasaalschubben, dit is een verschil met andere geslachten van skinken.[4]

Verspreiding en habitat[bewerken | brontekst bewerken]

Alle soorten komen voor in delen van oostelijk Europa, op het Arabisch Schiereiland en uiterst noordelijk Afrika (Egypte) tot in delen van westelijk Azië.
De habitat bestaat uit de bodem van begroeide gebieden, de hagedissen houden zich schuil onder stenen of in de strooisellaag.[3]

Soorten[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn tien soorten, de meest recent beschreven soort is Budaks slangenoogskink (Ablepharus budaki, Göçmen, Kumlutas & Tosunoglu, 1996).[5] Onderstaand zijn de verschillende dwergskinken weergegeven, met de auteur van de soort en het verspreidingsgebied.[2]

Naam Auteur Verspreidingsgebied
Ablepharus bivittatus Ménétries, 1832 Armenië, Azerbeidzjan Iran, Rusland, Turkije
Budaks slangenoogskink (Ablepharus budaki) Göçmen, Kumlutas & Tosunoglu, 1996 Griekenland (Cyprus), Syrië, Turkije, mogelijk in Libanon
Ablepharus chernovi Darevsky, 1953 Armenië, Syrië, Turkije
Ablepharus darvazi Yeriomchenko & Panfilov, 1990 Tadzjikistan
Ablepharus deserti Strauch, 1868 Kazachstan, Kirgizië, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan
Ablepharus grayanus Stoliczka, 1872 Afghanistan, India, Iran, Pakistan
Johannisskink
(Ablepharus kitaibelii)
Bibron & Bory de Saint-Vincent, 1833 Albanië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Egypte, Griekenland, Israël, Jordanië, Libanon, Hongarije, Kroatië, Montenegro, Roemenië, Rusland, Slowakije, Syrië, Tsjechië, Turkije, mogelijk in Irak
Ablepharus lindbergi Wettstein, 1960 Afghanistan
Ablepharus pannonicus Fitzinger in Lichtenstein, 1823 Afghanistan, Azerbeidzjan, Georgië, India, Irak, Iran, Jordanië, Kirgizië, Oezbekistan, Oman, Pakistan, Syrië, Tadzjikistan, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten
Ablepharus rueppellii Gray, 1839 Egypte, Israël

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]

  • Originele publicatie; Lichtenstein, 1823 : Verzeichniss der Doubletten des Zoologischen Museums der Königlichen Friedrich-Wilhelm-Universität zu Berlin nebst Beschreibung vieler bisher unbekannter Arten von Säugethieren, Vögeln, Amphibien und Fischen. Königlich Preussische Akademie der Wissenschaften, Berlin.

Bronvermelding[bewerken | brontekst bewerken]