Piltdown-mens

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Eoanthropus)
De Piltdownmens met een aantal van zijn belangrijkste onderzoekers. Achterste rij: Frank Barlow, G. Elliot Smith, Charles Dawson, Arthur Woodward. Voorste rij: Arthur Underwood, Arthur Keith, William Pycraft, Ray Lankester

De Piltdown-mens (Engels: 'Piltdown Man') is een veronderstelde vroege mensachtige, waarvan de fossiele resten echter vervalsingen bleken te zijn. Het ging om delen van een schedel en een onderkaak, gevonden door de amateur-paleontoloog Charles Dawson in 1912 in Piltdown, East Sussex. Hij vertelde over zijn vondst in een brief aan paleontoloog Arthur Woodward. In 1953 bleek dat de onderkaak van een orang-oetan was en de schedel van een moderne mens.

Vondsten[bewerken | brontekst bewerken]

De vondst bestond uit grote delen van de schedel, en toen Woodward en Dawson samen verder groeven, vonden ze ook een flink deel van de onderkaak. Opvallend aan de vondst was dat de schedel een zeer menselijk uiterlijk had, terwijl de kaak nog een zeer aapachtig voorkomen had. De twee paleontologen noemden het fossiel, dat de naam Eoanthropus dawsoni (dageraadmens van Dawson) kreeg, “het belangrijkste tot nog toe ontdekte fossiel.” In de volgende jaren werden nog een aantal vondsten gedaan in Piltdown, waaronder de resten een tweede exemplaar van de veronderstelde Piltdown-mens, tot Dawson in 1916 overleed. Daarna bleef Woodward zoeken, maar zonder verder resultaat.

In de volgende jaren werden elders nieuwe fossiele mensensoorten gevonden - Homo erectus in China en Indonesië, Australopithecus in Afrika. Deze verschilden echter van Eoanthropus. Terwijl Eoanthropus een menselijke schedel en een aapachtige kaak had, hadden deze zowel een primitieve schedel met kleine herseninhoud als een primitieve kaak. Eoanthropus stelde de wetenschappers voor een raadsel; sommigen beschouwden het als een toevallige samenkomst van de schedel van een primitieve mens en de kaak van een mensaap.

Nieuw onderzoek[bewerken | brontekst bewerken]

In 1947 werd met een nieuwe methode opnieuw een ouderdomsbepaling uitgevoerd en uit deze datering bleek dat de Piltdown-mens hoogstens 50 000 jaar oud was. De ouderdom van de grindlaag waarin de resten waren gevonden, werd aanvankelijk op 500 000 jaar geschat. In 1926 was al vastgesteld dat de werkelijke ouderdom van de laag hooguit 50 000 jaar kon zijn. Maar tot de datering in 1947 bleef twijfel bestaan over de ouderdom van de vondsten. Toen bleken ook bij een nauwkeuriger meting de kaak en de schedel niet bij elkaar te horen. Uit verder onderzoek werd geconcludeerd dat de resten van de Piltdownmens in werkelijkheid bestonden uit een kaak van een orang-oetan of andere mensaap en een moderne menselijke schedel, beide chemisch bewerkt om ze er ouder uit te laten zien. Ook de andere vondsten uit Piltdown bleken van elders afkomstig te zijn.

Een belangrijke rol bij de ontrafeling speelde de antropoloog Kenneth Oakley samen met J.S. Weiner en W.E. le Gros Clark, Zij publiceerden The Solution of the Piltdown Problem in het Bulletin of the British Museum of Natural History - Geology Department. Zij legden bloot dat het een hoax betrof. Door een volledige heranalyse van de slijtage van de tanden, het fluorgehalte, het stikstofgehalte en de kleuring, concludeerden Oakley en zijn collega's dat de schedelfragmenten niet van één exemplaar waren. In plaats daarvan leek het erop dat de schedel een fabricage betrof, samengesteld uit een moderne onderkaak van een aap die min of meer vakkundig was versmolten met de schedelfragmenten van een andere soort. Deze ontdekking resulteerde in een wezenlijke herziening van het bestaande menselijk fossielenbestand, waaruit de zogenaamde Eoanthropus dawsoni werd verwijderd.

De dader van de pas na vele jaren als zodanig ontmaskerde vervalsing bleef onduidelijk. Charles Dawson is een zeer aannemelijke verdachte, maar een reeks andere namen, onder wie die van jezuïet, geoloog, antropoloog en filosoof Pierre Teilhard de Chardin (vinder van een hoektand van de Piltdown mens) is ook genoemd. Een andere recentelijk populaire hypothese is dat de vervalser Martin A.C. Hinton was, een conservator van het Natural History Museum die Woodward een hak wilde zetten.

Wat wel duidelijk is, is waarom wetenschappers Eoanthropus aanvankelijk klakkeloos accepteerden en later, al voor de ontmaskering, op een zijspoor zetten. De acceptatie kwam omdat het heersende theorieën over menselijke evolutie (eerst het vergrote brein, pas daarna het mensachtig lichaam) leek te bevestigen, en in Engeland ook om nationalistische redenen. Ook was de heersende opvatting gedeeltelijk racistisch geïnspireerd, omdat men in die tijd ervan uitging dat de mens in Europa en/of Azië moest zijn ontwikkeld. Fossiele bewijzen die wezen op een oorsprong in Afrika werden door witte westerse wetenschappers op grond van racistische vooroordelen onderdrukt. Dit werd later rechtgezet toen bleek dat steeds meer fossielen een ander verhaal vertelden, namelijk eerst de menselijke vorm, pas daarna het vergrote brein, en dat die ontwikkeling hoofdzakelijk in Afrika plaatsvond.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Piltdown Man van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.