Fongers

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Voormalige fabriek aan de Hereweg in Groningen
De rijwielenfabriek van Fongers aan de Hereweg op een litho in vogelperspectief van Emrik & Binger in de Prijscourant van 1899.

Fongers is een oud Nederlands merk van fietsen, bromfietsen en motorfietsen.

Fongers was vanaf 1897 gevestigd aan de Hereweg in Groningen. Het bedrijf was pionier in de ontwikkeling van de klassieke Nederlandse toerfiets. Fongers legde zich vanaf 1884 toe op de fabricage van hoogwaardige rijwielen, die zeker in de jaren tot 1910 alleen waren weggelegd voor de koopkrachtige bovenlaag van de bevolking. Het bedrijf ontwikkelde een eigen productenlijn met veel specifieke details (zoals het eigen velgremstangensysteem, de Fongers stuurstrop etc.)

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Albert Fongers (links) en Jan Evert Scholten (achtergrond, met hoed) tijdens een bezoek van prins Hendrik (2e van rechts) aan de rijwielenfabriek van Fongers in 1909. De mannen staan voor de hoofdingang van de fabriek.

Oprichter van het bedrijf was Albert Fongers. Hij werd geboren in Warffum. Doordat zijn vader (een kastelein) aan lager wal was geraakt moest hij regelmatig verhuizen. Eerst naar Amsterdam, later naar de Maatschappij van Weldadigheid in de Ommerschans en in 1858 naar de Davidsteeg in de Davidstraatbuurt in Groningen. Albert ging aan de slag als smid in de smederij van Jan Kuiper op de hoek van de Zuiderkerkstraat met de Nieuwe Kerkhof. In 1871 nam hij de smederij over van Kuipers opvolger Thies Lucas Smid. In 1884 begon hij aldaar met de productie van fietsen, rijtuigen, sulky's en andere vervoersmiddelen.

In 1894 begon hij naast zijn smederij een eigen fietsenfabriekje gebaseerd op de Engelse veiligheidswieler (safety).[1] Het jaar erop brak hij landelijk door met zijn inzending voor de 1e Rijwielen-Tentoonstelling in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt. In 1896 richtte hij een NV op met een aandelenkapitaal van 400.000 gulden om een nieuwe en grotere fabriek te kunnen bouwen. In maart 1897 werd deze nieuwe fabriek geopend aan de Hereweg 85. Het bestond uit een aantal kantoren en een verkooplokaal in een Neorenaissancistische[2] Overgangsstijl met Art Nouveaudetails naar ontwerp van Kornelis en Hendrik Hoekzema met drie bijbehorende fabriekshallen en een overdekte fietsschool.[3] Het totale complex omvatte ongeveer 2200 vierkante meter.[2]

In de NV hadden naast de familie Fongers onder andere ook industrieel Jan Evert Scholten, bankier Julius Oppenheim en advocaat Marinus Adrianus Harders aandelen.[4] De invloed van Scholten nam sterk toe nadat de aandelen van Oppenheim na een conflict in 1901 werden overgenomen door Scholten's schoonzoon Hermannus Ellens.[5] Na een aantal opstartjaren was de fabriek vanaf 1908 steeds winstgevend met een gemiddeld dividend van 5%. Fongers opereerde behoedzaam. Vanuit de winsten werden afbetalingen aan het gebouw verricht, uitbreidingen bekostigd en filialen annex toonzalen geopend in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Arnhem, Utrecht en Zwolle.[5] In 1900 werd tegenover het pand aan de Hereweg ook een autohandel geopend in de merken R.C.H. en Delage. Fongers was in 1910 met 165 medewerkers het op twee na grootste bedrijf van de stad.[6] Voor de huisvesting van de werknemers werden in 1919 een aantal arbeiderswoningen aan de Willemstraat van de opgeheven woningcorporatie Bouwvereniging overgenomen.[3] Pogingen van concurrenten in de stad om het succes van Fongers te kopiëren mislukten. Wel had Fongers binnen de provincie concurrentie van Gruno uit Winschoten.[5][3]

In het begin werden ongeveer 500 fietsen per jaar gefabriceerd. De fabriek breidde zich echter snel uit. Naar verluidt nam Fongers gedurende de eerste 50 jaar nooit een vrije dag. In 1910 was de productie gestegen tot 4000 fietsen per jaar. In 1914 werd de fabriek uitgebreid. In de Eerste Wereldoorlog werd de fabriek twee keer gebruikt voor de opvang van vluchtelingen. In oktober 1914 werden er geïnterneerde Britse militairen opgevangen. En in oktober 1917 bivakkeerden er tijdelijk ongeveer 600 Belgische vluchtelingen. In 1918 was het oppervlak van het geheel al gegroeid tot 9000 vierkante meter[2] en werkten er ruim 300 mensen, waarmee het naar grootte het tweede bedrijf van Groningen was, een positie die het nooit meer zou overtreffen.[1] In de loop van de tijd groeide de productie tot 25.000 fietsen per jaar.

Na het overlijden van Albert Fongers werd zoon Ties in 1921 voorzitter van de directie. In 1923 trad ingenieur Henk Herweijer toe tot de directie. Hij was al vanaf 1901 voor het bedrijf actief en groeide uit tot het technische brein achter het bedrijf.[1] In die jaren was de trend in de markt vooral een van de democratisering van de fiets, die gepaard ging met dalende prijzen. Deze zorgden ervoor dat het bedrijfsresultaat onder druk kwam te staan. Het bedrijf slaagde er echter in om de productiekosten te verlagen en de afzet te verhogen, zodat na twee jaren van verlies in 1922 en 1923 tot 1931 het bedrijfsresultaat positief bleef.[1] Het terugvallen van de export naar Nederlands-Indië en de afname van de vraag als gevolg van de economische crisis leidden er echter toe dat het bedrijf begin jaren 1930 toch in gevaar kwam. In 1931 werd zelfs overwogen om de fabriek te verkopen aan de Deventer concurrent Burgers-ENR. De commissarissen begonnen te morren en wilden dat Ties een keuze zou maken: of de fabriek liquideren, of deze te verkopen of af te treden als directeur. Mededirecteur Herweijer wist deze keuze echter uit te stellen tot 1933, waarbij tevens de prijzen van de fietsen werden verlaagd en de afzet toenam. Hierdoor wist het bedrijf overeind te blijven. In 1938 verklaarde Ties echter dat hij de fabriek alsnog wilde liquideren en al sinds 1921 met dit idee rond te lopen. Ditmaal waren de commissarissen het hier echter niet mee eens en ontstond een conflict tussen Ties en Herweijer, dat culmineerde in het vertrek van de laatste in 1939. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wist het bedrijf te overleven, doordat het tot 1942 redelijk door kon blijven draaien. In latere oorlogsjaren moest de productie door een tekort aan grondstoffen weliswaar worden stopgezet, maar omdat het bedrijf een goed gevulde winst/verliesrekening bezat, konden deze jaren worden overbrugd. Ties zelf overleed echter in 1944 en werd vervangen door directeuren Pieter Siemelink en J. Elema, die al vanaf 1940 in de directie zaten.[7] De jaren na de oorlog waren echter zwaar door gebrek aan grondstoffen en gekwalificeerd personeel. De voorraden waren op (150 fietsen waren in de nadagen van de oorlog nog gevorderd door de Duitsers) en men voelde zich genoodzaakt om dan maar fietsen uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te importeren.

In de periode na de Tweede Wereldoorlog was vernieuwing niet de sterkste kant van Fongers; het vasthouden aan oude productiemethoden en de oriëntatie op winst heeft uiteindelijk geleid tot de ondergang van het bedrijf. In 1957 uitte zich dit voor het eerst in een groot verlies gevolgd door een extern onderzoek en een grote ontslagronde onder het personeel. In 1960 kon hierdoor weer een voorzichtige winst worden geboekt, maar het bedrijf besloot gezien de tekenen van de tijd om toch maar de samenwerking te zoeken. Na stukgelopen onderhandelingen met Union werd Fongers in 1961 overgenomen door de Leeuwarder fabrikant 'Phoenix' met als doel de productie in Groningen te concentreren en zo in het noorden te houden.[1] In 1963 trad ook het Meppeler bedrijf Germaan tot deze combinatie toe; vanaf dat moment heette het bedrijf PFG (Phoenix/Fongers/Germaan). Ook deze combinatie zou het, ondanks de vele nieuwe fietsmodellen die werden ontwikkeld, niet redden. De toenmalige directie stond in 1969 voor de keuze om grote investeringen te doen of het bedrijf te stoppen. Besloten werd tot het laatste omdat men de vernieuwende markt had gemist. Medio 1970 werd de productie van fietsen in Groningen gestaakt.

De oude merknamen werden overgenomen door Batavus in Heerenveen en nog tot in de jaren 1980 gebruikt. Rond 2000 werd het merk nog een tijd lang opnieuw uitgegeven door Batavus. In 2020 werd het merk nieuw leven ingeblazen door een fietsenfabrikant uit Waalwijk.

Gebouwen[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de fabriek in Groningen hoorde een rijwielschool. Deze rijschool heeft tot 1940 dienstgedaan en was in 1933 toneel van een internationale kunsttentoonstelling ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van De Ploeg. Het hoofdgebouw aan de Hereweg is ontworpen in de Neorenaissancestijl en is karakteristiek voor de periode waarin het gebouwd is (1896). In 1985 is het fabriekscomplex voor het grootste deel afgebroken; alleen de monumentale voorgevel is gerestaureerd. Daarachter bevindt zich anno 2015 een modern drie verdiepingen tellend kantoorgebouw van circa 3.600 vierkante meter met de naam 'Fongersstede'. Achter het kantorencomplex is een woonbuurt van ca. 200 woningen gebouwd met als naam 'Fongersplaats'.

Fongers besteedde veel aandacht aan reclame. Bekend zijn de posters van Ernst Gustaaf Schlette met militaire wielrijders uit de periode 1910-1915.

Nog steeds een gewilde fiets[bewerken | brontekst bewerken]

Het Fongers-product is onder liefhebbers van oude fietsen gewild. Er is een levendige handel in oude Fongers-fietsen en -parafernalia. Niet alleen als verzamelobject, maar ook voor dagelijks gebruik. De foto hiernaast toont een exemplaar uit 1960, gespot in een trein in juni 2014. In Indonesië is de laatste jaren ook veel vraag naar Fongers fietsen; het rijden op oude Nederlandse fietsen in oude, vaak koloniale kleding is er uitgegroeid tot een rage.[8]

Externe links en literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

Zie de categorie Fongers bicycles van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.