Gebruiker:Celinerottier/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Thema's en motieven[bewerken | brontekst bewerken]

Repressie, fascisme en collaboratie[bewerken | brontekst bewerken]

Claus heeft vele van zijn eigen ervaringen en trauma's verwerkt in zijn romans. De repressie had uiterst harde gevolgen voor zijn gezin en zijn vader moest zelfs onderduiken terwijl de rest van het gezin noodgedwongen bij de grootmoeder van Claus moest verblijven in tussentijd.[1] Deze gevolgen worden duidelijk in verschillende scènes in De verwondering, waaronder degene waarin de oude Richard Harmedam verplicht moet knielen aan het monument van een stervende soldaat en de voet van het beeld moet kussen.[2] Deze scène vertoont treffende gelijkenissen met de executie van Louis Desmet, een collaborerende stadssecretaris uit Kortrijk, waar Claus tevens zelf ook bij was.[3] Ook het nazisme en fascisme als ideologiën worden in vraag gesteld in de roman. De complexe verhaallijn en structuur van het boek dragen bij tot een problematische vertelling van het verhaal waardoor de roman op een meer impliciet, vormelijk niveau gelezen kan worden als ideologiekritisch.[4] Daarbij liet hij ook zijn eigen trauma's en onzekerheid omtrent de collaboratie en repressie doorsluimeren in enkele van zijn personages. De protagonist, Victor-Denijs De Rijckel, komt over als een onzeker karakter met een minderwaardigheidscomplex. De Rijckel is een onbetrouwbare verteller. Hij is verward en spreekt zichzelf soms tegen. Veel van wat hij vertelt, kan echt gebeurd zijn, maar het is evengoed mogelijk dat hij het zich slechts ingebeeld heeft. Fredine geeft een compleet andere verklaring voor zijn psychiatrische opname dan hijzelf. De diagnose van dr. Van den Broeck komt de lezer nooit te weten, maar het feit dat De Rijckel vier verschillende handschriften heeft en zijn overtuiging dat Crabbe in zijn lichaam woont, zouden op een dissociatieve identiteitsstoornis kunnen wijzen. De protagonist streeft in dit alles naar zekerheid, maar raakt volgens Claus tijdens zijn zoektocht naar de 'toestand' van zekerheid steeds verder verstrikt in onzekerheden.[5] Claus trekt de lijn door naar de gehele maatschappij waarin de moderne mens steeds omringd wordt door nieuwe dingen zoals televisie en radio, maar deze dingen niet tot in de kern kan vatten.[6] De leraar in het boek wil een soort zekerheid achterhalen en tracht hierdoor een toestand te verduidelijken in zichzelf, maar hij raakt echter steeds dieper verstrikt in onzekerheden.[6] In deze onzekerheid kan de lezer een jonge Claus herkennen, omdat deze werd meegesleurd in het nazigezinde netwerk van zijn ouders en uiteindelijk lang niet kon uitmaken welke kant nu werkelijk "de juiste" was tijdens en na de oorlog.[7]

Het oedipuscomplex[bewerken | brontekst bewerken]

De roman bevat enkele impliciete verwijzingen naar de Oedipusmythe.[8] Vooral het personage van Crabbe wordt bestempeld als een gefaalde Griekse held die enkele gelijkenissen vertoont met de figuur van Oedipus. Crabbe was namelijk een vondeling die een ongezonde oedipale moederverbinding had ontwikkeld met zijn pleegmoeder Alice. Zijn pleegvader Richard wordt hier als een gecastreerde, impotente figuur neergezet op de achtergrond.[9] Deze vergelijkingen zijn van seksuele aard.[9] Voorts zijn er ook suggesties naar seksuele impotentie te vinden die verband houden met de Vlaams-nationalistische beweging die gerepresenteerd wordt in het verhaal. De roman kan met andere woorden ook in een algemener opzicht gelezen worden als een ontmaskering van het oedipale verlangen naar een 'moederlijke aanwezigheid'.[10] Dit moederverlangen symboliseert het verlangen naar een verloren eenheid, die in politiek opzicht de eenheid van 'het volk' en 'de staat' vertegenwoordigt.[10] Vooral de scène waarin een groep gelijkgezinden op Kasteel Almout verzamelt voor een congres omtrent het Vlaams-nationalisme, draait rond dit oedipuscomplex en het sentiment naar de tijd van weleer.[9]

De heldenreis[bewerken | brontekst bewerken]

Claus had een bijzondere fascinatie voor heroïsme.[11] Hierdoor loopt het motief van de heldenreis als een rode draad door De verwondering. De queeste naar het Kasteel Almout volgt het patroon van de "klassieke heldenreis" waarin de held in wording toegeeft aan de lokroep van het avontuur.[12] Deze held in kwestie is de leraar, die samen met zijn trouwe helper Albert Verzele "afdaalt in een onderwereld" waarin ze tegenstanders uitschakelen, demonen overwinnen en waarin het ultieme doel de prinses is, equivalent van het 'sacrale object'. Op het eerste zicht lijkt ontsnappen uit de hachelijke onderwereld onmogelijk, maar op het einde bereikt de held zegevierend de vertrouwde wereld. "Gelouterd door het avontuur en als het ware herboren, is hij klaar om een nieuwe verantwoordelijkheid te dragen".[12] Deze clichés zijn in grote lijnen terug te vinden in het Almoutverhaal, maar ze worden op een komische manier verdraaid en ontmandeld.[12] Het wordt gebracht als een bittere parodie waarin de held zichzelf voor schut zet en zich als het ware profileert als de ultieme antiheld die zijn avontuur besluit zoals hij eraan was begonnen: als een gevangene achter de tralies.[12] Hij gaat er uiteindelijk niet vandoor met een prinses, een graal en ook geen triomf. Voor iemand wiens naam letterlijk 'overwinning' betekent (zie: Victor), is dit pijnlijk ironisch.[12] Desalniettemin maakt De Rijckels onzekere mentale toestand geen inbreuk op de hele heldenreis. De Rijckel zou in zijn waanzin namelijk iets aan het licht willen brengen, zoals bijvoorbeeld Hamlet in de tragedie van Shakespeare doet.[13] De leraar gaat uiterst "opvallend en beheerst te werk", zijn verslag van de queeste lijkt wel een "geregelde, planmatig uitgevoerde verwarring" waarin een methode schuilgaat.[14] De Rijckel heeft een bepaalde systematiek in zijn verhaal, dit wijst er op dat hij dus toch niet volledig krankzinnig is.[15] Victor durft zijn eigen waanzin te verdedigen, hij probeert meermaals zijn mentale toestand te verantwoorden tegenover de lezers. Volgens hem was het "een begrijpelijke reactie op de corrupte gang van zaken in de volwassen wereld".[15] De leraar is uiteindelijk de enige is “die zijn zwakheid en tekortkomingen onder ogen durft te zien”.[16]

Verwonderings-en spiegelmotief[bewerken | brontekst bewerken]

De verwondering en "verwonderd zijn" an sich zijn ook belangrijke thema's in de roman.[11] De woorden 'verwonderen', 'verwonderlijk', 'verwonderd' en 'wonderlijk' keren vaak terug in het verhaal. In de scène waarin De Rijckel een zwart fluwelen masker koopt voor het Bal van het Wit Konijn inspecteert hij zichzelf grondig in een spiegel. De leraar bekijkt zijn gezicht en de winkeljuffrouw laat hem wijselijk begaan, want "dergelijke verwondering was haar dagelijks brood".[11] Het gaat echter niet enkel over de verwondering van de protagonist in het verhaal, maar ook andere personages worden van tijd tot tijd verwonderd.

Intertekstualiteit[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens het schrijfproces behielp Claus zich met allerlei "zaken van buitenaf".[17] De collaboratie en repressie in Vlaanderen zijn twee grote thema's in het werk, wat ertoe heeft geleid dat bepaalde personages zijn gebaseerd op historische figuren. Zo vertoont het personage van Maurice De Keukeleire bijvoorbeeld significante gelijkenissen met Joris Van Severen, de oprichter van het fascistische Verdinaso-verbond.[18] Bovendien kan het geen toeval zijn dat Claus in 1947 nog mee heeft gewerkt aan een weekblad dat 'het solidarisme' van Van Severen als een 'redmiddel' zag. Dat weekblad had de naam Branding gekregen, een titel die tevens in de roman wordt vernoemd.[1] Ook Crabbe lijkt enigszins gebaseerd te zijn op een historisch figuur, namelijk dat van Reimond Tollenaere.[1] Net als Crabbe die De Keukeleire als zijn leermeester beschouwde, zag Tollenaere Van Severen als de zijne. Vooral de 'martelaarsstatus' van Tollenaere wordt door Claus in de roman op Crabbe geprojecteerd.[19] Naast historische verwijzingen, kan de lezer ook een knipoog opmerken naar de Engelse en Duitse literatuur wat aansluit bij het vakgebied van de leraar. In het eerste hoofdstuk kan de lezer een knipoog opmerken naar het werk Aus dem Leben eines Taugenichts van Joseph von Eichendorf.[20] In beide gevallen is er sprake van een gemaskerd bal en kampen beide protagonisten enigszins met een minderwaardigheidscomplex. Een andere explicietere verwijzing is die naar Emily Dickinson, van wie de leraar een gedicht - foutief - citeert.[20] Daarbij speelt ook Alice's adventures in Wonderland van Lewis Carroll een rol in De verwondering. In het werk van Carroll beleeft het hoofdpersonage, Alice, een avontuur nadat ze in een diep konijnenhol valt en terecht komt in een mysterieuze wereld, die helemaal anders is dan de hare.[21] Ze besluit deze wereld te verkennen met behulp van een gids, het witte konijn met het vestje en het uurwerk.[21] Claus gebruikt Alice's adventures in Wonderland als hypotekst voor zijn eigen roman, voornamelijk in het eerste hoofdstuk.[21] Daardoor kan De verwondering ook gelezen worden als "een afdaling in een andere, mysterieuze wereld - hetzij die van een grimmig verleden, hetzij die van de eigen psyche- waar bizarre avonturen beleefd worden".[21] Of de queeste van De Rijckel echter een droom is of een waargebeurd avontuur, blijft onduidelijk.[21] Verder zijn er ook enkele knipogen naar de Griekse mythologie op te merken. Zo refereert niet enkel de titel van de roman aan Aristoteles, maar ook de gehele structuur kan hiermee in verband worden gebracht. De vijf hoofdstukken waarin de roman is opgedeeld en de commentariërende passages wijzen op een klassieke tragedie.[22] Een klassieke tragedie bestaat namelijk uit “vijf bedrijven waarin het koor commentaar levert op de actie”.[22] De Divina Commedia van Dante is ook in zekere mate aanwezig in het verhaal. Zo vertoont de zoektocht die De Rijckel onderneemt om Sandra te vinden parallellen met de reis die Dante onderneemt voor Beatrice.[1] Ook de dieren waarmee Victor wordt geconfronteert en de vergelijking tussen Verzele en Vergile worden met dit werk in verband gebracht.[23]

Context en ontstaansgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Ontstaansgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

De publicatie van De verwondering laat relatief lang op zich wachten. Pas zes jaar na De koele minnaar rolt de roman in voorpublicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift van de persen waar hij in zes opeenvolgende afleveringen (van februari tot juli 1962, jaargang 15) wordt aangeboden.[6] Het lange wachten is onder andere te wijten aan het lange voorbereidingsproces waar Claus doorheen moet alvorens hij kon beginnen met schrijven. Hij behielp zich namelijk met allerlei 'zaken van buitenaf', zoals studies over collaboratie, oorlogsromans en "obscure blaadjes van oud-oostfrontstrijders."[24] Diverse hieraan ontleende gegevens en anekdotes verwerkte hij uiteindelijk in zijn verhaal.[24] In 1955 zou hij voor de eerste keer in een interview aankondigen dat hij bezig is aan twee nieuwe romans. De eerste roman geeft hij aanvankelijk de titel De verwondering om Crabbe waar hij aan toevoegt dat het zal gaan over "de Vlaamse wantoestanden."[25] De titel verandert tijdens het schrijfproces ettelijke keren en "toen Claus op 4 april 1961 voor het eerst sinds 1955 weer in de openbaarheid over zijn roman sprak, zou hij zelfs geen titel meer noemen."[17] Al snel bleek uit de zaken die Claus prijsgaf dat het geen gemakkelijke roman zou worden.[26] "Hij had de lat namelijk erg hoog gelegd voor zichzelf. Hij wou duidelijker dan ooit de intellectuele portée van zijn aandrift laten gelden door een helder beeld te schetsen van de achtergrond van Vlaanderen."[24] In 1962 wordt De verwondering eindelijk gepubliceerd in boekvorm bij uitgeverij De Bezige Bij.[27] Het lange wachten op de roman zou te maken kunnen hebben met Claus' toneelstuk Het lied van de moordenaar uit 1957. Afgezien van het feit dat er een personage is dat ook Crabbe heet, bevat het toneelstuk gelijkaardige thema's. Het stuk draaide echter uit op een pijnlijke flop, wat de reden kan geweest zijn dat De verwondering pas zes jaar na De koele minnaar werd uitgegeven.[28]

Context[bewerken | brontekst bewerken]

Het mag geen toeval heten dat de repressie als een rode draad door de roman loopt. Hugo Claus zou namelijk als geen ander op twaalfjarige leeftijd geconfronteerd worden met de bittere realiteit van de Tweede Wereldoorlog. Het enige verschil met ongetwijfeld vele anderen, is het feit dat Claus enigszins gefascineerd leek te zijn door de flitsende taferelen die de oorlog met zich meebracht. "Vanuit het dakraam van zijn ouderlijk huis genoot de twaalfjarige van een vlammend Kortrijk, de meest gebombardeerde stad van België, weigerde om tijdens luchtaanvallen de schuilkelders op te zoeken [en] jouwde zijn angstig biddende ouders uit."[29] Claus vader Jozef was tijdens de oorlog actief in het Vlaams Nationaal Verbond en "liet zijn persen draaien voor de Duitsers."[30] Tijdschriften zoals Volk en Staat en Signaal slingerden daarbij ook vrij rond ten huize Claus[30] en de jonge Hugo las deze tijdschriften dan ook gretig door. Tijdens het schrijfproces van De verwondering vertelt Claus in een interview met Wim Kok uit 1961 dat hij zich bezighoudt met "de psychologische na-invloeden van de oorlog in West-Vlaanderen."[31] Hij vermeldt de collaboratie met Duitsers en voegt hieraan toe dat bij ons het verzet gering was. In zijn roman tracht hij enige facetten van deze houding te belichten, maar niet op een verontschuldigende of aanvallende manier.[31] Na de oorlog moet Claus' vader noodgedwongen onderduiken voor 'wraakacties' van de staat[30], maar Hugo blijft zich in de eerste naoorlogse jaren voortbewegen in zwarte milieus, "waar de uiterst onrechtvaardig ervaren 'repressie' tot weinig zelfkritiek en veel rancune aanzette."[32] Desalniettemin geeft De verwondering een helder beeld van een schrijver die "op het midden van zijn levenspad [probeert] te achterhalen hoe eendimensionale fantasieën over heldendom en viriliteit, in combinatie met een groot zuiverheidsverlangen en radicaal racisme, zijn jongere ik zo gemakkelijk hadden kunnen inpalmen."[33]

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  1. a b c d Absillis, 2018, p. 294.
  2. Claus, 2018, pp. 167 - 168.
  3. Absillis, 2018, p. 295.
  4. Vitse in Sanders en Sintobin, 2014, p. 280.
  5. De Smet, 1963, p. 204.
  6. a b c Absillis, 2018; Zijp, 2007
  7. Absillis, 2018, p. 292.
  8. Duytschaever,1979, p. 48.
  9. a b c Vitse in Sanders en Sintobin, 2014, p. 181.
  10. a b Vitse in Sanders en Sintobin, 2014, p. 182.
  11. a b c Duytschaever, 1979, p. 83.
  12. a b c d e Absillis, 2018, p. 277.
  13. Absillis, 2018, p. 276.
  14. Absillis, 2018, p. 282.
  15. a b Absillis, 2018, p. 282.
  16. Absillis, 2018, p. 286.
  17. a b Absillis, 2018, p. 288
  18. Absillis, 2018, p. 289.
  19. Absillis, 2018, p. 291.
  20. a b De Strycker, 2014, p. 147.
  21. a b c d e De Strycker, 2014, p. 154.
  22. a b De Strycker, 2014, p. 152.
  23. De Strycker, 2014, p. 153-154.
  24. a b c Absillis, 2018, pp. 287 - 288.
  25. Veenstra, 1955
  26. Zijp, 2007, p. 6.
  27. Duytschaever, 1979, p. 18.
  28. Absillis, 2018, p. 287.
  29. Meijer en Van Garrel, 1974, p. 2.
  30. a b c Absillis, 2018, pp. 292 - 293.
  31. a b Kok, 1961 in Zijp, 2007.
  32. Absillis, 2018, p. 293.
  33. Absillis, 2018, p. 295.