Gebruiker:Darwin~nlwiki/1
De Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) of Sovjet-Unie was van 1922 tot 1991 een socialistische staat in Europa en Azië. (De Nederlandse naam is afgeleid van het Russische: Союз Советских Социалистических Республик (СССР), vertaald "Raden-Unie") Het was in de Koude Oorlog één van de twee supermachten, het had het grootste landoppervlak, het beschikte over het grootste landleger en het ontwikkelde het meest afschrikwekkende nucleaire arsenaal ter wereld. Het had bovendien een enorme mondiale ideologische invloed met een communistisch-socialistische doctrine die velen aansprak. De Sovjet-Unie kwam in 1922 tot stand na de Russische revolutie en de ondergang van het Russische Keizerrijk. Na een enorme econonomische malaise viel zij in 1991 uiteen in vijftien onafhankelijke staten.
Ideologie[bewerken | brontekst bewerken]
De binnen- en buitenlandse politiek en het sociaal-economisch systeem van de Sovjet-Unie was volledig op geschoeid op het marxisme: het streven naar een communistische heilstaat door perfectionering van het socialisme
Kerngedachte van het communisme is dat de productiemiddelen zoals geld en goed gemeenschappelijk eigendom moeten zijn en dat ieder naar behoefte een deel van de arbeidsopbrengst behoort te ontvangen (dit in tegenstelling tot het kapitalisme waar naar prestatie wordt ontvangen). Deze ideologie is gebaseerd op de economische ideeën van Karl Marx en de filosofie van Friedrich Engels. Het communisme werd door de Russische revolutionair Vladimir Lenin politiek aangevuld en opnieuw gebruikt. Hij voerde een radicaal en revolutionair soort communisme in: het marxisme-leninisme met een essentiële rol voor de communistische partij die als voorhoede van de werkende klasse voor de arbeiders regeert. De arbeiders waren volgens Lenin namelijk niet in staat zichzelf te regeren. Ter bescherming van de nieuwe sociale orde werden dissidenten de mond gesnoerd, werd godsdienst onderdrukt en was een meerpartijenstelsel of zelfs fractievorming binnen de partij onmogelijk. Wanneer de communistische heilstaat was bereikt dan was de historische missie volbracht en kon de Sovjetstaat afsterven.
Centraal in de communistische ideologie waren twee filosofische concepten: het dialectisch materialisme en het historisch materialisme. Het dialectisch materialisme was de filosofische onderbouwing naar Friedrich Engels uit de 19e eeuw. Deze filosofie stelt dat de werkelijkheid wel kenbaar is maar dat desondanks de realiteit los staat van onze waarneming. Bovendien ontwikkelt materie van een eenvoudige naar een ingewikkelde vorm. Dit geldt zowel voor de biologie (zoals de evolutietheorie van Charles Darwin zou verklaren) als voor de maatschappij. Verder rustte de communistische filosofie op drie pijlers :
- Kwantiteit slaat om in kwaliteit;
- De wet van eenheid en strijd der tegenstellingen;
- De ontkenning van de ontkenning.
Het historisch materialisme slaat op zaken als economie en geschiedenis. Maatschappij en economie zijn in deze visie gebaseerd op productie en op de meerwaarde die fabricage voor de arbeider oplevert. Economische activiteit wordt bepaald door productie en niet door vraag en aanbod zoals overeenkomstig de kapitalistische theorie. Vanuit het historisch materialisme wordt de klassenstrijd verklaard als een onvermijdelijke historische periode op de weg naar de communistische heilstaat zonder klasse of bezit. Het kapitalisme, de onderdrukking van arbeiders door de bourgeoisie, zou altijd leiden tot een arbeidersopstand en tot vorming van een communistische wereld. Na het kapitalisme had de Sovjet-Unie als enige de stap in die richting gezet en het was daarom het meest ontwikkelde land ter wereld.
De Sovjet-Unie was een socialistisch land waarin slechts marginale aanpassing van het systeem mogelijk was. Dit ondervond Sovjet-president Michail Gorbatsjov. Hij voerde vanaf vanaf 1985 een beleid van openheid (glasnost) en vernieuwing (perestrojka) dat vervolgens binnen zes jaar leidde tot volledige desintegratie van de USSR. Ironisch genoeg onstond na de de formele opheffing op 25 december 1991 in Rusland een kapitalistische vorm met grotere tegenstellingen tussen arm en rijk dan in West-Europa.[3]. De Russisch-orthodoxe kerk heeft sindsdien weer een belangrijke plaats in de samenleving. Deze kerk staat overigens afwijzend tegenover het proselitisme van het Westerse christendom. De Russische president Vladimir Poetin, die KGB-officier was, omschreef het uiteenvallen van de Sovjet-Unie als 'de grootste geopolitieke tragedie van de 20e eeuw'.[4] En als een Russische politicus dat kan beweren dan is de collectieve herinnering aan de Grote Vaderlandse Oorlog kennelijk definitief naar de achtergrond gegleden.
Buitenlandse Zaken[bewerken | brontekst bewerken]
In de tijd van Lenin en Trotski (tot 1924) leefde nog de gedachte dat de proletarische revolutie zich snel over de hele geïndustrialiseerde wereld zou verbreiden; vooral Duitsland werd hiervoor na de rampzalige Eerste Wereldoorlog vanaf 1918 rijp geacht, dankzij de stormachtige industriële ontwikkeling vanaf het midden van de 19e eeuw en het ontstaan van een zelfbewuste arbeidersklasse. Het was dan ook eigenlijk de bedoeling dat Berlijn en niet Moskou het centrum van het Communisme in Europa zou worden. Het Spartacus-oproer en de Münchense Radenrepubliek werden echter al snel neergeslagen. Ook in Hongarije en Slowakije werden arbeidersopstanden neergeslagen.
Door Stalin werd vervolgens het idee van 'socialisme in één land' gepropageerd; in de eerste boeren- en arbeidersstaat ter wereld moest eerst een solide machtsbasis worden opgebouwd, vanwaaruit het socialisme, respectievelijk communisme naar Sovjet-model zich zou kunnen verbreiden. In de jaren 30 richtte de Sovjet-Unie zich steeds meer naar binnen en werd de volgens Marxistische theorie onvermijdelijke revolutie slechts passief afgewacht.
Na de Russische revolutie van 1917 volgde een burgeroorlog tussen de Bolsjewieken en de Witten (of Tsaristen). In deze chaos wisten verschillende landen, zoals de Baltische staten, Polen en Finland zich onafhankelijk te maken van Rusland. Na de burgeroorlog was de Sovjet-Unie een diplomatiek geïsoleerd land. Met het Verdrag van Rapallo van 1922 was Duitsland, de tweede paria van na de Eerste Wereldoorlog, het eerste land dat de Sovjet-Unie erkende. In 1934 trad de Sovjet-Unie toe tot de Volkenbond. Na de machtsovername door Adolf Hitler, waren de verhoudingen met nazi-Duitsland zeer gespannen en ook met de Europese grootmachten waren de verhoudingen slecht, in beide gevallen door ideologische verschillen. Stalin bleek zich echter weinig aan te trekken van de Communistische ideologie toen hij op 23 augustus 1939 met nazi-Duitsland een niet-aanvalsverdrag sloot, het Molotov-Ribbentroppact. Hierbij verdeelden de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland Oost-Europa in invloedssferen. Gedekt door dit pact viel Duitsland 9 dagen later Polen binnen. De Sovjet-Unie viel op 17 september 1939 Polen binnen en lijfde het oosten van Polen in. Op 30 november 1939 werd Finland aangevallen en in juni 1940 werden de Baltische staten bezet en ingelijfd.
Op 22 juni 1941 verbrak nazi-Duitsland het niet-aanvalsverdrag en viel de Sovjet-Unie aan. In de periode tot 1945 werden onvoorstelbare verwoestingen aangericht en kwamen minstens 20 miljoen Sovjet-burgers om het leven. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog had het Rode Leger de Duitse legers tot in Berlijn teruggedreven en heel Midden- en Oost-Europa bezet.
Na de Tweede Wereldoorlog werd langzaamaan aan de bezette landen het communisme opgelegd. Bovendien werden de Baltische staten en het Oosten van Polen opnieuw ingenomen en geannexeerd, ondanks de schijnbare illegaliteit van het oude Duits-Russische verdrag. Vanaf 1949 beschikte de Sovjet-Unie over de atoombom en ontwikkelde het zich tot een supermacht, die tegenover de kapitalistische supermacht, de Verenigde Staten stond. Daarnaast kreeg de Sovjet-Unie vanaf 1949 ook te maken met een communistische mogendheid in China, die te groot bleek om de rol van satellietstaat te kunnen spelen. Na falende diplomatie kwam het zelfs tot een breuk met China, en werd China een rivaliserende Communistische staat met eigen aanhang.
Ook buiten Oost-Europa steunde de Sovjet-Unie revolutionaire bewegingen. De belangrijkste landen waar dit speelde zijn Korea, Vietnam en Cuba.
Staatsinrichting[bewerken | brontekst bewerken]
Volgens de grondwet van 1936 (gewijzigd in 1977 en 1988-1990) was de Sovjet-Unie een socialistische staat. (Iedere deelrepubliek bezat eveneens een eigen grondwet. Deze hadden eenzelfde strekking als die van de Unie.) De gehele staatsinrichting was in theorie democratisch opgebouwd, beslissingen werden namelijk in de sovjets ofwel volksraden genomen. Op het laagste niveau bestonden raden die beslisten over de gang van zaken in de flat of wijk over alledaagse problemen. Elke raad had een raad erboven: boven een wijkraad stond een gemeenteraad, boven een provinciale raad stond een landelijk raad. Het hogere partijorgaan had in principe altijd gelijk en kon niet worden tegengesproken door een lagere raad, dit is tevens het verschil met wat in het Westen tegenwoordig als "democratische" besluitvorming wordt bedoeld. Bovendien werden de voorzitters van een sovjet, de secretarissen, van bovenaf aangewezen en niet van onderaf gekozen. De hoogste raad of sovjet was de zogenoemde Opperste Sovjet van de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken. Deze Opperste Sovjet bestond uit twee kamers, de Raad van de Nationaliteiten en de Raad van de Unie.
De Raad van de Nationaliteiten bestond uit vertegenwoordigers van de diverse deelrepublieken (SSR's), de autonome republieken (ASSR's), de oblasten en de krajs. De presidenten van de deelrepublieken hadden automatisch zitting in de Raad van de Nationaliteiten.
De Raad van de Unie, ook de Opperste Sovjet van de Unie, kwam gewoonlijk tweemaal per jaar bijeen. Tijdens het bewind van Michael Gorbatsjov waren de zittingen veel frequenter. De Raad van de Unie stelde de Raad van Ministers aan, het Hooggerechtshof en het Presidium van de Opperste Sovjet.
Omdat de Raad van de Unie maar twee keer per jaar bijeenkwam, was het Presidium van de Opperste Sovjet in feite de hoogste autoriteit. Het Presidium bestond uit de voorzitter (de president, het staatshoofd) van de Sovjet-Unie, de staatshoofden van de vijftien afzonderlijke deelrepublieken (vicevoorzitters van het presidium) en twintig gewone leden. Onder Gorbatsjov werd het ambt van president van de Sovjet-Unie ingevoerd. Gorbatsjov combineerde dit ambt met dat van secretaris-generaal van de CPSU en bezat hierdoor veel macht.
De door de Raad van de Unie gekozen Raad van Ministers was veel machtiger en werd voorgezeten door een premier (Voorzitter van de Raad van Ministers). De Raad van Ministers was gemachtigd per decreet te regeren.
De staatsinstellingen van de vijftien deelrepublieken en autonome republieken (respectievelijk de SSR's en ASSR's) leken zeer sterk op de federale instellingen.
Communistische Partij van de Sovjet-Unie
De werkelijke macht in de Sovjet-Unie lag evenwel bij de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU). Vanaf 1988 was het mogelijk om oppositiepartijen op te richten, maar de CPSU behield in feite tot de val van de USSR in 1991 de meeste macht.
Zie: Communistische Partij van de Sovjet-Unie
Economie[bewerken | brontekst bewerken]
Voor het uiteenvallen had de USSR de op een na grootste economie van de wereld na de Verenigde Staten. De economie van de Sovjet-Unie was de eerste centraal geleide economie van de wereld. Het was gebaseerd op het systeem van staatseigendom en werd geleid door: Gosplan (Staatsplanningscommissie), Gosbank (Staatsbank) en de Narkomprod (Volkscommissariaat voor Voedselvoorraden). Het eerste grote project van economische planning was het GOELRO-plan, wat werd opgevolgd door een aantal vijfjarenplannen. De nadruk werd gelegd op een snelle ontwikkeling van de zware industrie, waardoor het land een van de grootste producenten van een groot aantal eenvoudige en zware industriële producten werd, het liep daarentegen achter op de productie van lichte industriële producten en consumptiegoederen.
De landbouw in de Sovjet-Unie was georganiseerd in een systeem van collectieve boerderijen (Kolchozen) en staatsboerderijen (Sovchozen), maar deze waren relatief gezien weinig productief. Crisissen in de agrarische sector zorgden voor catastrofistische consequenties in de jaren 1930, toen collectivisatie met veel weerstand van koelaks, resulteerde in een bittere strijd van veel boeren tegen de autoriteiten. Ook heerste er in die periode hongersnood, met name in Oekraïne (zie Holodomor), maar ook in het gebied rond rivier de Volga en in Kazachstan.
Toen de Sovjet-economie complexer werd, vergde dat ook steeds complexere gegevens om de planning te beheersen. Er was steeds meer communicatie benodigd tussen de bedrijven en de planningsinstanties en toen het aantal bedrijven, fondsen en ministeries vermenigvuldigen, stagneerde de economie van de Sovjet-Unie. De economie werd steeds trager als het aankwam op het reageren op veranderingen, het invoeren van technologieën om kosten te besparen, het stimuleren van groei en het verbeteren van de efficiëntie en effectiviteit.
Veel informatie in de Sovjet-economie kwam van bovenaf en de economische planning werd vaak gedaan op basis van foutieve of gedateerde gegevens, vooral in sectoren met een groot aantal consumenten. Hierdoor werden er van een aantal goederen te weinig van geproduceerd, wat leidde tot tekorten en van sommige goederen werden er teveel geproduceerd, wat weer leidde tot overschotten. Sommige fabrieken ontwikkelden een systeem van ruilhandel en ruilden of deelden grondstoffen en halffabricaten. Consumenten ontwikkelden een zwarte markt voor schaarse en gewilde goederen.
De aanpak van deze problemen waren in het verleden zwak en werden onderkend door de leiders in de late jaren 80, met aan kop Michail Gorbatsjov. Zij zochten naar een manier om de economie te hervormen. Tegen 1990 verloor de Sovjet-overheid echter de controle over de economische condities. Overheidsuitgaven stegen aanzienlijk door een stijging van het aantal niet rendabele bedrijven die overheidshulp nodig hadden om te kunnen blijven bestaan. In 1990 had de Sovjet-Unie het slechtste economische jaar meegemaakt sinds de Tweede Wereldoorlog na een daling van het BNP met 2%.[5]
Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991, hebben bijna alle 15 voormalige Sovjet republieken hun Sovjet-stijl economie ontmanteld.
Lijstjes[bewerken | brontekst bewerken]
Historisch verloop
- 1917 (oktober): Op 7 november (nieuwe stijl) vindt de Oktoberrevolutie plaats. Lenin wordt regeringsleider, Trotski volkscommissaris van Buitenlandse Zaken en Stalin volkscommissaris van Nationaliteiten. (december): coalitieregering met de Linkse Sociaal-Revolutionaire Partij (LSRP).
- 1918: in februari wordt de Vrede van Brest-Litovsk gesloten met de Centralen. Hiermee onttrok Rusland zich van de Eerste Wereldoorlog. De Russische Burgeroorlog tussen de Rode Legers (communisten) en Witte Legers breekt uit. De strijd duurt tot 1921 en mondde uit in een overwinning voor de communisten. In de zomer van 1918, na een aanslag op Lenins leven wordt de coalitie met de LSRP ontbonden en regeert de Russische Communistische Partij alleen. Rusland krijgt de naam Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek.
- 1919: Staatshoofd Jakov Sverdlov overlijdt. Hij wordt opgevolgd door Michail Kalinin die tot 1946 staatshoofd blijft van de RSFSR en later van de Sovjet-Unie.
- 1921: Officieel einde van de Burgeroorlog. Het blijft zeker nog tot 1924 en in islamitische streken tot 1929 onrustig. Lenin introduceert de Nieuwe Economische Politiek (NEP); een gemengde economie (vrije markt en planeconomie) komt tot stand.
- 1922: Oekraïne, Wit-Rusland en de Trans-Kaukasische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (Azerbeidzjan, Georgië en Armenië) richtten samen met de RSFSR de USSR - Unie der Socialistische Sovjetrepublieken - op. Stalin wordt secretaris-generaal van de communistische partij.
- 1924: In januari sterft Lenin. Er ontbrandt een strijd tussen voor- en tegenstanders van Leon Trotski. Stalin sluit zich aan bij de anti-trotskistische groep.
- 1927: Trotski verbannen naar Centraal-Azië, later naar Turkije en andere landen. In 1940 wordt hij in Mexico vermoord door Ramon Mercader.
- 1928: Stalin bekritiseert de NEP en rechtse theoretici binnen de CPSU zoals Boecharin.
- 1929: Einde NEP, invoering collectivisatie; sovchozen en kolchozen.
- 1930: Vjatsjeslav Molotov wordt minister-president (voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen).
- 1934: De Leningradse partijsecretaris Sergej Kirov wordt vermoord. Dit luidt de Grote Zuiveringen van Stalin in. Vermeende en echte tegenstanders verdwijnen in goelags en gevangenissen of worden na schijnprocessen vermoord. De zuiveringen duren tot 1938.
- 1939: Nadezjda Kroepskaja, de vrouw van Lenin overlijdt. In september wordt het niet-aanvalsverdrag met nazi-Duitsland gesloten. Polen wordt door Duitsland en Rusland aangevallen. De Sovjet-Unie lijft Oost-Polen in. In de winter valt de Sovjet-Unie Finland binnen: begin van de Winteroorlog.
- 1940: In het voorjaar sluiten de Finnen vrede met de Sovjets. De drie Baltische staten, Estland, Letland en Litouwen worden geannexeerd door de Sovjet-Unie.
- 1941: Op 22 juni 1941 valt nazi-Duitsland de Sovjet-Unie aan. De Grote Vaderlandse Oorlog begint. Normalisering betrekkingen kerk/moskee/tempel en staat.
- 1943: Slag om Stalingrad loopt uit op een Duitse nederlaag. Duitse legers trekken zich terug.
- 1944/1945: De Sovjet-Unie verdrijft het Duitse leger uit Midden-Europa en bezet oostelijk Duitsland. In al deze gebieden worden pro-communistische regeringen in het zadel geholpen.
- 1946: Vervolging intellectuelen door Andrej Zjdanov.
- 1952: Het zgn. 'artsen proces'. Joodse artsen worden ervan beschuldigd Stalin te willen vergiftigen.
- 1953: In maart overlijdt Stalin, Nikita Chroesjtsjov wordt partijleider, Georgi Malenkov premier. KGB-chef Beria wordt in een geheim proces ter dood veroordeeld.
- 1955: Malenkov treedt als premier af.
- 1956: Chroestsjov bekritiseert het stalinisme. Begin destalinisatie.
- 1958: Chroestsjov tevens premier. Meer ontspannen verhouding met het westen en met name de VS.
- 1962: Cuba-crisis.
- 1964: Het Centraal Comité ontslaat Chroestsjov. Leonid Brezjnev wordt partijleider.
- 1977: Brezjnev wordt staatshoofd van de Sovjet-Unie.
- 1979: In december valt de Sovjet-Unie Afghanistan binnen om het pro-communistische regime aldaar te beschermen tegen de moedjahedien.
- 1982: Leonid Brezjnev overlijdt. Joeri Andropov, voormalig KGB-chef wordt partijsecretaris.
- 1984: Andropov sterft. Konstantin Tsjernenko wordt partijsecretaris.
- 1985: Tsjernenko sterft, Michael Gorbatsjov wordt partijsecretaris. Bespreking tussen president Ronald Reagan van de Verenigde Staten en Gorbatsjov in Reykjavik.
- 1986: Gorbatsjov introduceert perestrojka en glasnost. Op deze manier creëert hij meer openheid en democratie in de Sovjet-Unie.
- 1987: Begin terugtrekking Rode Leger uit Afghanistan.
- 1988: Gorbatsjov staatshoofd. Democratisering in Hongarije en Polen.
- 1989: Gorbatsjov wil troepen uit Oost-Europese landen laten terugtrekken. In het najaar vallen de communistische regimes in Tsjecho-Slowakije, Bulgarije (Todor Zjivkov), Polen, de DDR en Roemenië (Nicolae Ceauşescu).
- 1990: Gorbatsjov wordt president van de Sovjet-Unie.
- 1991: In de zomer doen enkele Sovjetpolitici, generaals en KGB'ers een coup. Voor drie dagen is Gorbatsjov geen president, maar door o.a. Boris Jeltsin (president RSFSR) en het volk wordt Gorbatsjov in zijn ambt hersteld. Zijn macht is echter gekrompen, terwijl die van Jeltsin groeit. Een nieuw Unie-verdrag, met meer autonomie voor de republieken, waar Gorbatsjov zo hard aan had gewerkt, komt er niet. Jeltsin, de Russische leider, en de Wit-Russische en Oekraïense leiders tekenen een verdrag en richten het GOS (Gemenebest van Onafhankelijke Staten) op. Gorbatsjov weet niets van dit alles. Op 25 december 1991 wordt de rode vlag van de Sovjet-Unie voor het laatst gestreken. De Sovjet-Unie houdt op te bestaan. Gorbatsjov treedt af als president.
Secretarissen-generaal
De secretaris-generaal was de leider van de communistische partij en de leider van de Sovjet-Unie. De functie secretaris-generaal werd pas in 1922 op advies van Lenin in het leven geroepen. Stalin werd niet door Lenin voorgedragen als eerste secretaris-generaal, maar slaagde erin deze positie te bemachtigen door Lenins testament, waarin Stalin als gevaarlijk werd beschouwd, te laten verdwijnen.
- Stalin -- 1922-1953
- Chroesjtsjov -- 1953-1964
- Brezjnev -- 1964-1982
- Andropov -- 1982-1984
- Tsjernenko -- 1984-1985
- Gorbatsjov -- 1985-1991
- Ivasjko -- 1991
Presidenten
Benamingen:
- tot 1936 voorzitter van het al-Russische Centrale Uitvoerende Comité.
- tot 1990 voorzitter van het Presidium van de Opperste Sovjet.
- vanaf 1990 president.
- Kamenev -- 1917
- Sverdlov -- 1917-1919
- Kalinin -- 1919-1946
- Sjvernik -- 1946-1953
- Vorosjilov -- 1953-1960
- Brezjnev -- 1960-1964
- Mikojan -- 1964-1965
- Podgorny -- 1965-1977
- Brezjnev -- 1977-1982
- Koeznetsov -- 1982-1983
- Andropov -- 1983-1984
- Koeznetsov -- 1984
- Tsjernenko -- 1984-1985
- Koeznetsov -- 1985
- Gromyko -- 1985-1988
- Gorbatsjov (1) -- 1988-1991
(1) vanaf 1989 niet meer voorzitter van het Presidium van de Opperste Sovjet maar voorzitter van de Opperste Sovjet Premiers
Benamingen:
- tot 1946 voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen.
- vanaf 1946 voorzitter van de Raad van Ministers.
- Lenin -- 1917-1924
- Rykov -- 1924-1930
- Molotov -- 1930-1941
- Stalin -- 1941-1953
- Malenkov -- 1953-1955
- Boelganin -- 1953-1958
- Chroesjtsjov -- 1958-1964
- Kosygin -- 1964-1980
- Tichonov -- 1980-1985
- Ryzjkov -- 1985-1991
- Pavlov -- 1991
- Silajev -- 1991
Overige politici
- Beria (geheime politie)
- Boecharin (theoreticus; voorstander NEP)
- Gromyko (min. buitenlandse zaken)
- Kaganovitsj (politbureaulid)
- Kamenev (politbureaulid; ambassadeur in Italië)
- Kirov (partijsecretaris Leningrad; vermoord 1934 - luidde de Grote Zuiveringen van Stalin in)
- Litvinov (min. buitenlandse zaken)
- Molotov (min. buitenlandse zaken)
- Primakov (KGB-functionaris, na SU min. buitenlandse zaken en premier van Rusland)
- Sjevardnadze (min. buitenlandse zaken, na SU president van onafhankelijk Georgië)
- Tomski (vakbondsleider {in de SU een gepolitiseerde functie})
- Tsjitsjerin (min. buitenlandse zaken)
- Zinovjev (Comintern)
- Zjdanov (strijder tegen het 'kosmopolitisme')
Dissidenten
- Amalrik (schrijver)
- Bonner (kinderarts)
- Sacharov (atoomgeleerde)
- Sjaransky (schrijver)
- Solzjenitsyn (schrijver)
Republieken
De Sovjet-Unie bestond uit 15 republieken:
- Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR), met deelrepublieken (huidige naam):
- Oekraïense SSR
- Wit-Russische SSR
- Estse SSR
- Letse SSR
- Litouwse SSR
- Moldavische SSR
- Armeense SSR
- Azerbeidzjaanse SSR
- Georgische SSR
- Kazachse SSR
- Kirgizische SSR
- Oezbeekse SSR
- Tadzjiekse SSR
- Turkmeense SSR
Een aantal van deze landen werd tijdens of na de Tweede Wereldoorlog door de Sovjet-Unie ingelijfd. Zie ook: Lijst van Sovjet-republieken Vroegere opbouw van SU-republieken
- Staten binnen de Sovjet-Unie in 1922
- Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek
- Oekraïne
- Wit-Rusland
- Trans-Kaukasische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (=Georgië, Armenië en Azerbeidzjan, opgeheven in 1936)
- Staten binnen de Sovjet-Unie in 1924
- Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek
- Oekraïne
- Wit-Rusland
- Trans-Kaukasische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (=Georgië, Armenië en Azerbeidzjan, opgeheven in 1936)
- Buchaarse SSR (Oezbekistan)
- Chorezmische SSR (Kazachstan (Karakalpakië), Oezbekistan, Turkmenistan)
- Kirgizische ASSR (Kazachstan; in 1925 hernoemd tot Kazachse ASSR en in 1936 Kazachse SSR)
- Turkestaanse Autonome Socialistische Sovjetrepubliek (Kirgizië, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan; in 1924 opgesplitst)
- Staten binnen de Sovjet-Unie in 1940
- ↑ Alle religies waren in de Sovjet-Unie officieel verboden.
- ↑ De macht was in handen van de Secretaris-Generaal
- ↑ Laura Starink, Poetins staatskapitalisme zet rem op Ruslands groei, NRC Handelsblad, 28 september 2007.
- ↑ Poetin betreurt einde Sovjet-Unie, NRC Handelsblad, voorpagina, 25 april 2005.
- ↑ Sovjet-economie beleeft slechtste jaar sinds 1945