Gebruiker:EdwinH/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is het persoonlijke kladblok van EdwinH.
Een kladblok is een subpagina van iemands gebruikerspagina. Het dient als testruimte voor de gebruiker en om nieuwe artikelen of langere toevoegingen aan bestaande pagina's voor te bereiden.

Let op: je kladblok opslaan gaat met de knop 'publiceren'. De pagina wordt daarmee nog niet in de openbare encyclopedie geplaatst en blijft een kladpagina. De kladblokpagina is wel zichtbaar (voor iedereen die wat meer van Wikipedia) en mag dus geen onoorbare dingen te bevatten.

Het is, ook in een kladblok, uitdrukkelijk niet toegestaan om zonder toestemming auteursrechtelijk beschermd materiaal van derden te publiceren.
Enkele handige links: Spiekbriefje | Snelcursus

Andere testplaatsen: De algemene zandbak | De probeerpagina van de snelcursus | De sjabloonzandbak

Van Dam (orgelbouwer)[bewerken | brontekst bewerken]

Van Dam-orgel uit 1874 in de Hervormde kerk van Warten is een voorbeeld van het Friese zevendelige orgelfront
Het vroegste Van Dam-orgel (1779) in de Doelhofkerk te Oldeboorn

L. van Dam & Zn. was een Nederlandse firma, gevestigd te Leeuwarden, waar vanaf 1779 vier generaties orgelbouwers hebben gewerkt en die ongeveer 250 pijporgels heeft gebouwd. Deze staan bekend als Van Dam-orgels en zijn vooral in de noordelijke provincies van Nederland aan te treffen. Omstreeks 1860 werd door de firma Van Dam het Friese zevendelige orgelfront geïntroduceerd. In 1926 trok de familie zich uit de orgelbouw terug en verkocht het bedrijf.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Lambertus van Dam I (Groningen, 1744 - 1820) (ook: Lammert) is de grondlegger van de firma. Hij stamt uit een van Appingedam afkomstige familie. Zijn vader was grutter. In 1757 werd hij gezel bij een kistenmaker. In 1764 was hij te Leiden, waar hij mogelijk in de leer was bij Hendrik Hermanus Hess. Vervolgens was hij leerling van Albertus Antoni Hinsz. In 1776 vestigde hij zich als orgelbouwer te Groningen, maar aangezien daar voldoende orgelbouwers waren, verhuisde hij in 1779 naar Leeuwarden.

In 1814 werd Lambertus opgevolgd door zijn zoons Luitjen Jacob van Dam I (1783-1846) en Jacob van Dam I (1787-1839). Tot hun leerlingen behoorde Willem Hardorff, misschien ook Pieter J. Radersma. In 1846 nam Luitjens zoon Lambertus van Dam II (1823-1904) de leiding van de firma op zich. Ook diens broers Pieter van Dam I (1824-1899) en Jacob van Dam II (1828-1907) werkten in het bedrijf.

Vervolgens werd de firma overgenomen door Lambertus' zoons: Luitjen Jacob van Dam II (1850-1931) en Pieter van Dam II (1856-1927). De eerste trok zich in 1909 terug. In 1917 verliet de orgelmakerij het pand aan de Grachtswal (nu Zuidergrachtswal 19) in Leeuwarden, waar zij sinds 1879 gevestigd was geweest. De firma verhuisde naar de Eewal 69 en werd omgezet in de n.v. P. van Dam, waarvan naast Pieter ook B.F. Bergmeijer en J. Vaas de directie vormden. In 1926 trok Pieter van Dam zich terug. Bergmeijer begon een eigen orgelbouwbedrijf in Woerden. J. Vaas werd nu de leider van het bedrijf, waarin geen leden van de familie Van Dam meer werkzaam waren.

In 1929 kwam een nieuwe n.v. tot stand onder de naam n.v. Orgelfabriek v/h P. van Dam. De heren Vaas en Bron vormden de directie. Het bedrijf werd echter in 1931 verkocht aan J. van der Bliek, onder voorwaarde dat deze geen mensen zou ontslaan. Dat gebeurde toch, maar deze mensen konden terecht bij de nieuw opgerichte firma Vaas & Bron. Dit bedrijf werd in 1964 overgenomen door de firma Pels te Alkmaar. Ook Van der Bliek ging verder. Hij leidde zijn bedrijf tot 1968, waarna het werd verkocht aan S. Haarsma te Drachten.

Van Dam orgels omschreven[bewerken | brontekst bewerken]

Lambertus I van Dam mag als orgelmaker grotendeels gevormd zijn door Hinsz, toch heeft hij vrijwel vanaf het begin een eigen visie op klank. Zo heeft hij weliswaar de voorliefde voor tertsklanken overgenomen van Hinsz maar is hij klassieker ingesteld dan Hinsz in dezelfde periode. Zo deelt hij niet Hinsz' voorkeur voor hoge fluitstemmen. In Van Dams vroegste opus, de Doelhoftsjerke van Aldeboarn (1779, zijn de hoge stemmen vrijwel uitsluitend prestanten, waar Hinsz vrijwel gelijktijdig in de Catharinakerk van Roden alleen nog een Octaaf 2 voet op het rugwerk bouwt, vergezeld van een Spitsfluit 2'.Qua frontopbouw zijn beide instrumenten vrijwel identiek, hoewel het Hinsz orgel te Roden wat uitbundiger qua snijwerk is.

In latere tijd is te zien dat ook bij Van Dam de vele prestanten minderen. Naast dat de fluitregisters prominenter aanwezig zijn worden ook strijkers in disposities opgenomen. Naast de bekende Viola di Gamba 8', meestal alleen discant, is de Salicet 2 voet geregeld aanwezig. Als tertsregister heeft de Sexquialter afgedaan en komt het imitatieregister Carillon (altijd 2 sterk) in zwang.

Wanneer de broers Jacob en Luitjen Jacob van Dam in 1820 het bedrijf overnemen na het overlijden van Lambertus I is dat ook in uiterlijk een omslag. Het klassiek Rugpositief verdwijnt en word vervangen door het Bovenwerk, passend bij de tendens dat orgel minder 'snijdend' en meer 'deftiger' of 'gedragener' moeten klinken. De orgels zijn ook over het algemeen kleiner.

Fotogalerij[bewerken | brontekst bewerken]

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]


Orgels van de Nieuwe Kerk (Amsterdam)[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdorgel gesloten
Hoofdorgel geopend
Transeptorgel

In de Nieuwe Kerk in Amsterdam bevinden zich twee pijporgel. Het drie-klaviers hoofdorgel en een transeptorgel.

Hoofdorgel[bewerken | brontekst bewerken]

Eén van de grootste blikvangers van de Nieuwe Kerk is het imposante hoofdorgel. Nadat de kerk in 1645 door brand was getroffen, wenste de burgerlijke overheid een nieuw groot orgel aan de westwand van de kerk. Vanzelfsprekend waren de Van Hagerbeers, die op dat moment met het kleine orgel bezig waren, een sterke kandidaat. Echter overleed Germer Galtuszn. van Hagerbeer nog voor hij met de bouw kon beginnen. Zijn veel jongere halfbroer Jacobus Galtuszn werd als te onervaren werd gezien waardoor de opdracht pas in 1650 ging naar Hans Wolff Schonat uit Kitzingen am Main. Deze orgelmaker voltooide het nieuwe orgel in 1655. De Duitse achtergrond van Schonat heeft een duidelijk stempel op het orgel gedrukt. Eén van de meest opvallende kenmerken is de grote bezetting van het Pedaal. Waar in de Hollandse traditie er vaak niet meer als 4 stemmen werden gebouwd, bestond dit pedaalwerk uit 11 stemmen met veel grote stemmen. Het werd uiteindelijk in twee aparte kassen aan weerszijden van het rugwerk geplaatst. De orgelkast werd ontworpen door Jacob van Campen, waarbij Artus Quellinus voor het beeldhouwwerk leverde en de beschilderingen werden uitgevoerd door Jan Gerritsz. van Bronckhorst.

Toch was het nieuwe orgel, met 26 stemmen, niet echt groot. Al snel na de oplevering gingen er stemmen op om het orgel te vergroten. In 1668 werd alsnog aan Jacobus van Hagerbeer opgedragen het orgel te vergroten. Deze bouwde niet alleen een derde klavier van 11 stemmen, het bovenwerk, maar ook de het bestaande werk van Schonat werd aangepast en vergroot. Van vele registers werden er pijpen dubbel gebouwd, tot soms wel 6 pijpen per toets. Toen Van Hagerbeer in 1670 overleed, nam zijn meesterknecht Roelof Barentszn Duyschot het werk over en voltooide het orgel in 1673.

De negentiende eeuw bracht de nodige veranderingen in het orgel. Allereerst werd het orgel in 1825 door Hermanus Knipscheer een nieuwe windlade gebouwd voor het hoofdwerk, waarop een Fagot 16' en een Trompet 8' werden geplaatst. In 1838-1840 werd een grote renovatie uitgevoerd door Jonathan Bätz. Naast herstel en schoonmaak van toen sterk vervuilde orgel, verwijderde hij zeer veel pijpverdubbelingen. De door Knipscheer geplaatste tongwerken werden vernieuwd, evenals de Cornet. Waarschijnlijk is toen ook de orgelkast in een eiken-imitatie geschilderd.

In 1912 werd door orgelmaker Michaël Maarschalkerweerd de windvoorziening aangepast. Het balgenhuis, dat tot dusver op de onderbouw van de nooit voltooide toren had gestaan, diende te verdwijnen. De acht spaanbalgen werden vervangen door één magazijnbalg, waarbij tevens een elektrische windmachine werd aangesloten. In 1957 werd een restauratie uitgevoerd door De Koff. Twee jaar later echter werd de kerk abrupt gesloten wegens bouwvalligheid. Het orgel werd door De Koff gedemonteerd en voorlopig opgeslagen in de Oosterkerk.

Toen de kerk door de Hervormde Gemeente was overgedragen aan de 'Nationale Stichting De Nieuwe Kerk' en het gebouw werd gerestaureerd, werd het orgel opnieuw gerestaureerd, ditmaal door de firma Marcussen & Søn uit het Deense Abenraa onder toezicht van Cor Edskes. De restauratie behelsde een vrijwel complete terugkeer naar de toestand van vlak vòòr de restauratie van Bätz, waarbij enkele stemmen van Bätz gehandhaafd bleven. De vele pijpverdubbelingen werden opnieuw aangebracht. In 1981 werd het orgel opgeleverd en door de titularis organisten Gustav Leonhardt en Bernard Winsemius ingespeeld.

Springladen[bewerken | brontekst bewerken]

Het orgel is als één van de weinige orgels voorzien van springladen. Deze bijzondere constructie werd door de organisten vaak als een belemmering gezien, daar de knoppen na het uittrekken vastgehaakt dienden te worden omdat ze anders weer inklappen. Zowel de toezichthouders van de kerk als de orgelmakers die het instrument onderhielden waren van mening dat deze springladen zeer van invloed waren op de bijzondere zilverachtige klank van het orgel, waardoor pogingen om deze te vervangen nooit zijn uitgevoerd.

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

Op 2 februari 2002 bij het kerkelijk huwelijk van prins Willem Alexander en prinses Máxima werden de luiken geopend toen het bruidspaar binnenkwam, waardoor het orgel het paar als het ware omarmde.

Dispositie Hoofdorgel[bewerken | brontekst bewerken]

I Rugpositief (CDE-c3)
Prestant 8' I-IV sterk
Holpijp 8'
Quintadena 8'
Octaaf 4' I-IV sterk
Openfluit 4' I-II sterk
Quintfluit 3' I-III sterk
Superoctaaf 2' I-VI sterk
Speelfluit 2' I-II sterk
Fluit 2' I-III sterk
Quartanus II-IV sterk
Mixtuur VI-X sterk
Scherp VIII-XII sterk
Sexquialter II-X sterk
Cornet discant VI-IX sterk
Trompet 8'
Tremulant
II Hoofdwerk (CDE-c3)
Prestant 16' I-II sterk
Quintadena 16'
Octaaf 8' I-IV sterk
Holpijp 8'
Octaaf 4' I-V sterk
Gemshoorn 4' I-II sterk
Quint 3' I-III sterk
Mixtuur VI-VIII sterk
Scherp VI-VIII sterk
Dulciaan 16'
Trompet 8'
III Bovenwerk (CDE-c3)
Prestant 8' I-IV sterk
Baarpijp 8'
Quintadena 8'
Octaaf 4' I-V sterk
Octaaf 2' I-V sterk
Nazat 1 1/3' I-III sterk
Sifflet 1' I-III sterk
Sexquialter II-VI sterk
Scherp III-VI sterk
Trompet 8'
Vox Humana 8'
Tremulant
Pedaal (CD-d1)
Prestant 16'
Bourdon 16'
Octaaf 8' I-II sterk
Bourdon 8'
Roerquint 6'
Octaaf 4' I-II sterk
Quint 3' I-II sterk
Mixtuur VII sterk
Bazuin 16'
Trompet 8'
Trompet 4'

Koppelingen

  • Rugwerk/Pedaal
  • Hoofdwerk/Pedaal
  • Bovenwerk/Hoofdwerk
  • Hoofdwerk/Rugwerk.


Transeptorgel[bewerken | brontekst bewerken]

Het transeptorgel is gebouwd in 1651 door Jacobus van Hagerbeer. Het ontstond als een zeer grondige renovatie van een instrument dat van vòòr de kerkbrand van 1645 stamde en zich ten tijde van de brand in de werkplaats van Van Hagerbeer bevond. Na oplevering waren alleen kas en een gedeelte van het pijpwerk nog oud. De rest van het binnenwerk was nieuw gemaakt door Van Hagerbeer. Deze breidde het orgel in 1664 uit waarbij hij mogelijk een klein borstwerk verving door een Zijwerk met meer en grotere stemmen.

Toen het in 1670 werd toegestaan dat de gemeentezang werd begeleid door orgels, kwam het zwaartepunt van het orgelgebruik in de Nieuwe Kerk bij het hoofdorgel te liggen. Voordien werden de orgels alleen gebruikt voor concertante bespelingen en waren het met name de kleine orgels die hiervoor gebruikt werden. Naarmate in de 18e en 19e eeuw de concertbespelingen verminderden werd het transeptorgel voornamelijk nog als stand-in gebruikt als het grote orgel buiten gebruik was door storingen of reparaties. Het onderhoud beperkte zich tot kleine reparaties die het orgel speelbaar moesten houden. Een laatste grote wijziging van het instrument vond in 1866 plaats toen Pieter Flaes nieuwe frontpijpen plaatste. Vanaf toen werd er geen onderhoud meer gepleegd.

Ergens tussen 1866 en 1910 is het pijpwerk uit het orgel gehaald. In dat laatste jaar, bij de restauratie van het kerkgebouw, werden de balgen verwijderd. Deze bevonden zich op een galerij naast het orgel die diende te verdwijnen. In de Tweede Wereldoorlog werden plannen gemaakt tot het herbouwen van het orgel die in 1948 onder leiding van mr. Arie Bouman van de Nederlandse Klokken en Orgelraad en door orgelbouwer Dirk Andries Flentrop daadwerkelijk werden gerealiseerd. Omdat specifieke gegevens ontbraken werden door Bouman echter de nodige vrijheden toegepast, waardoor zelfs oorspronkelijk materiaal werd veranderd.

Toen in de jaren '70 het kerkgebouw opnieuw werd gerestaureerd, werd dit materiaal verwijderd. Onder leiding van Cor Edskes werd door Flentrop Orgelbouw een nieuwe reconstructie uitgevoerd, waarbij het oude materiaal als voorbeeld werd genomen. Er bleek tevens een redelijke hoeveelheid oud materiaal, dat in 1948 was verwijderd, door Flentrop te zijn bewaard, waardoor dit opnieuw kon worden ingepast. In 1989 werd de renovatie afgesloten en werd het orgel feestelijk in gebruik genomen door de organisten Bernard Winsemius en Gustav Leonhardt. Het orgel wordt thans, net als vroeger, gebruikt voor concertante bespelingen.

Aparte windlade?[bewerken | brontekst bewerken]

Van het oude orgel zijn, behalve het pijpwerk, vrij veel onderdelen bewaard gebleven. Zo is de kast zeer waarschijnlijk gedeeltelijk van vòòr 1645. Daarnaast zijn de windladen, mechanieken en klavieren van Van Hagerbeer goed bewaard gebleven. Een aparte vermelding hierbij is de constructie van het pedaal. Vrijwel het gehele pedaalmechaniek is vastgemaakt aan het Zijwerk, wat op zich gebruikelijk is. Echter voor de tonen h0, c1, cis1 en d1 is een aparte windlade en mechaniek gemaakt met dezelfde stemmen als het Zijwerk, waardoor hier een quasi-zelfstandige reeks ontstaat.

Waarom Van Hagerbeer dit zo heeft gebouwd is tot op heden niet duidelijk. Wel is dit door Flentrop gerespecteerd en als zodanig ook weer ingevuld.

Dispositie Transeptorgel[bewerken | brontekst bewerken]

Hoofdwerk II CDE - c3
Prestant 8'
Holpijp 8'
Octaef 4'
Gemshoorn 2'
Tertiaen 1 3/5' vanaf b2 II sterk
Quint 1 1/2' vanaf b2 II sterk
Quintfluyt 1 1/2' vanaf f1 II sterk
Superoctaef 1' vanaf dis1 II sterk
Mixtuer IV-V sterk
Scherp IV-VI sterk
Sexquialter discant II sterk
Dulciaen 8'
Zijwerk I CDE - c3
Prestant 8'
Quintadena 8'
Octaef 4'
Fluyt 4'
Quint 3'
Tertiaen 1 3/5'
Trompet 8' B/D
Tremulant
Pedaal CD - d1
C-bes0 aangehangen aan het Zijwerk
h0, c1, cis1, d1 eigen windlade met zelfde stemmen als Zijwerk
  • Toonhoogte: a1 = 460 Hz.
  • Stemming: Middentoon
  • Winddruk: 68mm waterkolom

Organisten[bewerken | brontekst bewerken]

In 1980 werden Gustav Leonhardt en Bernard Winsemius aangesteld als 'organist titulair'. Toen Leonhardt in 2012 overleed, werd Henk Verhoef aangesteld als nieuwe organist titulair. Winsemius is sindsdien 'senior organist titulair'.

bronnen[bewerken | brontekst bewerken]


Orgel van de Oude Kerk in Barneveld[bewerken | brontekst bewerken]

Het orgel.

Reeds halverwege de 16e eeuw was er sprake van een Renesse-orgel in de 'Oude Kerk van Barneveld. Er is er maar heel weinig over bekend. Het instrument is al lang verdwenen toen op 9 juni 1765 het huidige orgel in gebruik is genomen waarvan Baron Lucas W. van Essen van de Schaffelaar de schenker is.

Wie het orgel heeft gebouwd is uit de archieven niet meer op te maken, maar vrijwel algemeen wordt aangenomen dat het instrument is gebouwd door Johannes Paradijs uit Amsterdam. De reden dat Paradijs als bouwer van dit orgel niet met zekerheid kan worden aangewezen is omdat er van hem verder buiten dit instrument geen orgels bewaard zijn gebleven.

Johannes Paradijs[bewerken | brontekst bewerken]

Johannes Andreas Paradijs werd rond 1726 geboren en woonde vanaf 1754 in Amsterdam aan de Rozengracht. Niet bekend is wie zijn leermeesters zijn. Wel is het zeer aannemelijk dat hij bij Christian Müller heeft gewerkt. Müller was, evenals Paradijs, Lutheraan en had zijn woning en werkplaats eveneens aan de Rozengracht. Rond 1757 begint Paradijs een orgelmakerij voor zichzelf. Hij bouwde voornamelijk huisorgels, maar krijgt rond 1775 de grote stadsorgels van Amsterdam in onderhoud nadat Christian Müller in 1763 is overleden en zijn zoon Pieter een aantal herstellingen had uitgevoerd die niet naar tevredenheid waren. In 1782 moest Paradijs stoppen met zijn orgelmakerij omdat hij slechtziend werd. Hij is toen geëmigreerd naar Dam bij Oldenburg.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Het orgel was in eerste instantie nog een klein éénklaviers instrument, maar is al tien jaar na de bouw uitgebreid met een tweede klavier, het rugwerk. Ook hier is niet duidelijk wie het geweest is. Mogelijk is dit wederom Paradijs geweest, maar dat is niet met zekerheid vast te stellen Het 'orgel van de in de Nederlandse plaats ' dateert van 1765 en wordt ook wel het Paradijsorgel genoemd. Het is in 1955 gerenoveerd door Ernst Leeflang uit Apeldoorn. In 1983 werd het instrument gerestaureerd. Hieronder volgt de dispositie van het Paradijsorgel:[1]

Hoofdwerk C-c’’’
Prestant 8
Holpijp 8
Octaaf 4
Gemshoorn 4
Blokfluit 4
Holpijp 4
Quint 3
Octaaf 2
Woudfluit 2
Mixtuur B/D 4 st.
Sexquialter B/D 2 st.
Cornet D 4 st.
Trompet B/D 8
Vox Humana B/D 8
Tremulant
Rugwerk C-c’’’
Holpijp 8
Prestant D 8
Prestant 4
Roerfluit 4
Quint 3
Quint B/D 3
Octaaf 2
Quint D 1 1/3
Mixtuur 2-4 st.
Sexquialter 2 st.
Tertiaan 2 st.
Dulciaan B/D 8
Tremulant
Pedaal C-d’
Bourdon 16
Prestant 8
Roerfluit 8
Octaaf 4
Nachthoorn 2
Ruispijp 4 st.
Bazuin 16
Schalmey 4


Lijst van orgelbouwers[bewerken | brontekst bewerken]

Dit is een lijst van (vooral Nederlandse) bouwers van pijporgels.

15e en 16e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

17e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Noordelijke Nederlanden[bewerken | brontekst bewerken]

Zuidelijke Nederlanden/Vlaanderen[bewerken | brontekst bewerken]

Duitsland[bewerken | brontekst bewerken]

18e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Zuidelijke Nederlanden/Vlaanderen[bewerken | brontekst bewerken]

Noordelijke Nederlanden/Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Duitsland[bewerken | brontekst bewerken]

19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Zuidelijke Nederlanden/België[bewerken | brontekst bewerken]

Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Frankrijk[bewerken | brontekst bewerken]

Duitsland[bewerken | brontekst bewerken]


20e en 21e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

België[bewerken | brontekst bewerken]

  • Jean Bruggeman, Marke
  • Decap, Antwerpen
  • Johan De Blieck, Brussel
  • De Munck - Claessens, Sint-Niklaas
  • Pierre Decourcelle, Mont-Saint-Aubert
  • Jean Pierre Draps, Erps-Kwerps
  • Jan Lapon, Diksmuide
  • Jos Stevens, Duffel
  • Manufacture d'orgues Thomas
  • Pels Orgelbouw
  • Jos Moors - Helmut De Backer, Borgloon
  • Gebroeders Vereecken, Gijzegem
  • Orgelbau Schumacher
  • Ghislain Potvlieghe, Denderwindeke
  • Joris Potvlieghe, Tollembeek

Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Andere[bewerken | brontekst bewerken]

[[Categorie:Orgelbouwer| ]] [[Categorie:Muzieklijsten|Orgelbouwers]]

  1. Barneveld, Oude Kerk, hoofdorgel op www.orgelsite.nl.