Gebruiker:LieselottevW/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Oeroeg (roman)[bewerken | brontekst bewerken]

6/ Thema's en motieven[bewerken | brontekst bewerken]

Thema's[bewerken | brontekst bewerken]

Vriendschap[bewerken | brontekst bewerken]

De ik-figuur vertelt over zijn jeugdvriend Oeroeg, waarnaar de titel van de novelle ook verwijst. Een groot thema is dus vriendschap. En niet zomaar een vriendschap, maar een redelijk onwaarschijnlijke en, uiteindelijk, verbroken vriendschap. Die breuk is echter niet zo onverwacht. Ten eerste ontstond de vriendschap tussen de jongens vooral door toevallige omstandigheden.[1] Zo waren hun moeders toevallig tegelijkertijd zwanger van hun eerste kinderen en konden ze toevallig allebei terecht in hetzelfde pension. Ten tweede zijn het hun aangeboren verschillen die ervoor zorgen dat ze uit elkaar groeien. A.H. De Boef verwoordt dat als volgt: 'Het verbreken van de band is het noodzakelijk gevolg van de verschillen tussen de twee culturen, de Nederlandse koloniale cultuur en de Indonesische nationalistische.'[1] Kortom, de vriendschap was altijd al 'gedoemd' te mislukken, alleen al omdat de twee jongens niet dezelfde cultuur, nationaliteit en huidskleur delen. De verhouding tussen die twee verschillende culturen wordt verder uitgewerkt onder het thema Kolonialisme, waar het in verband wordt gebracht met de politieke context.

Kolonialisme[bewerken | brontekst bewerken]

Oeroeg is Haasses eerste Indische roman en Sleuteloog (2008) zou haar laatste worden.[2] Haar Indische romans gaan, logischerwijs, over de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Daarom is één van de thema's in die Indische romans kolonialisme, met name de verhouding tussen Nederland en zijn (voormalige) kolonie. In de periode waarin Haasse die romans schreef, was er namelijk iets bijzonders aan de hand: het proces van dekolonisatie was aan de gang in Nederlands-Indië. Slechts één jaar na de publicatie van Oeroeg (1948) verklaarde Nederland onder internationale druk Indonesië onafhankelijk (zie ook Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog).

In Oeroeg komt die koloniale problematiek aan bod. Haasse zelf vond echter dat ze niet genoeg van dat onderwerp wist om er uitgebreid over te kunnen schrijven.[2] In de roman lijkt de ik-figuur dat gevoel te delen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende passage: 'Het "koloniale" denken, in het naoorlogse vaderland zo vaak - al dan niet ten onrecht - bekritiseerd, was mij vreemd.' De verteller is met andere woorden naïef. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat hij nooit leek te begrijpen waarom zijn ouders, en dan met name zijn vader, zijn vriendschap met de inlander afkeurde.[3] Ook ziet hij niet in waarom zijn klasgenoten Oeroeg anders behandelen en zelfs beledigen:[4]

Voor de rest van de middag werden wij de tuin in gestuurd om onszelf te vermaken. Oeroeg sloot zich bij ons aan. Tijdens deze gezamenlijke spelletjes werd ik me voor het eerst in mijn leven ten volle bewust van het feit dat Oeroeg in de ogen van anderen een 'inlander' was [...] een desajongen, de zoon van een ondergeschikte van de onderneming. [...] Slechts eenmaal zag ik [Oeroegs] zijdelingse, als het ware naar binnen gekeerde blik [...] toen een van mijn klasgenoten zich [...] een lelijk Soendanees scheldwoord aan Oeroegs adres liet ontvallen.

In die passage beseft de ik-figuur voor het eerst dat zijn vriend anders is, en dat andere Nederlanders anders met Oeroeg omgaan. Terwijl de verteller zich enorm ergert aan die denigrerende manier waarop zijn vrienden Oeroeg aanspreken, lijkt die er zelf redelijk rustig mee om te gaan. De ik-figuur vindt dit incident echter zo bizar, dat hij naar Gerard gaat met de vraag of Oeroeg minder is dan zij. Gerard beantwoordt die vraag als volgt: 'Iedereen is anders dan een ander. [...] Maar minder of meer zijn door de kleur van je gezicht of door wat je vader is - dat is nonsens.'.[4]

Het fictieve meer Telega Hideung is gebaseerd op dit meer in Indonesië: Telaga Warna.
Telega Hideung als symbool voor dekolonisering[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks die naïviteit en onwetendheid van de ik-persoon (en ook van Haasse zelf), zijn er dus toch verwijzingen naar de koloniale problematiek te vinden in Oeroeg. Zo stelt M. Janssens bijvoorbeeld dat het meer Telega Hideung symbool staat voor die politieke context.[5] Met die context doelt hij op de dekolonisering van Nederlands-Indië, zoals hierboven al werd besproken. In de laatste bladzijden van de novelle, komt de ik-figuur een inlander tegen bij het meer, die hij aanziet als Oeroeg. In die passage beschrijft de verteller het meer als 'zwart-glanzend' en verder zegt hij het volgende:[6]

Ik draaide mij om en keek naar Telega Hideung, oeroude kraterput, door regenval tot meer gemaakt - een spiegel voor bomen en wolken, speelplaats voor licht en schaduw, windvlaag en waterslang - het verborgen rijk dat zijn onpersoonlijke wreedheid verried in de aanwezigheid van bloedreflexen en grijpstengels onder de zwarte oppervlakte.

Janssens interpreteert die beschrijving als een symbool voor de dekolonisering van Nederlands-Indië. Daarbij speelt de context in het verhaal een grote rol: de ik-figuur wordt bedreigd door de inlander die zijn jeugdvriend zou kunnen zijn. Met andere woorden, de onderdrukker/kolonisator wordt bedreigd door de onderdrukte/gekoloniseerde. Bovendien herhaalt die laatste dat zijn onderdrukker weg moet gaan. Op die manier veroordeelt hij zijn verdrukker voor de koloniale misdaden en zegt hem dat hij daar niet thuishoort.[7] Dat sluit aan bij de politieke context: Indonesië moest vechten voor zijn onafhankelijkheid van Nederland.

De natuur[bewerken | brontekst bewerken]

Beschrijvingen van het landschap hebben vaak een belangrijke functie in de novelle. M. Ferguson verwoordde die rol als volgt: 'in sobere maar ook suggestieve bewoordingen ingevoerd, speelt [de natuur] een machtige en soms ook een dramatische rol.'[8] Een voorbeeld daarvan is het meer Telega Hideung. Zoals in het thema Kolonialisme al werd aangehaald, kan dat meer dienen als een symbool. Niet alleen kan dat een symbool voor de dekolonisering zijn, maar het heeft ook andere functies. Zo verandert voor de ik-figuur de waarde van het meer voortdurend. Eerst was het 'het legendarische oord van de boze geesten, vervolgens de plaats waar Oeroegs vader is verdronken, dan een unheimische plek waar de kleur van de bodem aan geronnen bloed doet denken, en ten slotte een symbool voor de ondoorgrondelijkheid van Oeroeg en het Indonesische nationalisme.'[9] Met andere woorden, de verteller reflecteert zijn eigen gevoelens op het meer. Zie het deel 'Magie, betovering en onttovering' voor een meer uitgebreide uitleg over dit fenomeen.

Die grote aandacht voor de natuur komt voort uit de diepe verbondenheid die de verteller met het Indische landschap voelt. Om dat aan te tonen, verwijst P. van Zonneveld[10] naar de volgende passage uit de novelle:[11]

Als het waar is dat er voor ieder mens een landschap van de ziel bestaat, een bepaalde sfeer, een omgeving, [...] dan was - en is - mijn landschap het beeld van berghellingen in de Preanger: de bittere geur van theestruiken, het klateren van heldere stroompjes over steenblokken, de blauwe wolkenschaduwen over het laagland.

Die levendige beschrijving van de natuur en de gelijkstelling aan zijn 'ziel' illustreren de nauwe band met het landschap. Van Zonneveld noemt deze passage bovendien kenmerkend voor de auteur, aangezien de verbondenheid met de Indische natuur ook in haar andere werk terugkomt. Zo heeft Haasse ooit de uitspraak gedaan dat Java haar 'innerlijk landschap' is geworden.[10] Die uitspraak sluit nauw aan bij het vorige citaat uit Oeroeg, waarbij de verteller zijn ziel gelijkstelt aan het Indische landschap.

Magie, betovering en onttovering[bewerken | brontekst bewerken]

Het landschap[bewerken | brontekst bewerken]

Bovengenoemde beschrijvingen van de natuur hangen vaak samen met een gevoel van betovering of magie. K. 't Hart suggereert dat landschapsbeschrijvingen afbeeldingen of projecties zijn van 'de gemoedsgesteldheid van de ik'.[12] Die ik-figuur is volgens 't Hart bezield door magie, en wil dat dat zo blijft. Hij is als het ware 'betoverd'. Haasse heeft dat uitgewerkt met 'klassieke ingrediënten van de betovering', zoals de 'maan, sterren, gloed, ritselen, glinstering, stilte en geheimzinnigheid.'[12]

Doorheen de novelle worden de gevoelens van de ik-figuur dus weerspiegelt op het landschap om hem heen. Een voorbeeld daarvan is het gevolg van het ongeluk met Oeroegs vader. De verteller heeft namelijk verwarrende gevoelens over dat ongeluk. Aan de ene kant voelt hij zich schuldig, omdat Oeroegs vader waarschijnlijk nooit was gestorven als hij de ik niet had moeten redden uit het meer. Aan de andere kant zorgt het overlijden er voor dat Oeroeg bij hem mag komen wonen, zodat hij hem helemaal voor zichzelf heeft. Die tegenstrijdige gevoelens komen telkens terug in het landschap rondom de ik. Die neemt hij waar als geheimzinnig, bedreigend en ook opslorpend.[13]

Oedipuscomplex[bewerken | brontekst bewerken]

't Hart wijst erop dat erotiek vaak verweven is met de betovering in de novelle. Het gaat volgens hem met name over een oedipuscomplex. Die freudiaanse oedipale structuur omvat in eerste instantie de ik en zijn moeder. Die laatste wordt weergegeven als een 'nimf' of 'verleidster binnen een magische wereld'.[12] In tegenstelling tot de aantrekkingskracht die hij voelt ten opzichte van zijn moeder, heeft de ik-figuur een redelijk slechte band met zijn vader. Die is afstandelijk en komt soms zelfs vijandig over voor de jongen.De verteller koestert misschien zelfs haatgevoelens tegenover zijn vader, omdat hij zijn moeder voor zichzelf wil behouden.

Later vervangt Oeroeg de rol van de moeder. Wanneer zijn moeder vertrekt en hem op die manier achterlaat, zoekt ik-figuur iemand die haar functie kan overnemen. Langzamerhand krijgt Oeroeg dus die rol. Dat betekent dat de ik ook hem alleen voor zichzelf wil houden. Dat verklaart zijn tegenstrijdige gevoelens wanneer Oeroegs vader overlijdt, want dat ongeluk zorgt ervoor dat zijn vriend bij hem kan blijven, zonder dat hij die met iemand moet delen.

Het is echter niet helemaal zeker dat Haasse Freud had gelezen voor ze Oeroeg schreef. Toch vindt 't Hart dat ze de oedipale driehoek succesvol heeft toegepast op het verhaal. Om ons te overtuigen van deze freudiaanse oedipale driehoek, zegt hij dat die er niet 'met de haren bij gesleept [is]', maar die 'ondersteunt en verdiept de hele smartelijke geschiedenis van de breuk tussen Oeroeg en de ik.'[14]

Onttovering[bewerken | brontekst bewerken]

De breuk tussen de jeugdvrienden brengt een gevoel van onttovering teweeg, met name bij de verteller. Die onttovering wordt voor het eerst echt duidelijk in de passage waarbij Oeroeg en de ik gaan zwemmen. De verteller zegt dan het volgende: 'Het verschil was dat wij het zwemmen [...] met andere ogen zagen, ogen die niet meer in staat bleken de reële wereld als een wereld van wonderen te zien.'[15] Het is dus net die wereld van wonderen die de verteller liefst in stand zou willen houden. Hij gaat verder als volgt: 'Verdwenen was het toverrijk waarin wij helden en ontdekkingsreizigers waren geweest.'[15] Vanaf deze passage lijkt de naderende breuk niet meer te stoppen. De ik-figuur beseft dat, maar probeert toch nog enkele keren hun band te herstellen. Hij wil namelijk de betovering in stand houden, maar Oeroeg weigert om hetzelfde te doen. Op die manier komt hun vriendschap tot een einde, en is de onttovering compleet.

Motieven[bewerken | brontekst bewerken]

Oeroegs blik[bewerken | brontekst bewerken]

Een terugkerend motief in het boek is de blik van Oeroeg.[16] Nog specifieker gaat het hier om een leidmotief. Dat houdt in dat een formeel aspect telkens terugkeert om bijvoorbeeld een personage of een situatie te typeren. In dit geval gebruikt Haasse het leidmotief dus om Oeroeg te karakteriseren. Vaak beschrijft de auteur de manier waarop de inlander kijkt: hoe hij bijvoorbeeld staart, zoekt, glimlacht en ook dreigend kijkt. K. Snoek citeert enkele opvallende voorbeelden daarvan uit de novelle:

Als veelbetekenend leidmotief [...] fungeert Oeroegs blik, zijn ‘gespannen, zoekende blik’ (Oeroeg, p. 12), zijn zwijgend staren naar de lessen die zijn vriend krijgt van mijnheer Bollinger (Oeroeg, p. 15), zijn glimlach, ‘door halfgesloten oogleden opzij’ als hem een toekomst als klerk wordt voorgespiegeld (Oeroeg, p. 38), ‘zijn zijdelingse, als het ware naar binnen gekeerde blik’ die zich verstrakt onder de lichte commandotoon van blanke vriendjes van zijn speelkameraad (Oeroeg, p. 40), zijn ‘donkere, spiedende, zijdelingse blik’ bij een vraag over Lida, de Hollandse vrouw die hem protegeert (Oeroeg, p. 48), zijn ‘snelle zijdelingse blik [...] donker en dreigend’ als de ik-figuur zinspeelt op Oeroegs ras (Oeroeg, p. 60), ‘de donkere, spiedende blik’ die nooit uit zijn ogen week toen Oeroeg zich op andere vrienden begon te oriënteren (Oeroeg, p. 63) en ten slotte, in de laatste confrontatie bij het bergmeer, ‘een felle, en toch blinde blik’.[16]

Met al die voorbeelden probeert Snoek aan te tonen dat Haasse niet voor niets de aandacht vestigt op Oeroegs blik. Integendeel, zijn verschillende gezichtsexpressies benadrukken een belangrijk aspect van zijn karakter. Dat aspect is namelijk 'het andere', dat wil zeggen de manier waarop hij verschilt van zijn Nederlandse vriend. Zoals uit de citaten hierboven blijkt, lijkt Oeroeg steeds zelfverzekerder te worden doorheen het verhaal. Waar hij in het begin nog 'zoekend' en 'gespannen' rondkijkt, zal hij op het einde van het verhaal 'dreigend' en 'fel' kijken. Dit culmineert uiteindelijk in de laatste scene, waar de breuk tussen de twee jeugdvrienden definitief wordt.

  1. a b A. H. de Boef, A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure & M. Janssens (red.) (1992), Lexicon van Literaire Werken (vol. 6, nr. 13). Wolters-Noordhoff, "Hella S. Haasse. Oeroeg.", pp. 4-5.
  2. a b P. van Zonneveld, A. van Heumakers, A. Mertens & P. van Zonneveld (red.) (2006), Een nieuwer firmament. Hella S. Haasse in tekst en context.. Em. Querido's Uitgeverij BV, "Een proces van Innere Dekolonisation. Hella S. Haasse en de Indische literatuur", pp. 98-100.
  3. H. De Boef, A. G. H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure & M. Janssens (red.) (1992), Lexicon van Literaire Werken (vol. 6, nr. 13). Wolters-Noordhoff, "Hella S. Haasse. Oeroeg.", pp. 6.
  4. a b Hella S. Haasse (2018), Oeroeg. Em. Querido's Uitgeverij, pp. 40-41.
  5. Janssens, M. (1992). Een meer bij Louis Couperus en een meer bij Hella S. Haasse: twee fasen in de dekolonisering door Marcel Janssens Lid van de Academie. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1992: 1-10
  6. Hella S. Haasse (2018), Oeroeg. Em. Querido's Uitgeverij, pp. 83.
  7. Janssens, M. (1992). Een meer bij Louis Couperus en een meer bij Hella S. Haasse: twee fasen in de dekolonisering door Marcel Janssens Lid van de Academie. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 1992: 10
  8. Ferguson, M. (december 1981). Hella, Indië, Indonesië en ik. Bzzlletin 10 (91): 30
  9. A. H. de Boef, A.G.H. Anbeek van der Meijden, J. Goedegebuure & M. Janssens (red.) (1992), Lexicon van Literaire Werken (vol. 6, nr. 13). Wolters-Noordhoff, "Hella S. Haasse. Oeroeg.", pp. 8.
  10. a b P. van Zonneveld, A. van Heumakers, A. Mertens & P. van Zonneveld (red.) (2006), Een nieuwer firmament. Hella S. Haasse in tekst en context. Em. Querido's Uitgeverij, "Een proces van Innere Dekolonisation. Hella S. Haasse en de Indische literatuur.", pp. 98-99.
  11. Hella S. Haasse (2018), Oeroeg. Em. Querido's Uitgeverij, pp. 78.
  12. a b c Kees 't Hart, A. van Heumakers, A. Mertens & P. van Zonneveld (red.) (2006), Een nieuwer firmament. Hella S. Haasse in tekst en context.. Em. Querido's Uitgeverij, "Het flonkeren van de stroom. Magie en vrouwbeeld bij Hella S. Haasse.", pp. 115.
  13. Kees 't Hart, A. van Heumakers, A. Mertens & P. van Zonneveld (red.) (2006), Een nieuwer firmament. Hella S. Haasse in tekst en context. Em. Querido's Uitgeverij, "Het flonkeren van de stroom. Magie en vrouwbeeld bij Hella S. Haasse.", pp. 117.
  14. Kees 't Hart, A. van Heumakers, A. Mertens & P. van Zonneveld (red.) (2006), Een nieuwer firmament. Hella S. Haasse in tekst en context. Em. Querido's Uitgeverij, "Het flonkeren van de stroom. Magie en vrouwbeeld bij Hella S. Haasse", pp. 119.
  15. a b Hella S. Haasse (2018), Oeroeg. Em. Querido's Uitgeverij, pp. 53.
  16. a b Kees Snoek, Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk & Murk Salverd (1993), Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse.. Em. Querido's Uitgeverij, "'Een vreemde in het land van mijn geboorte' Over Hella S. Haasse en Indië/Indonesië", pp. 20.