Gebruiker:Max flinterman/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is het persoonlijke kladblok van Max flinterman.
Een kladblok is een subpagina van iemands gebruikerspagina. Het dient als testruimte voor de gebruiker en om nieuwe artikelen of langere toevoegingen aan bestaande pagina's voor te bereiden.

Let op: je kladblok opslaan gaat met de knop 'publiceren'. De pagina wordt daarmee nog niet in de openbare encyclopedie geplaatst en blijft een kladpagina. De kladblokpagina is wel zichtbaar (voor iedereen die wat meer van Wikipedia) en mag dus geen onoorbare dingen te bevatten.

Het is, ook in een kladblok, uitdrukkelijk niet toegestaan om zonder toestemming auteursrechtelijk beschermd materiaal van derden te publiceren.
Enkele handige links: Spiekbriefje | Snelcursus

Andere testplaatsen: De algemene zandbak | De probeerpagina van de snelcursus | De sjabloonzandbak

{{Zie dp}}

Vincent van Gogh
Zelfportret (1886-1887)
Persoonsgegevens
Volledige naam Vincent Willem van Gogh
Geboren 30 maart 1853
Zundert
Vlag van Nederland Nederland
Overleden 29 juli 1890
Auvers-sur-Oise
Vlag van Frankrijk Frankrijk
Beroep(en) Kunstschilder
Signatuur Signatuur
Oriënterende gegevens
Jaren actief ± 1878 – 1890
Stijl(en) Postimpressionisme
Bekende werken Zonnebloemen
De aardappeleters
Slaapkamer te Arles
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur
Geboortehuis van Vincent van Gogh in Zundert

Vincent Willem van Gogh (Zundert, 30 maart 1853Auvers-sur-Oise, 29 juli 1890) was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder het postimpressionisme, een kunststroming die het negentiende-eeuwse impressionisme opvolgde. Van Goghs invloed op het expressionisme, het fauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere aspecten van de twintigste-eeuwse kunst. Het Van Gogh Museum in Amsterdam is gewijd aan het werk van Van Gogh en zijn tijdgenoten.

Van Gogh wordt tegenwoordig gezien als een van de grote schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werd er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard (Poesjkinmuseum in Moskou). Anna Boch, een Belgische kunstenares en zus van zijn vriend dokter Eugène Boch kocht het voor 400 frank op de expositie van de Brusselse Les XX in 1890, een paar maanden voor Van Goghs dood.[1] Voordien had de Belgische mecenas Henri Van Cutsem (1839-1904) twee tekeningen gekocht van Vincent van Gogh, waaronder Olijfbomen in Montmajour (door hem geschonken aan het Museum voor Schone Kunsten in Doornik), een der eerste tekeningen gemaakt door Van Gogh in de Provence.

Er verliepen maar drie jaar tussen zijn zwaarmoedige De aardappeleters (1885) en de kleurenexplosie in het zuidelijke Arles (1888). Van Gogh produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoord pleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel.

Biografie[bewerken | brontekst bewerken]

Jonge jaren[bewerken | brontekst bewerken]

Familie Van Gogh
Vincent van Gogh, 1866
Theo van Gogh in 1888

Van Gogh werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlakbij de Belgische grens, als zoon van de predikant Theodorus van Gogh en Anna Cornelia Carbentus. Precies een jaar voor zijn geboorte hadden zij ook al een zoon gekregen die zij Vincent noemden, hoewel hij doodgeboren was. In totaal kreeg het echtpaar drie meisjes en drie jongens, onder wie Theo, die vier jaar na Vincent geboren werd. Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Op zijn achtste ging hij naar de dorpsschool, maar het jaar daarop werd hij al weer van school gehaald. In plaats daarvan kreeg hij thuisonderwijs. Per 1 oktober 1864 ging Vincent naar de kostschool van Jan Provily in Zevenbergen waar hij twee jaar verbleef. Op 15 september 1866 werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS Koning Willem II te Tilburg gevestigd in het voormalige paleis van Koning Willem II en het huidige Paleis-Raadhuis van Tilburg. In het tweede jaar werd hij van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen.

Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij het Haagse filiaal van de kunsthandel Goupil & Cie op de Plaats. Oorspronkelijk was dit de kunsthandel van zijn oom Vincent van Gogh, die vervolgens partner was geworden van de kunsthandel Goupil in Parijs. In 1872 begon Vincent te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze kwam per 1 januari 1873 ook in dienst van Goupil & Cie, in het filiaal te Brussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger en Vincent maakte een depressieve periode door.

In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Zijn depressie hield aan en per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Zijn oom Vincent was diep teleurgesteld in zijn neef en trok zijn handen van hem af. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate, en vervolgens onderwijzer en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november hield hij zijn eerste preek.

Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. Hij werkte korte tijd in een boekhandel te Dordrecht en in mei verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Hij logeerde bij zijn oom Johannes van Gogh, die commandant was van de Amsterdamse marinewerf. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan, onder meer te wijten aan zijn desinteresse in de Latijnse en Griekse taal. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.

Borinage[bewerken | brontekst bewerken]

Ruïnes (2013) van de Charbonnages de Marcasse
Huis waar Vincent van Gogh verbleef in Wasmes

In december 1878 werd Van Gogh naar de Borinage gestuurd, waar hij tussen de mijnwerkers werkte als lekenprediker. Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crisissen zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Hij wilde zich met hen vereenzelvigen, en in april 1879 daalde hij zelfs af in een kolenmijn van de Charbonnage de Marcasse tot op 700 m diepte. Toch bleef hij, zelfs al had hij slachtoffers van een mijngasontploffing verpleegd, voor hen maar een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt. Hij werd ook, na zes maanden, in 1879 afgewezen als lekenpredikant door de protestantse gemeenschap in Petit-Wasmes wegens te fanatiek. Hij ging in augustus 1879 te voet naar Brussel om raad te vragen aan dominee Pieterson. Daarna probeerde hij het als bijbelcolpolteur in Pâturages en legde hij ziekenbezoeken af in Wasmes.

Tenslotte was hij ten einde raad. Het idee begon te rijpen dat hij zijn zoektocht naar kennis van God kon ombuigen in een zoektocht naar zelfkennis. Hij voelde dat hij toch ergens goed voor was en wilde ontsnappen uit deze ellendige periode. Hij las veel, onder meer Shakespeare, Dickens en Hugo. Tijdens de periode in de Borinage voelde hij dat hij een kunstenaarsroeping kon hebben. Hij maakte, als autodidact, veel expressieve en eigenzinnige, maar toch wat stuntelige, schetsen en tekeningen van het buitenleven, mijnwerkers en mensen van eenvoudige komaf. Hierbij liet hij zich ook inspireren door meesters als Rembrandt en Millet, van wie hij kopies had gekregen van zijn broer Theo, zoals "De maaier met sikkel" (1880) (collectie van museum in Japan). Hij beschouwde de meeste van deze tekeningen als mislukt en gooide ze weg. Hierdoor zijn er niet veel werken uit deze periode overgebleven.

Brussel[bewerken | brontekst bewerken]

In oktober 1880 verhuisde Van Gogh naar een atelier in Brussel. Hij raakte, door een introductie van zijn jongere broer Theo, bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard, maar had bittere ruzies met hem over de academische techniek. Hij kreeg nu ook geld van Theo. Vincent schreef zich in aan de Académie Royale des Beaux Arts te Brussel voor de les "tekenen naar gipsen afgietsels van antieke beelden", maar het werd een onbevredigde ervaring. Mogelijk werd hij niet toegelaten of hield hij er spoedig mee op. Hij zei er achteraf geen woord meer over. Zijn explosief karakter maakte hem spoedig tot een "persona non grata" in zijn omgeving.

Nu eerst begon zijn explosieve maar dramatische odyssee, die nauwelijks tien jaar zou duren. Aan de vriendschap met Van Rappard kwam na een ongelukkig misverstand een eind, waarna Vincent nog een half jaar in Brussel verbleef.

Terug in Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de volgende vijf jaren woonde Van Gogh bij zijn ouders, die inmiddels via Helvoirt naar Etten waren verhuisd. Hij bleef zich in deze periode toeleggen op de kunst en maakte talloze – steeds beter uitgevoerde – tekeningen en schilderijen. Aanvankelijk werd hij nog erg getrokken door het plan om voor tijdschriften te tekenen en op die manier zijn geld te verdienen en het duurde lang voordat hij dit ideaal losliet.

Vervolgens woonde hij zelfstandig in Den Haag en in Nuenen. In Den Haag worstelde hij met een problematische relatie met 'Sien', die in werkelijkheid Christine Hoornik heette. Het was een arme vrouw met een alcoholprobleem en een verleden als prostituee. Zij baarde in 1882 een zoon, maar er zijn nooit bewijzen gevonden dat Van Gogh de vader was. De relatie verslechterde spoedig en Sien pakte haar oude beroep van prostituee weer op.

Van Gogh ging eind 1881 op 28-jarige leeftijd voor ongeveer drie weken bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve (die getrouwd was met zijn nicht Jet Carbentus) in diens Haagse atelier werken. Via hem kwam hij in contact met het werk van onder anderen Jacob en Matthijs Maris, Weissenbruch, Mesdag, Breitner en Israëls. Mauve gaf Vincent schilderles. Zijn invloed op Vincent was groter dan doorgaans wordt aangenomen. Thema’s als spitters, aardappeleters en houtverkopers heeft hij van Mauve overgenomen.

Door zijn relatie met Sien Hoornik kwam Vincent in conflict met Mauve en Tersteeg, zijn vroegere chef bij Goupil. Toen Anton Mauve op 5 februari 1888 op nog geen vijftigjarige leeftijd plotseling te Arnhem overleed, droeg Vincent in Arles zijn Souvenir de Mauve, roze bloeiende perzikbomen, aan hem op.

Drenthe[bewerken | brontekst bewerken]

Ophaalbrug in Nieuw-Amsterdam (1883)

In 1883 verbrak Van Gogh de relatie met Sien en vertrok vanuit Den Haag naar Drenthe, waar hij op 11 september arriveerde te Hoogeveen. Deze keuze was ingegeven door zijn broer Theo die op de Parijse Salon van 1882 een landschapsschilderij van de Duitse schilder Max Liebermann zag. Liebermann bezocht elk jaar gedurende de zomer Drenthe (Zweeloo) om daar te schilderen. Ook Anton Mauve (getrouwd met een nichtje van zijn moeder) en zijn schilder- en studievriend Anthon van Rappard adviseerden hem Drenthe te bezoeken. Theo financierde de reis per trein van station Hollands Spoor (Den Haag) naar Hoogeveen. Van Gogh verbleef 18 dagen bij logementhouder Albertus Hartsuiker te Hoogeveen. In deze periode maakte hij uitstapjes in de omgeving en legde zich toe op het schilderen van landschappen en figuren.

Op 2 oktober van dat jaar vertrok hij per trekschuit naar Nieuw-Amsterdam. Daar nam hij zijn intrek in het logement van Hendrik Scholte. Dit huis is in 2002 gerestaureerd: het museale 'Van Gogh Huis' herinnert aan Van Goghs verblijf in Drenthe.

Nuenen[bewerken | brontekst bewerken]

De aardappeleters (1885)

Op 4 december 1883 vertrok Van Gogh weer naar Hoogeveen om de volgende dag de trein te nemen naar zijn ouders in Nuenen. In zijn schilderijen uit deze tijd legde Vincent vaak het hardvochtige boerenleven vast; aan deze tijd herinnert onder andere Het Weefgetouw, Twee boerinnen, spittend en de zeven afbeeldingen van windmolen De Roosdonck. Eind april 1885, een maand na het onverwachte overlijden van zijn vader, schiep hij zijn eerste, evenwel sombere, maar uitermate expressieve meesterwerk De aardappeleters. In november van datzelfde jaar vertrok Van Gogh naar Antwerpen. Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterliet, zijn verloren gegaan toen zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuisden.

Antwerpen en academie[bewerken | brontekst bewerken]

Na zijn verbitterd en onplezierig vertrek in november 1885 uit Nuenen naar Antwerpen, betrok Van Gogh aldaar een kleine kamer aan de Lange Beeldekensstraat, dat hij inrichtte als atelier. Gedurende zijn kort verblijf in Antwerpen kwam Van Gogh onder de indruk van de Japanse prenten en houtsneden, die hij zag bij antiquairs en in boekhandels. Hij begon gretig ze te verzamelen en hing de goedkope Japanse kleurenprenten langs de muren van zijn verblijf. Hij werd geboeid door de decoratieve kleurigheid van deze prenten en dit zou dan ook een invloed hebben op zijn latere werken.

Hij voelde zich spoedig thuis in deze levendige stad met zeemanscafés, kroegen en bordelen. Eerst probeerde hij tekeningen en schilderijen te maken met romantische stadszichten en pittoreske straattaferelen en die te slijten als souvenirs voor toeristen, maar hij verkocht er geen enkele (Kasteel Het Steen, Onze-Lieve-Vrouwekerk, De Grote Markt, Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In feite had hij echter maar een doel: zoektocht naar vrouwelijk schoon. Hij bezocht de musea en kerken in Antwerpen, waar meesterwerken van grote Vlaamse Meesters hingen, maar was slechts geïnteresseerd in hoe zij vrouwen uitbeeldden. Hij beschreef dit "vrouwelijk vlees" in onbedekte wulpse termen in brieven aan zijn broer Theo.

Niet meer gehinderd door de preutsheid in zijn vorig verblijf, zocht hij gedreven naar modellen die naakt wilden poseren. Hij ging hiervoor naar variététheaters, danscafés en bordelen, maar vond, bij gebrek aan geld, bijna niemand die hieraan wilde meewerken. Hij moest zich meestal beperken, gezeten aan een bar, tot vluchtige notities in een schetsblokje van zakformaat op zijn schoot (Dansende vrouwen (december 1885), zwart en gekleurd krijt op velijnpapier; Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In zijn eerste maand in Antwerpen kreeg hij slechts enkele bezoekers op zijn atelier. Dit resulteerde in de schilderijen Kop van een oude man en Kop van een vrouw (december 1885, beide in Van Goghmuseum, Amsterdam). In december wilde toch een vrouw voor hem poseren, dank zij wat extra geld dat Theo had opgestuurd. Het werd een schilderij met felle kleuren, een stijlbreuk met zijn voorgaande donkere werken: Portret van een vrouw met rode haarband (verzameling Alfred Wyler, New York).

Rond kerstmis 1885 was Vincent zwaar neerslachtig en zocht hij troost in cafés en bordelen en vervloekte iedereen die hem had afgewezen. In januari 1886 vroeg Theo aan Vincent om Antwerpen te verlaten, maar Vincent weigerde koppig.

Op 18 januari 1886 liet hij, in tegenspraak met zijn vroegere voornemens, zich inschrijven aan de prestigieuze Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij was toen 32 jaar. Hij wilde er nieuwe vrienden maken zodat hij zich kon bevrijden uit zijn artistieke eenzaamheid, maar hij hield het er geen drie maanden vol.

Hij kreeg ruzie met zijn docent Karel Verlat die een avondtekenklas "Antiek" gaf. Hoewel hij het tekenen naar gipsen afgietsels van antieke sculpturen verafschuwde, gedroeg hij zich aanvankelijk voorbeeldig. Dit resulteerde onder andere in Gipsen torso, De discuswerper en Gipsbeeldje van een paard (alle in het Van Goghmuseum, Amsterdam). Verlat liet hem echter niet schilderen en hij mocht evenmin werken met levende modellen, de hoofdreden waarvoor Van Gogh naar de Academie gekomen was. Toch probeerde Van Gogh dit in het schildersatelier, maar hij werd door de leraar minachtend teruggestuurd naar de tekenklas. Deze klas "Antiek" werd gegeven door Frans Vinck. Van Gogh schreef nadien in voor een tweede tekenklas, 's middags gegeven door Eugène Siberdt, een leraar van de cursus "Tekening figuur naar het leven". Siberdt was een soort drilsergeant, iemand die streefde naar klassieke perfectie. Een botsing met de rusteloze aard en koortsachtige werkmethode van Van Gogh was onvermijdelijk. Van Gogh noemde, in het bijzijn van de leerlingen, de methodes van Siberdt volstrekt verkeerd. Hij tekende een gipsen afgietsel van een Griekse godin als een stevig gebouwde naakte Vlaamse matrone, tot afschuw van zijn leraar. Dit was het begin van het einde van zijn opleiding aan de Academie. Toen hij een tekening als eindwerk instuurde, verwachtte hij er al niet veel van, maar hij werd zelfs vernederd door de jury; hij moest terug naar een cursus op beginnersniveau bij leerlingen van tien jaar. Van Gogh verliet verbitterd de Academie. Pas een maand later beslisten de leraren dat Van Gogh zijn jaar moest overdoen. In tegenstelling tot hardnekkige beweringen in de literatuur, werd hij dus niet door Siberdt weggestuurd: hij was al vertrokken.[2]

Nadien sloot hij zich nog even aan bij een chaotische tekenclub in een café op de Grote Markt van Antwerpen. Deze bestond uit studenten van de Academie, die zich hier beter konden uitleven. Zij konden hier naakte modellen tekenen en vrouwen werden hiertoe luidruchtig aangemoedigd. Ook hier werd Van Gogh met zijn vreemde tekeningen en schilderijen door hen bespot en afgewezen. Hij bleef er nog even hangen als eenzaat en maakte vluchtige tekeningen met potlood en krijt. Hij poseerde er zelfs voor een vluchtig aquarelportret door de jonge Engelsman Horace Mann-Livens (1862-1936).

In Antwerpen was Vincent ziek geworden. Bovendien was er syfilis bij hem geconstateerd. Dit, het armoedig leven, slechte voeding en teveel roken bezorgde hem koorts, kuchhoesten, maagkrampen en mondpijn. Zijn tanden begonnen te rotten en af te breken. Eind februari 1886 liet hij, ten einde raad, een derde van zijn tanden uittrekken door een tandarts, en dit zonder verdoving tenzij wat sterkedrank. Hij stuurde nog steeds geruststellende brieven naar zijn broer Theo, maar in feite waren zijn fantasieën over het Antwerpse leven aan het instorten. Hij geraakte uitgeput en overwerkt en had doodsgedachten.

Uit die tijd stammen enkele schilderijen van naaktmodellen, gezichten vanuit zijn raam op achterhuizen en vooral de olieverfschilderij Kop van een skelet met brandende sigaret (februari 1886), in het Van Gogh Museum, Amsterdam. Dit is in feite zijn eerste zelfportret, want zo zag hij zichzelf toen.

Hij verlangde meer en meer naar Parijs en probeerde een uitnodiging van zijn broer uit te lokken. Zijn smeekbrieven werden beantwoord met uitvluchten en verzoeken terug te keren naar Nederland. Toen Theo tenslotte weigerde, stapte Vincent resoluut op de nachttrein naar Parijs, zonder zijn schulden in Antwerpen (huur, verf, tandarts) te betalen.

Het korte verblijf in Antwerpen had wel een beslissende en bevrijdende invloed op zijn latere kunstrichting. Het was een breuk met de calvinistische strengheid in Nederland, die resulteerde in een zwaarmoedige en duistere weergave van zijn omgeving. Nu kon hij experimenteren en zijn eigen artistieke mogelijkheden ontdekken.

Parijs[bewerken | brontekst bewerken]

Portret van père Tanguy, 1887

In maart 1886 verliet Van Gogh onverwachts België. Hij ging inwonen bij Theo in Parijs, Rue Lepic 54 in Montmartre, waar hij een eigen atelier kreeg. Hier werkte hij verder aan zijn artistieke doorbraak. Hij raakte bevriend met Henri de Toulouse-Lautrec en met Emile Bernard, terwijl hij bewondering had voor de bloemstillevens van Adolphe Monticelli, de romantische Eugène Delacroix en de allegorische Pierre Puvis de Chavannes.

Belangrijker nog was zijn contact met het Franse impressionisme, tien jaar na het ontstaan. De reeks "Salons des Impressionistes" waren voorbij en Paul Signac, met wie hij vaak ging schilderen in Asnières, worstelde als post-impressionist met het divisionisme. Georges Seurat, Paul Gauguin, Camille Pissarro en Armand Guillaumin behoorden tot zijn kennissen.

De relatie tussen Vincent en Theo kwam enige tijd onder druk te staan toen bleek dat Vincent voortdurend met Jan en alleman ruzie maakte. Pas tegen het eind van Vincents verblijf knapte de relatie weer op en kregen de broers weer een zeer innige band. Ook gedurende deze periode werkte Vincent onvermoeibaar hard ten koste van zijn gezondheid.

Arles[bewerken | brontekst bewerken]

Het Parijse leven was erg druk voor de zwakker wordende Van Gogh, en vaak ook grauw en koud. Hij was 34 jaar oud toen hij Parijs verliet in februari 1888. Hij ging naar Arles in het zuiden van Frankrijk in de Camargue. Het was er echter al even koud: het vroor er en er lag sneeuw. Het was zijn droom hier een kunstenaarsgemeenschap op te richten, maar uiteindelijk kwam alleen Paul Gauguin erop af. Deze relatie duurde slechts enkele maanden en eindigde op een klinkende ruzie waarbij Van Gogh zijn linkeroorlel afsneed.

Onder de Franse zuiderzon maakte Van Gogh zijn meest opzienbarende werken in een koortsachtig tempo, soms meerdere op een dag. Het werden echter zijn laatste twee levensjaren, met dramatische crises. Hij werd gekweld door, wat hijzelf noemde, "de stem van de verschrikkelijke luciditeit". Hij behaalde in die periode zijn grootste artistieke triomfen door de intense weergave van het licht van het zuiden in door hitte geteisterde doeken. Zijn beroemdste werken dateren uit deze periode. Het is een hoogtepunt in zijn korte loopbaan. De Twaalf zonnebloemen in een vaas (augustus 1888; Neue Pinakothek, München) werd (zoals de Mona Lisa van Leonardo da Vinci) een der meest populaire schilderijen in de kunstgeschiedenis.

Hij wilde de Middellandse Zee ontdekken en trok voor een vijftal dagen naar het nabijgelegen Saintes-Maries-de-la-Mer, waar hij onophoudelijk schetsen en tekeningen maakte van de omgeving. Terug in Arles zette hij zijn bekende Vissersboten op het strand op het doek.

Ook zijn kenschetsende portretten ontstonden in deze periode, zoals van de twee schilderijen van de zoeaaf (juni 1888), van Roulin en Eugène Boch. In 2013 werd in Noorwegen een verloren gewaand werk gevonden: Zonsondergang bij Montmajour (juli 1888), waarvan er enkele pentekeningen bestonden.

Caféterras bij nacht

Ruzie met Gauguin[bewerken | brontekst bewerken]

Van Gogh huurde het "gele huis", schilderde het indrukwekkende Nachtcafé en verwerkte uitzonderlijke motieven van oogst, wijngaard en cipressen. Op 23 oktober 1888 kwam Paul Gauguin bij hem logeren, maar nauwelijks twee maanden later volgde de breuk, tijdens een hoog oplopende ruzie over de plaatselijke cafébazin. Bovendien waren ze verliefd op haar zodat ze haar al vele malen geschilderd hadden. Van Gogh haalde met zijn scheermes uit naar Gauguin, die zich nog net kon verweren, maar Van Gogh sneed per ongeluk zijn eigen oorlel af. Anderen beweren dat hij zelf uit eigen kracht een stuk van zijn oor sneed en dat de tinnitus waaraan hij leed hier de aanleiding toe was.

De Duitse kunsthistorici Hans Kaufmann en Rita Wildegans onderzochten gedurende tien jaar politierapporten, getuigenverklaringen en brieven van de beide schilders. Volgens hen zou Paul Gauguin van plan zijn geweest het gele huis in Arles na een verblijf van twee maanden te verlaten. Van Gogh zou hem boos achterna de straat op zijn gelopen, waarop een ruzie zou zijn ontstaan en Gauguin uithaalde met zijn degen en daarmee een deel van Van Goghs oor afhieuw.

Daarna zouden ze hebben afgesproken hierover te zwijgen: Gauguin om strafvervolging wegens het toebrengen van letsel te ontlopen en Van Gogh om de vriendschap te behouden. Vervolgens zou Van Gogh zijn oorlel aan een prostituee hebben gegeven en terug naar huis zijn gegaan.

De Duitse kunstwetenschappers vinden steun voor hun stelling in de laatste brief van Van Gogh aan Gauguin. Daarin schreef hij: "Jij bent stil, ik zal het ook zijn." Ook in brieven aan zijn broer Theo menen zij impliciete verwijzingen naar het incident te kunnen herkennen. In 2008 publiceerden zij hun bevindingen in een boek (zie onder Literatuur).[3] Curator Leo Jansen van het Van Gogh Museum wijst hun conclusie af. De aangevoerde bewijzen zijn voor een groot deel uit hun verband getrokken.[4]

In januari 1889 was Van Gogh hersteld en ging hij opnieuw driftig aan het werk aan herhaalde versies van La Berceuse, waarvoor Madame Roulin model zat. Verder schilderde hij nieuwe variaties Zonnebloemen. De buurtbewoners maakten zich echter zorgen om de "vagebond" in het gele huis.[5]

Saint-Rémy-de-Provence[bewerken | brontekst bewerken]

Van Goghs broer Theo trouwde in april te Amsterdam met Johanna Gesina Bonger. Het ging weer minder goed met Vincent en hij laat zich vrijwillig opnemen te Saint-Rémy-de-Provence, in de instelling Saint-Paul-de-Mausole aan de voet van de Alpilles. Men richtte er zelfs een klein atelier in, waarin hij kon schilderen tijdens de steeds zeldzamer momenten zonder zenuwcrisis. In dat jaar maakte hij er ongeveer 150 schilderijen. Het was de tijd van de Irissen, de Seringen, gele korenvelden, olijfbomen en cipressen.

De zenuwinzinkingen volgden elkaar op. Tijdens een crisis in augustus 1889 had hij giftige verf ingeslikt. Toch bleef Van Gogh doorwerken, zij het in deze korte periode uitsluitend met tekeningen. Omdat hij op bepaalde momenten niet meer naar buiten wilde, uit vrees voor een nieuwe crisis, maakte hij, vanaf oktober 1889, enkele kopieën naar werken van Rembrandt (De opwekking van Lazarus), Delacroix (De barmhartige Samaritaan), Millet (De houthakker, Avond, Twee spittende boeren, De zaaier, Middagdutje), Honoré Daumier (De drinkers) en Gustave Doré (De gevangenisbinnenplaats).

In april 1890 toonde Theo tien werken van zijn broer op de "Salon des Indépendants" in Parijs, waaronder Sterrennacht boven de Rhône.

De naam Van Gogh was intussen doorgedrongen tot België en in januari 1890 werd hij uitgenodigd op de expositie van Les XX te Brussel. Hij nam eraan deel met zes schilderijen. Hij kreeg er gunstige reacties en op deze tentoonstelling werd De rode wijngaard gekocht door Anna Boch.

Vincent verliet de instelling van Saint-Rémy-de-Provence in mei 1890 en reisde naar Auvers-sur-Oise, in de buurt van Parijs, waar dokter Gachet woonde. Op doorreis bezocht hij Theo en diens vrouw in Parijs.

Auvers[bewerken | brontekst bewerken]

Graven van Vincent van Gogh en zijn broer

In mei kwam Van Gogh in Auvers aan en huurde er een zolderkamer in de herberg van Ravoux. Weer schilderde hij portretten, onder meer het bekende portret van dokter Gachet. De eindeloze gele korenvelden met de donkerblauwe, vaak wervelende hemels rond Auvers werden nu zijn herhaalde motieven.

Broer Theo en zijn vrouw Jo kwamen nog eens een dag doorbrengen bij hem, in juni en in juli liep hij zelf nog eens naar Parijs om bij hen op bezoek te gaan.

Zelfmoord[bewerken | brontekst bewerken]

Algemeen wordt aangenomen dat Van Gogh zichzelf op 27 juli 1890, 37 jaar oud, in de borst verwondde met een pistool. Hij wilde zichzelf door het hart schieten, maar maakte een klassieke fout door te denken dat het hart zich ter hoogte van de linkertepel bevindt. Daardoor stierf hij pas op 29 juli aan inwendige bloedingen, met Theo aan zijn zijde.

De Amerikaanse kunstkenners Steven Naifeh en Gregory White Smith, die tien jaar onderzoek naar de schilder hebben gedaan, concluderen echter in hun biografie Van Gogh: The Life[6] (oktober 2011) dat Van Gogh mogelijk geen suïcide heeft gepleegd, maar dat het dodelijke schot kan zijn gelost tijdens een onduidelijk voorval waarbij twee jongens betrokken waren. Zij wijzen er in dit verband op dat het vuurwapen nooit is gevonden. Alhoewel vooralsnog nog steeds wordt uitgegaan van zelfdoding, kan het nieuwe scenario uit de biografie ook niet worden uitgesloten, omdat de omstandigheden die tot Van Goghs dood leidden nooit helemaal zijn opgehelderd.

Een half jaar later overleed ook Theo. Deze liet een zoon achter, Vincent Willem, de grootvader van de bekende cineast en columnist Theo van Gogh. Vincent en zijn broer Theo liggen begraven op de begraafplaats van Auvers-sur-Oise.

Nalatenschap[bewerken | brontekst bewerken]

Jongeman, gras snijdend met een sikkel, oktober 1881
Hutten, september 1883
Zie Lijst van schilderijen van Vincent van Gogh voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In Nederland zijn vele van zijn werken te bezichtigen in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Ook het Kröller-Müller Museum in het Nationaal Park De Hoge Veluwe in Otterlo bezit een behoorlijke collectie Van Goghs.

Oprichting Van Gogh-Museum in Amsterdam[bewerken | brontekst bewerken]

Op 21 juli 1962 werd een overeenkomst ondertekend tussen de Staat der Nederlanden en de Vincent van Gogh Stichting. De familie Van Gogh droeg voor 15 miljoen gulden de resterende verzameling, bestaande uit 200 schilderijen van Vincent van Gogh en Paul Gauguin, 400 tekeningen, en alle brieven van Vincent, over aan de staat. Hiermee werd de grondslag gelegd voor het Amsterdamse Van Gogh Museum, dat op 2 juni 1973 werd geopend.

Schilderijen in bezit van de familie Van Gogh[bewerken | brontekst bewerken]

Na de dood van haar zwager Vincent van Gogh op 29 juli 1890 en haar echtgenoot Theo van Gogh in 1891 keerde Johanna van Gogh-Bonger met haar zoontje Vincent Willem van Gogh en een groot aantal als waardeloos beschouwde schilderijen van Vincent van Gogh definitief terug naar Nederland. Ze vestigde zich in Bussum. Om in haar levensonderhoud te voorzien begon zij daar een pension en maakte een begin aan de verkoop van het werk van haar zwager.

Haar beste klanten waren de kunsthandel van Paul Cassirer in Berlijn en kunsthandel J.H. de Bois (voorheen C.M. van Gogh) in Amsterdam waaraan ieder 55 schilderijen of tekeningen werden geleverd. Alles werd door Johanna keurig bijgehouden in haar kasboek, ofschoon er van de verkoop van een klein aantal werken van Vincent geen aantekening werd gehouden. Ook werd een gering aantal werken geschonken aan familie of zeer goede relaties.

Behalve het grote aantal werken dat Johanna van Gogh bezat, hadden de volgende familieleden van Vincent werk in hun bezit: E.H. Du Quesne-van Gogh tien stuks, Willemien van Gogh zeven stuks, Cornelia van Gogh-Carbentus één, Anna van Gogh-Carbentus drie en Andries Bonger (broer van Johanna) vijf stuks. Tussen 1890 en 1923 werden door haar 247 schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh op de markt gebracht.

Zie Lijst van duurst geveilde schilderijen voor prijzen van schilderijen van Van Gogh.

Van Gogh als inspiratiebron[bewerken | brontekst bewerken]

Van Gogh en zijn leven zijn door de jaren heen een inspiratiebron geweest van diverse culturele uitingen. De Vlaamse schrijver en beeldend kunstenaar Louis Paul Boon baseerde zijn roman Abel Gholaerts (1944) op het leven van Van Gogh, al verplaatste hij de handeling naar Vlaanderen. Over het leven van de kunstenaar zijn diverse films gemaakt, waaronder de film Lust for Life uit 1956 met Kirk Douglas als Vincent van Gogh. Vincent en Theo, een film van Robert Altman, werd geproduceerd in 1996. In 2009 kwam de IMAX-film Van Gogh, een kleurrijk portret uit. Don McLean schreef het bekende lied Vincent (starry, starry night) over hem, gebaseerd op het schilderij De sterrennacht. In 2009 kwam de film Vincent van Gogh, een zaaier in Etten in omloop, de regisseur was Vincent Oudendijk.

In Nederland is Vincent van Gogh opgenomen in de canon van Nederland. De commissie-Van Oostrom heeft Vincent van Gogh erkend als een van de vijftig essentiële onderwerpen voor de Nederlandse geschiedenis in het voortgezet onderwijs. In Brabant, de geboorteprovincie van Van Gogh, zijn verscheidene instellingen aan de schilder gewijd. In Nuenen is er documentatiecentrum over Vincent van Gogh en in Etten-Leur staat het Informatie-centrum Vincent van Gogh. In Zundert, de geboorteplaats van Van Gogh, staat het Van Goghhuis. Daarnaast zijn er in de loop der jaren vele tentoonstellingen en boeken over zijn werk verschenen, naast andere uitingen als liederen en bloemencorso's.

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

Werk in openbare collecties (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

Tentoonstellingen (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur (selectie)[bewerken | brontekst bewerken]

Van Gogh had naar eigen zeggen een ‘onweerstaanbare passie voor boeken’. Hij verwijst in zijn correspondentie naar zo’n 150 schrijvers en 200 literaire werken, uiteenlopend van de Bijbel en religieuze poëzie tot Charles Dickens en Emile Zola. Over Vincent van Gogh zijn ontelbare publicaties en artikelen in tijdschriften uitgegeven.

  • Bernard, B: Vincent by himself: a selection of Van Gogh's paintings and drawings together with extracts from his letters, Londen, 1985. ISBN 0-85613-866-5
  • Artaud, Antonin: Van Gogh, de zelfmoordenaar door de maatschappij (Oorspr.: Parijs, 1947) Gerards & Schreurs, Maastricht, 1987, e.v. ISBN 90-70850-10-9
  • Forrester, Viviane: Van Gogh begraven in het koren. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984. ISBN 90-295-1731-X
  • Dirven, Ron & Wouters, Kees: Vincent van Gogh: Het Mysterie van de Breda'se kisten, Uitgave van het Breda's Museum, 2003. ISBN 90-806108-4-4
  • Hughes, Shirley: Atelier van Gogh, Gent - Amsterdam, 2002. ISBN 90-5544-397-2
  • Jansen, Leo & Robert, Jan: Kort Geluk, de briefwisseling tussen Theo van Gogh en Jo Bonger, Uitgeverij Waanders, Zwolle, 2000. ISBN 90-400-9353-9
  • Kaufmann, Hans & Wildegans, Rita: Van Goghs Ohr - Paul Gauguin und der Pakt des Schweigens, uitg. Osburg Verlag, Berlijn, 2008
  • Lein, E.: Vincent van Gogh, Lisse, 2003. ISBN 90-5841-038-2
  • Metzger, Rainer & Walther, Ingo: Van Gogh: the complete paintings, Keulen, 1993. ISBN 3-8228-5137-X
  • Meyjes, Irene: Johanna van Gogh-Bonger: kunsthandelaar?, Uitgeverij Scriptio, Deventer, 2007. ISBN 90-8773-005-5
  • Naifeh, Steven & Smith, Gregory White: Vincent van Gogh: De biografie,(vertaald door Mario Molegraaf), 1070 blz, Bert Bakker, Amsterdam, 2011. ISBN 978-90-351-3147-7
  • Perruchot, H.: Het leven van Vincent van Gogh, Utrecht, 1965. ISBN 90-315-0203-0
  • Rohde, Shelly: Het Van Gogh boek: Vincent van Gogh van A tot Z, Bussum - Amsterdam, 2003. ISBN 90-6868-340-3
  • Stolwijk, Chris & Veenenbos, Han: The accountbook of Theo van Gogh and Jo van Gogh-Bonger, Van Gogh Museum Amsterdam 2002. ISBN 90-74310-82-6

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Musea[bewerken | brontekst bewerken]

Werken[bewerken | brontekst bewerken]

Brieven[bewerken | brontekst bewerken]

  • Vincent van Gogh: The Letters (de originele brieven plus een vertaling naar het Engels en afbeeldingen van de schilderijen waarnaar Van Gogh in de brieven verwijst)

Overig[bewerken | brontekst bewerken]

{{Commons|Vincent van Gogh}} {{Appendix}} {{Gesproken Wikipedia klein|Nl-Vincent van Gogh-article.ogg|23245703}} {{DEFAULTSORT:Gogh, Vincent Van}} [[Categorie:Kunstschilder van het postimpressionisme]] [[Categorie:Nederlands kunstschilder]] [[Categorie:Geschiedenis van Arles]] [[Categorie:Vincent van Gogh| ]] [[Categorie:Nederlands persoon in de 19e eeuw]]

  1. Cf. Steven Naifeh en Gregory White Smith: Vincent van Gogh: De biografie, 2011, blz. 926. Daarbij zij aangetekend dat Van Gogh wel af en toe schilderijen als ruilmiddel gebruikte, onder meer voor schildersmaterialen in de verfwinkel van Julien Tanguy te Parijs en later voor behandelingen die hij kreeg van dokter Paul Gachet. Zie ook Sotheby's (en) .
  2. Jan Lampo: De (her)ontdekking van Laokoon. Een bezoek aan de Academie.
  3. 'Gauguin hakte oor van Vincent van Gogh af' Trouw.nl
  4. Post, G. (2009), Het oor van Van Gogh Trouw, 6 mei, blz. 2.
  5. Zie ook: De zonnebloemenschilder, een portret dat Gauguin in deze periode van Van Gogh maakte.
  6. Nederlandse vertaling: Vincent van Gogh: De biografie (Amsterdam, 2011).
  7. Objecten in het Museum Boijmans Van Beuningen
  8. Objecten in het Rijksmuseum
  9. Van Gogh in China