Gebruiker:Rozemarijn vL/opzet

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie


DEZE PAGINA IS IN BEWERKING

Artikelen die reeds af zijn:

xxx[bewerken | brontekst bewerken]

xxx yyy zzz

Kun je nog zingen[bewerken | brontekst bewerken]

Kun je nog zingen, zing dan mee

Aanpassen:

  • afb Zilvervloot
  • afb Ferme jongens

Dit alles betekende niet alleen dat de bundel commercieel een succes was, maar ook

Naast een commercieel succes werd/verkreeg het liedboek hiermee ook

ook culturele waarde / gewicht / van culturele betekenis cultureel van belang was voor de Nederlanse liedgeschiedenis

Achtergrond (oud)[bewerken | brontekst bewerken]

In de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ontstonden nieuwe ideeën over muziekonderwijs (onder meer vanuit de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen). Een voorganger van Jan Veldkamp en Klaas de Boer was Jan Pieter Heije (1809-1876), die bestuurslid was van "het Nut". Hij wilde door middel van muziekonderwijs de jeugd beschaving bij brengen. In die tijd van industrialisatie was er in de bevolking een grote laag van fabrieksarbeiders ontstaan, waarbij armoede, slecht onderwijs en analfabetisme grote problemen waren. Muziekonderwijs zou waarden en normen moeten bijbrengen, de jeugd opvoeden en beschaving verspreiden. En jongeren zouden zo liederen met kwalitatief goede teksten en melodieën gaan zingen in plaats van (onbeschaafde) straatliederen.[1][2]

J.P. Heije gaf vanaf ca. 1830 een groot aantal bundels met kindergedichten, kinderliederen en volksdichten uit. Vele componisten zetten gedichten van Heije op muziek, waaronder Richard Hol, Hendrika van Tussenbroek, Johannes Verhulst, Joannes Josephus Viotta en Johann Wilhelm Wilms. Tientallen liedboekjes met nieuwe Nederlandstalige liederen zagen zo het licht.[3]

Veldkamp en De Boer bouwden hierop voort. In Kun je nog zingen, zing dan mee namen zij ruim twintig liederen van de hand van J.P. Heije op, zoals: 'Klein vogelijn op groenen tak'; 'In 't groene dal, in 't stille dal'; 'Heb je van de zilveren vloot wel gehoord' (Piet Hein zijn naam is klein); 'Een karretje op de zandweg reed'; en 'Zie, de maan schijnt door de bomen'.

Hiernaast putten Veldkamp en De Boer uit andere liedbundels uit die tijd met Nederlandstalige liedjes van Nederlandse auteurs en componisten, zoals Zangvogeltjes van J.P. Regeer, Fr. Abt (ca. 1850-1905), Liederkeur, samengesteld door G.C. Weeren (ca. 1909-1943), Sneeuwklokjes van Hendrika van Tussenbroek (ca. va. 1887), Levenslust van Catharina van Rennes (ca. va.1892) en Kleurige klanken, door H.J. Stomp (1917).

--- Opkomst bundel Nederlands volkslied ---

Het liedboek was zeer geliefd, bleef de gehele twintigste eeuw in druk en werd tientallen jaren gebruikt in het muziekonderwijs en bij koren en samenzang in Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog werd Kun je nog zingen echter steeds meer verdrongen door de opkomst van het zingen van oude volksliedjes, met name uit de bundel Nederlands volkslied, samengesteld door Jop Pollmann en Piet Tiggers (1941, 19e druk 1977). Deze bundel werd vanaf de jaren 40 tot ver in de jaren 60 veel gebruikt in het jeugdwerk, in het onderwijs aan de kweekschool en in het lager onderwijs (zowel bij de Gehrels-methode, als door de katholieke Ward-beweging).

Achtergrond (lange versie)[bewerken | brontekst bewerken]

Het liedboek Kun je nog zingen werd weliswaar uitgegeven in 1906, maar de achterliggende idealen gaan terug op de ideeën over opvoeding en onderwijs van de Verlichting (18e eeuw) en de idealen over onderwijs en volkszangonderwijs van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (vanaf rond 1900), waar met name Jan Pieter Heije een belangrijke rol bij had gespeeld.

Een nieuw uitgangspunt bij Verlichtings-filosofen was het met zorg en liefde opvoeden van kinderen tot deugdzame en beschaafde burgers.[4] Dit ideaal werd aan het einde van de achttiende eeuw (een tijd van economische achteruitgang en armoede) niet alleen nagestreefd in opvoeding en onderwijs, maar deze burgerlijke deugden, waarden en normen konden ook worden uitgedragen in teksten om te lezen of zingen. Hierdoor kwam er eind achttiende eeuw een stroom literatuur op gang, die op specifieke leeftijdsgroepen was gericht (kinderboeken, kinderalmanakken, kindertijdschriften, maar ook kinderliedjes).[5][6][7]

Vanuit deze Verlichtings-idealen zette 't Nut vervolgens vanaf rond 1900 enkele grote veranderingen in gang in de zangcultuur en in de kinderliedcultuur in de Lage Landen. Rond 1800 richtten zij de kweekschool voor onderwijzers op (waar aankomende onderwijzers muziek als vak kregen);[8][9] in 1857 werd een wekelijks zanguurtje op alle lagere scholen wettelijk verplicht;[10] en zij richtten volkszangscholen op voor volwassenen. Hiervoor werden lesboeken samengesteld, maar er waren ook liedboeken nodig met liedjes die geschikt waren om op school aan te leren en om op de volkszangscholen te zingen.

Voor kinderen was het ideaal daarbij, om de jeugd door middel van muziekonderwijs beschaving bij brengen. Ten tijde van industrialisatie was er in de bevolking een grote laag van fabrieksarbeiders ontstaan, waarbij armoede, slecht onderwijs en analfabetisme grote problemen waren. Muziekonderwijs zou waarden en normen moeten bijbrengen, de jeugd opvoeden en beschaving verspreiden. En jongeren zouden zo liederen met kwalitatief goede teksten en melodieën gaan zingen in plaats van (onbeschaafde) straatliederen.[11][12]

---

De Amsterdamse arts Jan Pieter Heije (die bestuurslid was van zowel 't Nut als Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst) schreef honderden liedjes: deels bestemd voor jonge kinderen (ongeveer 4 tot 8 jaar oud) en deels in de trant van volksliedjes, geschikt voor 8 tot 80. Deze laatste liedteksten zijn idealistisch, vaderlandslievend of bespiegelend van inhoud en de melodieën werden geschreven door eigentijdse toondichters.

Tussen ongeveer 1843-1865 verschenen er een groot aantal bundels van zijn hand, met muziek van onder anderen Richard Hol, Hendrika van Tussenbroek, Johannes Verhulst, J.J. Viotta en J.W. Wilms.[13]

Heije kreeg veel navolging, vooral van onderwijzers en onderwijzeressen, die op de kweekschool muziekonderwijs hadden genoten. Tekstdichters als Simon Abramsz, Anna Fles, H. Bruining, David Tomkins, A. Schooleman en A. de Rop gaven kinderliedboekjes uit in samenwerking met componisten als Catharina van Rennes, Hendrika van Tussenbroek en Nelly van der Linden van Snelrewaard-Boudewijns.

--Categorie:Kun je nog zingen, zing dan mee| --

Het Nederlandse volksliedje[bewerken | brontekst bewerken]

Straatzangers met een roldoek en een liedblaadje. In prentenboek De kijkkast en andere vermaken (1892) over de kermis.
Straatzanger met een roldoek, vrouw begeleidt op een harp (19e eeuw).
Liedblaadje met het drinklied 'Dat gaat naar Den Bosch toe / Zoete lieve Gerritje' (collectie Meertens Instituut).
Middeleeuwse liederen in het Gruuthuse-handschrift (fol. 28r), ca. 1395.
Titelblad van het 16e-eeuwse Nieuw Geuzenliedboek (ex. KB), 1581.
19e-eeuws liedblaadje met verschillende volksliedjes.

Muziek afspelen (midi, 14 sec.):

--- of: Onderzoek naar volksliedjes in de negentiende eeuw --- (het verzamelen, vastleggen en bestuderen van volksliedjes in de romantiek)

Orale traditie, liedboek en liedblad[bewerken | brontekst bewerken]


Middeleeuws lied (7 strofen), oudste vindplaats 1525. Muziek afspelen (midi, 39 sec.):


Marktlied (5 strofen), oudste vindplaats 1879. Muziek afspelen (midi, 25 sec.):

Van oudsher worden liedjes mondeling doorgegeven. Vanaf het einde van de Middeleeuwen begon men in Europa liedjes te verzamelen in liedboeken. Het oudst bekende liedboek met Nederlandstalige wereldlijke liederen is het Antwerps liedboek (1544). In de eeuwen erna zijn er honderden liedboekjes verschenen.

Volksliedje 'Des winters als het regent / dan zijn die paedtjes diep, ja diep' (Van Duyse, deel 1, 1903), liednr. 229.
Volksliedje 'Zeg kwezelken, wilde gy dansen? / ik zal u geven een ei' (Van Duyse, deel 2, 1905), liednr. 328.

In de 19e eeuw werden veel volksliedjes daarnaast gedrukt op liedblaadjes (een liedblad of liedblaadje is een los vel papier waarop één of enkele liederen gedrukt staan). Zangers op marktpleinen zongen het liedje om zo de liedblaadjes aan de man te brengen. Deze straatzangers of marktzangers hadden vaak een groot plakkaat met afbeeldingen ter illustratie bij hun lied, een zogeheten roldoek of rolprent. De losse liedblaadjes werden ook vaak verkocht door arme, werkloze en/of zieke mensen.

Van volksliedje naar kinderliedje[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige volksliedjes kennen we nu in de vorm van kinderliedjes, zoals: Klein, klein kleutertje, Altijd is Kortjakje ziek, Dat gaat naar Den Bosch toe, Hop Marjanneke, stroop in 't kanneke, Een twee drie vier, hoedje van papier.

Historische achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige volksliedjes, waaronder ook die tegenwoordig als kinderliedje worden gezongen, verwijzen naar een bepaalde geschiedkundige gebeurtenis, zoals 'Hop Marjanneke' (over de Franse tijd) of 'Een twee drie vier, hoedje van papier' (over de Belgische revolutie van 1830).

Onderzoek naar Nederlandse volksliedjes in de negentiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]


Kluchtliedje (4 coupletten), oudste vindplaats ca. 1640. Muziek afspelen (midi, 21 sec.):

In de negentiende eeuw ontstond in Europa een nieuwe culturele stroming, de Romantiek. Hierin kwam er aandacht voor de subjectieve ervaring en emotie (in plaats van het intellect uit de Verlichting), nostalgie naar het verleden (een historisch bewustzijn, in plaats van de vooruitgangsgedachte) en aandacht voor het eigene van de samenleving (de unieke cultuur van een groep, die voortkomt uit het verleden, wat leidde tot nationalistische gevoelens). Ook in oude, traditionele volksliedjes zocht men de wortels van de cultuur. In veel Europese landen, zoals Duitsland en Engeland, maar ook in de Nederlanden, verzamelden onderzoekers volksliedjes uit de orale traditie en van liedblaadjes en gaven deze uit in vaak omvangrijke liedbundels. Voorbeelden hiervan zijn J.F. Willems, Oude Vlaemsche liederen (Gent, 1846), waarin een groot aantal Nederlandse volksliedjes voor het eerst in druk verschenen; en F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied ('s-Gravenhage/Antwerpen, 1903-08, 4 dln.).

Het Nederlands Volksliedarchief van het Meertens Instituut bezit hiernaast een aantal volksliedverzamelingen uit de negentiende en begin twintigste eeuw, bijvoorbeeld: de handschriftencollectie Bureau van het Nederlandse Volkseigen (verzameld rond 1850); de Handschriftencollectie van G.J. Boekenoogen (verzameld in de periode 1891-1930); en de Handschriftencollectie volks- en kinderliederen van Nynke van Hichtum (verzameld in de periode 1904-1938). Ook bezitten het Meertens Instituut en de Koninklijke Bibliotheek twee omvangrijke liedbladverzamelingen (de Collectie liedbladen Wouters en de Collectie liedbladen Moormann van ongeveer 6000 liedblaadjes met zo'n 15.000 liedjes.

Door de aandacht voor het verzamelen, bewaren en opnieuw uitgeven van volksliedjes in deze periode, ontstaat soms de indruk dat veel volksliedjes stammen uit de negentiende eeuw. Dit is echter niet altijd het geval. Veel volksliedjes en kinderliedjes werden toen weliswaar voor het eerst opgetekend, maar kunnen decennia of zelfs eeuwen ouder zijn. Zij werden mondeling doorgegeven door het gewone volk (orale traditie), en werden vóór de negentiende eeuw van weinig belang geacht om op te tekenen of uit te geven.

Varianten en liedcomplex[bewerken | brontekst bewerken]

Ouderdom

Van anoniem overgeleverde volksliedjes is zelden meer een precieze datering te achterhalen. Veel liedjes zijn voor het eerst opgetekend door etnologen en liedonderzoekers in de negentiende eeuw, maar dat zegt niets over de ouderdom van het lied. Zo'n liedje kan al tientallen jaren in de volksmond worden doorgegeven, maar voorlopers van het lied kunnen nog veel ouder zijn.

Een deel van de liedjes is terug te vinden in historische liedboekjes uit de zeventiende of achttiende eeuw. Soms is zo'n liedboekje de bron van het lied: het liedje is dan net geschreven, de liedschrijver is bekend, en het bundeltje geeft van zowel tekst als muziek de 'juiste' versie, zoals het liedje oorspronkelijk geschreven was.

Maar in de meeste gevallen is het liedboekje niet meer dan een vindplaats van een variant van het lied: het liedboekje heeft een reeds bestaand, rondzingend liedje opgenomen, in de versie die op dat moment op die plaats gebruikelijk is. Veel liedjes zijn een heel aantal malen opgetekend en hebben dus vele vindplaatsen. Elke vindplaats geeft zijn eigen variant van het liedje; de 'juiste' tekst en muziek zijn niet meer vast te stellen.

-- kinderlied liedcomplex --

Door de mondelinge overleveringsgeschiedenis (het doorgegeven van ouder op kind, en van kind op kind) zijn er van deze liedjes tijdsgebonden en plaatsgebonden varianten in tekst en melodie ontstaan (die soms veel, maar soms slechts één of enkele woorden of noten van elkaar verschillen, zie voorbeeld in de voetnoot).[1] Elke plek waar een variant is opgetekend, wordt een 'vindplaats' genoemd en alle varianten samen een 'liedcomplex'.[2]

De ene variant is niet 'beter' of 'juister' dan de andere (de oorspronkelijke, 'juiste' liedtekst is immers niet meer bekend). Daarom wordt bij traditionele (kinder)liedjes altijd het hele liedcomplex bestudeerd.[3][4] Soms is wel vast te stellen dat een liedtekst erg verbasterd is geraakt, doordat de inhoud onbegrijpelijk is geworden; of dat een bepaalde variant het meeste voorkomt of in de loop van de tijd steeds meer de boventoon gaat voeren. Ook maken kinderen met graagte 'ondeugende' varianten op kinderliedjes, die daarmee zeer kenmerkend zijn voor juist het kinderliedgenre (zie voorbeelden in voetnoot).[5]

Door het optekenen van volksliedjes in de tweede helft van de negentiende eeuw, waaronder kinderliedjes uit de mondelinge overlevering, is er een rijke kinderliedcultuur vastgelegd.<ref name="kinderspel" /> Het laat een glimp zien van wat er thuis en op straat werd gezongen – de overdrachtslijn van kinderliedjes binnen het persoonlijke leven – gedurende deze decennia. Hoewel van deze liedjes de ouderdom en herkomst niet meer zijn vast te stellen, geven de contouren van het negentiende-eeuwse kinderleven een indruk hoe honderden van zulke kinderliedjes landelijk bekend konden raken.[6]

Deels zullen deze liedjes zijn afgeleid van volksliedjes (zie hiervoor de volgende paragraaf). Maar voor een groot deel zullen de liedjes, in de negentiende eeuw[7], gemaakt zijn door onderwijzers/onderwijzeressen, zangleraren/zangleraressen, fröbeljuffen en bewaarschoolhouderessen, tijdschriftredacteuren en samenstellers van schoolliedboeken, priesters en predikanten. Blijkbaar waren deze liedjes geliefd genoeg om in de volksmond terecht te komen en langdurig te worden doorgegeven. Ook de hele twintigste en de eenentwintigste eeuw bleven er kinderliedboeken in druk met zulke anoniem overgeleverde, traditionele kinderliedjes.

Geschiedenis van het Nederlandse volkslied[bewerken | brontekst bewerken]

Volksliedjes komen voor in alle tijden en alle culturen. Er is alleen door de eeuwen heen weinig op schrift gesteld over de volkscultuur. Het beginpunt van de bestudering van het volkslied en de afbakening ervan als afzonderlijk genre, ligt in de tweede helft van de negentiende eeuw.

links[bewerken | brontekst bewerken]

  • Volkslied (lekenmuziek, niet bestemd voor uitvoering door vaklieden), Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek (Bork, 2002)
  • Volkslied (Eenvoudig lied dat de collectieve uiting is van een gemeenschap of volk), Algemeen letterkundig lexicon (2012)
  • Cultuurlied (van bekende herkomst), Algemeen letterkundig lexicon (2012)

Definitie in volkslied Europa[bewerken | brontekst bewerken]

A. Boone, Het Vlaamse volkslied in Europa (1999):

Nu bestaat het woord 'volkslied' ruim 200 jaar. J. G. Herder gebruikte het voor het eerst in zijn Briefwechsel über Ossian (Hamburg 1773, Werke I, pp. 831 ss.) waarin hij ook nog het woord 'Popularlied' gebruikt. Hij vertaalde daarmee het Engelse begrip 'popular song' en 'popular poems' (Th. Percy, op.cit., p. 10), terwijl de Engelsen dan weer na hem en naar Duits model het woord 'Folk-song' vormden, waarna 'folk-lore', 'folk-dance', 'folk-tale' en 'folk-music' volgden (F. Howes, op.cit., p. 3). Maar niettegenstaande deze twee eeuwen van geestdriftig verzamelen, vergelijken, ontleden en zingen hebben alle folkloristen heel vroeg ernstige moeilijkheden ervaren met de inhoud van het begrip.

Men kan inderdaad niet veel over het volkslied affirmeren, dat men niet dadelijk kan en mag en moet tegenspreken, aanvullen of corrigeren. Het werk van G. Brouwer onderzoekt de ontwikkeling van de volksliedopvattingen in Frankrijk, Duitsland, Holland en België sinds Herder en men vindt er een bonte waaier van elkaar aanvullende, nuancerende of tegensprekende definities. De Amerikaanse Standard Dictionary of Folklore and Mythology geeft 21 volksliedbepalingen en zo groot is de verwarring, die met het ontswikkelend onderzoek is blijven groeien, dat men allerlei andere namen is gaan zoeken, vermits al te veel zangverschijnselen onder dit éne begrip plaats zijn gaan vinden. Zo spreekt men van massa-liederen, volks-gezang, leken-muziek, folk etc. (p. 12)

In 1954 aanvaardde de 'International Folk Music Council' in zijn zevende jaarlijkse conferentie de volgende voorzichtige, lang gedebatteerde omschrijving (…) [Engels citaat volgt]

Wij proberen een vertaling: 'Volksmuziek is het product van een muziektraditie, dat zich ontwikkeld heeft in de processus van de mondelinge doorgave. De factoren die deze traditie vormen zijn: - continuïteit die het verleden met het heden verbindt; - variatie die ontspringt aan de scheppende aandrift van het individu of van de groep; en - selectie door de gemeenschap, die de vorm of de vormen bepaalt, waarin de muziek overleeft.

Deze termen kunnen gelden voor muziek die zich ontwikkelde vanuit de elementaire aanvang in een gemeenschap, die niet door volks- of kunstmuziek beïnvloed werd; en zijn kunnen evenzeer gelden voor de muziek die bij een individueel componist ontstond en vervolgens opgenomen werd in de ongeschreven levende traditie van een gemeenschap.

Deze termen gelden niet voor de gecomponeerde populaire muziek, die klaargemaakt wordt overgenomen door een gemeenschap en ongewijzigd blijft, want omvorming en herschepping van de muziek door de gemeenschap verzekeren het volkskarakter.' (p. 15)

(…) rijst toch de vraag: wat is een authentieke lezing? Dat zou de vorm kunnen zijn, die de dichter en de componist gegeven hebben aan tekst en melodie. Dan betekent authentiek hetzelfde als oorspronkelijk - maar volgens onze internationale definitie is dat zeer precies 'geen volks-lied'. Pas wanneer die oorspronkelijke vorm gedurende een zekere tijd langs de oor-mond-weg wordt doorgegeven, gezongen en gevarieerd, wordt hij een volkslied. (…) Voor studie van het volkslied is het oorspronkelijke product alleen belangrijk als uitgangsvorm waarmee hij latere afwijkende versies kan vergelijken en aldus min of meer kan achterhalen wat het volk wraakt en waar het van houdt. (p. 18-19)

[voorbeeld versies van een lied] Hier beschikken we dus aanvankelijk over een authentieke, oorspronkelijke versie van wat we feitelijk een 'populair kunstlied' zouden moeten noemen, en pas na verloop van tijd kunnen we spreken van een 'volkslied'. (p. 19)

Albert Boone S.J., Het Vlaamse volkslied in Europa (Lannoo Tielt, 1999).

A. Boone, Het Vlaamse volkslied in Europa (1999).

Cultuurliedjes in de trant van volksliedjes[bewerken | brontekst bewerken]

In de tweede helft van de negentiende eeuw werden er in Nederland ook, door bekende tekstdichters en liedschrijvers, cultuurliedjes geschreven in de trant van volksliedjes, bestemd voor de actieve zangbeoefening, die ook wel met de term 'volksliedjes' werden en worden aangeduid.

De achtergrond van deze liedjes waren de idealen over opvoeding en onderwijs uit de Verlichting (het opvoeden van kinderen tot deugdzame en beschaafde burgers). Deze burgerlijke deugden, waarden en normen konden worden uitgedragen in teksten om te lezen of zingen. Dus ook liedteksten kunnen de jeugd opvoeden, waarden en normen bijbrengen, cultuur overdragen en beschaving bijbrengen. In Nederland werden deze idealen uitgedragen door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.

Zij zetten zich op verschillende manieren in voor het bevorderen van het zangonderwijs. Zij hadden de eerste kweekscholen opgericht (vanuit de verlichtingsidealen over onderwijs),[8] geijverd voor de verplichte zangles op lagere scholen en ook volkszangscholen opgericht. Zij hadden echter nog behoefte aan liederen die voor het zangonderwijs geschikt waren.

Een belangrijke rol speelde daarbij de Amsterdamse arts Jan Pieter Heije (die niet alleen bestuurslid was van de 't Nut, maar ook van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst). Heije schreef in de jaren 1840-1850 zo'n 350 liedjes in de trant van volksliedjes voor iets oudere schoolkinderen en volwassenen, die hij uitgaf als Volksdichten (vanaf 1847, verzameld in Al de Volksdichten in 1865).

Deze liedjes zijn zowel inhoudelijk als muzikaal volkomen vernieuwend. Heijes liedjes zijn inhoudelijk idealistisch, vaderlandslievend en moralistisch van aard. Ook droeg hij gezondheidsidealen uit, die hij als arts had (de buitenlucht in gaan, kiezen voor het zeeleven om uit de armoede te komen). De melodieën werden nieuw geschreven en zijn aanstekelijk en melodieus van toon.

Voorbeelden van liedjes van zijn hand zijn:

  • De kabels los, de zeilen op (muziek: J.J. Viotta)
  • Een karretje op een zandweg reed (J.J. Viotta)
  • Een man, een Man - een woord, een Woord (R. Hol)
  • Een scheepje in de haven landt (J.J. Viotta)
  • Ferme jongens, stoere knapen (J.J. Viotta)
  • Heb je van de Zilveren vloot wel gehoord (J.J. Viotta)
  • Ik zing er al van een Ruiter koen (J.J. Viotta)
  • In 't groene dal, in 't stille dal (J. Beltjens)
  • Klein vogelijn op groenen tak (W. Smits)
  • O schitt'rende kleuren van Nederlands vlag (W. Smits)
  • Wie rusten wil in 't groene woud (J. Worp)
  • Zie, de maan schijnt door de boomen (J.J. Viotta)

Voorbeelden hiervan zijn: 'Op de grote stille heide' (P. Louwerse); 'In naam van Oranje, doe open de poort' (A.J. Schooleman); en 'De paden op, de lanen in' (A.L. de Rop).

Het bevat eigentijdse liedjes (tweede helft 19e en begin 20e eeuw), geschreven door Nederlandse tekstdichters en componisten, vaak in de trant van de liedjes van Heije (idealistisch, vaderlandslievend, bespiegelend). Naast een heel aantal liederen van Heije, bevat het liedjes als 'Hollands vlag, je bent mijn glorie' (Lovendaal), 'In een blauw geruite kiel' (De Rop), 'In naam van Oranje, doe open de poort' (Schooleman), 'Langs berg en dal klinkt hoorngeschal' (Silcher), 'Op de grote stille heide' (Louwerse) en 'De paden op, de lanen in' (De Rop)

Het bekendste liedboek met nieuw geschreven cultuurliedjes die als volksliedjes werden uitgedragen was Kun je nog zingen, zing dan mee, samengesteld door J. Veldkamp en K. de Boer (1906)

Het liedboek Nederlands volkslied van Pollmann en Tiggers[bewerken | brontekst bewerken]

P en T

xxx[bewerken | brontekst bewerken]

volgt

Geschiedenis van het kinderlied[bewerken | brontekst bewerken]

Deze kinderliedgeschiedenis loopt nog altijd door, tegenwoordig niet meer alleen thuis en op school, maar ook op radio, tv, lp en cd. Het Meertens Instituut beheert een verzameling van ruim 20 000 kinderliedjes in de Nederlandse Liederenbank, waarmee onderzoek kan worden gedaan naar de literaire en de culturele geschiedenis van het kinderlied in de Lage Landen.

Vijftiende en zestiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

'Een Avont Liedt voor die Kinderen in der Scholen'. (...) Het kind zegt in het lied dat alle goeds van God komt en hoopt dat hij 'morghen mach leeren bet' (morgen nog meer zal mogen leren over zaligheid, door Gods woord en wet). Het lied eindigt met de bede:

Gheeft dat ick in dijner ghenaden blijf,
Altijt en oock op desen nacht,
Hout met dijnen Enghelen die wacht.

De blinde dichteres Soetje Gerrits nam in haar Gheestelijck Lietboecxken (ca. 1592) een uitgebreid vermaanlied voor kinderen op ('Neempt mij wat sotheyts af int goede'; onder de titel 'Noch een kinder Lietken').[1] Zij spreekt meisjes op hun verstand aan, en vermaant hen om onderdanig en gehoorzaam te zijn.

Willen si niet in die helle varen
So moeten sy vresen Godt alleen
Ghehoorsaem zijn en leeren garen

Het is belangrijk dat kinderen zich laten onderwijzen, want, zo stelt ze, een vroom kind verblijdt zijn vader en is een troost voor zijn moeder.

Wereldlijke kinder- en wiegeliedjes werden in de zestiende eeuw en eerder niet afgedrukt. Pas met de enorme toename van (wereldlijke) liedboekjes in de zeventiende eeuw, verschenen ook deze liedjes in druk.

Achttiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Kinderliteratuur en Verlichting


‘Een kind heeft gaarn zijn zin.’ Het kinderboek en de nieuwe pedagogie nieuwe pedagogische inzichten. Die zorgen ervoor dat publicaties voor kinderen meer dan voorheen aandacht vertonen voor wat het kind tot kind maakt, wat de specifieke vaardigheden, behoeften en wensen van het kind zijn. De opvoeding wordt een van de speerpunten van het Verlichtingsstreven naar verbetering van de maakbare samenleving. Het gebruik van de term ‘pedagogie’ zelf dateert dan ook van deze periode.

Achter dergelijke oordelen gaan nieuwe pedagogische visies schuil. Die stellen nadrukkelijk dat kinderen alleen boeken behoren te lezen die ‘geschikt naar de vatbaarheid der jeugd’ zijn, zoals de ondertitel van Kinderpligten van Gerrit Paape en Maria van Schie het uitdrukt. De verschillende leeftijdsfasen worden nu duidelijker onderscheiden. Zo zegt Van Alphen in het voorbericht bij zijn kindergedichtjes dat hij de proef op de som heeft genomen bij zijn eigen zoontje van vijf jaar. het begripsvermogen van het kind zelf wordt hier het uitgangspunt.

nieuwe pedagogie waren al te vinden bij John Locke. in 1693 Some Thoughts Concerning Education, in 1698 vertaald in het Nederlands als Verhandeling over de opvoeding der kinderen. In deze verhandeling besteedt Locke veel aandacht aan het elementair leesonderwijs. Daarbij legt hij de nadruk op het spelend leren

Locke ziet het kind als een tabula rasa, een onbeschreven blad dat door de opvoeding zinvol moet worden ingevuld en waarmee men in principe nog alle kanten op kan. Dit is al een belangrijk verschil met veel traditionele religieuze ideeën, die het kind als essentieel zondig beschouwen en menen dat de opvoeder allereerst tot taak heeft de aangeboren kwade neigingen te beteugelen of weg te snoeien.

een omvangrijke en gedifferentieerde, nieuwe kinder- en schoolliteratuur tot stand. Almanakken speciaal voor kinderen, tijdschriften voor kinderen, gedichten en romans voor kinderen, prentenboeken en leerboeken,

Deze oriëntatie op het burgerschap wil overigens niet zeggen dat het geloof geen rol meer speelt. Het gaat om de opvoeding van het kind ‘als mensch, als christen en als burger’, zoals de uitdrukking luidt.

Een belangrijk pedagogisch principe is bijvoorbeeld dat opvoeders niet alleen het verkeerde gedrag dienen te straffen, maar vooral ook het goede moeten belonen. Een ander principe: het kind moet veel leren, maar dat leren moet waar mogelijk ‘vrolijk’ en ‘spelend’ gebeuren, in aansluiting bij de leeftijdsfase waarin het verkeert.

de besloten wereld van het ideale gezin in een gegoed milieu. In die wereld leven vaders en moeders die aandacht hebben voor de behoeften van het kind en die het met zorg en liefde willen opvoeden tot een deugdzaam mens, christen en burger.

https://dbnl.org/tekst/leem012worm02_01/leem012worm02_01_0031.php?q=kinderliedjes%20achttiende%20eeuw#hl1


Hieronymus van Alphen en de kinderen van zijn tijd Anne de Vries https://dbnl.org/tekst/_spe011198101_01/_spe011198101_01_0012.php?q=kinderlied%20verlichting#hl1


Vaak wordt de kinderpoëzie opgedeeld naar leeftijdsgroep in kleuter-, kinder- en tiener- of jeugdpoëzie. Maar ook hier zijn de grenzen vloeiend https://dbnl.org/tekst/coil001lexi01_01/lvdj00535.php?q=kinderlied%20verlichting#hl1

GEDICHTEN

Dichters als Pieter 't Hoen, Petronella Moens, Francyntje de Boer en J. Hazeu voerden steeds weer voorbeeldige kinderen op die hun ouders gehoorzamen, vlijtig en tevreden zijn, het vaderland eren, de armen helpen en leren uit hun spel. In Vlaanderen werd Prudens van Duyse door Van Alpen beïnvloed. Zijn bundel Kindergedichtjes (1844) viel op temidden van de hoogdravende, religieuze kinderpoëzie en fabels in de traditie van Lafontaine die toen de Vlaamse kinderpoëzie domineerden.

In Vlaanderen was in de tweede helft van de negentiende eeuw Emmanuel Hiel de populairste volksdichter. Zijn kinderliedjes lijken in vele opzichten op die van Heije. Voor vernieuwing zorgde Jan van Droogenbroeck met zijn bundel Dit zijn zonnestralen (1873). De humor, de vaak originele en gedurfde vorm en de ritmische kracht van zijn kinderverzen bezorgden hem ook in Nederland lovende kritieken. In zijn spoor schreven dichters als Alexis Callant en Theophiel Coopman speelse kinderpoëzie.

Negentiende eeuw Heije[bewerken | brontekst bewerken]

Jan Pieter Heije De liedjes werden geroemd om hun goed getroffen 'kindertoon', Er spraken wel idealen uit deze opvoedkundig en beschavend bedoelde liedjes, maar de morele lessen waren minder talrijk.

en schooliedjes, in de trant van volksliedjes

Heije wordt met zijn kinder-, school- en volksliederen wel geplaatst tussen de moralistische Van Alphen en de humoristische Goeverneur. Heijes kinder- en volksliederen waren vernieuwend doordat ze niet meer overwegend moralistisch waren. Wel spreken er idealen uit (gezond de buitenlucht in gaan, als stoere jongen naar zee gaan). Hij hangt een positief kindbeeld aan de liedjes.

Eveneens vernieuwd was dat hij geen teksten schreef op bestaande melodietjes, maar componisten nieuwe muziek liet schrijven die paste bij de inhoud van het lied.


http://www.dbnl.org/tekst/kort006isvo01_01/kort006isvo01_01_0024.php

Ze getuigden van liefde voor het land en de zee, voor het verleden (De Zilvervloot) dat het slappe heden kon inspireren, maar ze misten de ware volkstoon. Toch werden ze populair, dank zij de frisse melodieën en de pakkende ritmiek van de medicus-componist J.J. Viotta (1814-1859), vriend van de dichter en eveneens bestuurder van Nut en Toonkunst. Liedjes als ‘Een scheepje in de haven lag’, ‘De kabels los’, ‘Een karretje op den zandweg reed’ hielden het lang uit, de ‘Zilvervloot’ zelfs tot op onze tijd. Later werden deze teksten nog eens herdrukt in Al de volksdichten (1865), nadat in Al de kinderliederen (1861) ‘pedagogische’ liedjes waren verzameld waaronder ‘Zie de maan schijnt door de boomen’ en ‘De zeven kikkertjes’.

In tegenstelling tot Potgieter was Heije zeer muzikaal. Hij stond op het standpunt dat de dichtkunst en de muziek een eenheid vormen. In het muziekleven van zijn tijd nam hij een vooraanstaande plaats in; hij bevorderde verscheidene uitgaven, ook de beoefening van de muziekgeschiedenis; zelfs vertaalde hij voor de concertpraktijk de teksten van vocale werken van Bach, Mozart en Beethoven.

Negentiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige liederen kennen vele tijdsgebonden en plaatsgebonden varianten in tekst en melodie – die soms veel, maar soms slechts één of enkele woorden of noten van elkaar verschillen.[2][3]

Elke plek waar een variant is opgetekend, wordt een 'vindplaats' genoemd en alle varianten samen een 'liedcomplex'.[4] Omdat er geen schriftelijke bron met de oorspronkelijke 'juiste' versie van het liedje meer bekend is, wordt bij traditionele (kinder)liedjes altijd het hele liedcomplex bestudeerd.[5] De ene variant is niet 'beter' of 'juister' dan de andere (de oorspronkelijke, 'juiste' liedtekst is immers niet meer bekend); ze maken simpelweg deel uit van hetzelfde liedcomplex.[6]

Door het optekenen van volksliedjes in de tweede helft van de negentiende eeuw, waaronder kinderliedjes uit de mondelinge overlevering, is er een rijke kinderliedcultuur vastgelegd. Deze liedjes werden doorgegeven van ouder op kind en van kind op kind, en kwamen, met variaties, door het hele taalgebied verspreid voor. Van deze liedjes zijn de ouderdom en herkomst niet meer vast te stellen.

De contouren van het negentiende-eeuwse kinderleven geven een indruk hoe honderden van zulke kinderliedjes landelijk bekend konden raken (opkomst kweekschool; verplichte zanguurtje; inzet van idealistische instellingen als 't Nut en Toonkunst; eerste kinderzangscholen - maar ook: opkomst van de fröbelschool (kleuterschool voor 4- en 5-jarigen); en opkomst kindertijdschriften[7]). Dat roept een groep aan mogelijke kinderliedschrijvers op die anoniem zijn geraakt, met name onderwijzers/onderwijzeressen, zangleraren/zangleraressen, tijdschriftredacteuren en samenstellers van schoolliedboeken, priesters en predikanten - die liedjes schreven die blijkbaar geliefd genoeg waren om in de volksmond terecht te komen en langdurig te worden doorgegeven.

Een deel van de (in de 19e eeuw opgetekende) anonieme kinderliedjes kan ouder zijn en voortkomen uit oudere volksliedjes (zie hieronder bij 'Van volksliedje naar kinderliedje'); dat ze deels als kinderliedje zouden zijn geschreven in de 18e eeuw ligt minder voor de hand, in verband met het ontbreken van de typisch 18e-eeuwse moraal.

Ook in de twintigste en eenentwintigste eeuw bleven er kinderliedboeken in druk met zulke anoniem overgeleverde, traditionele kinderliedjes, zoals Rijmpjes en versjes uit de oude doos (1911, 54e druk 2009); Een mandje vol amandelen (1963); Alles in de wind (1993); en Liedjes met een hoepeltje erom (1994).

---

Een enkel kinderliedje verwijst naar een bepaalde geschiedkundige gebeurtenis, zoals 'Hop Marjanneke' (over de Franse tijd rond 1800) en 'Een twee drie vier, hoedje van papier' (over de Belgische revolutie van 1830). Hierdoor kunnen deze bij benadering gedateerd worden.

Sommige traditionele kinderliedjes waren oorspronkelijk volksliedjes die door alle leeftijden werden gezongen. In 1848 publiceerde Jan Frans Willems het liedboek Oude Vlaemsche Liederen, waarin een groot aantal volksliedjes voor het eerst in druk verschenen. Een aantal van deze liedjes kennen we nu nog steeds in de vorm van kinderliedjes (voorbeeld van "dalend cultuurgoed"), bijvoorbeeld: 'Klein, klein kleutertje', 'Kere weer om, reusken, reusken', 'Zeg kwezelken wilde gij dansen?', 'Het loze vissertje' en 'Wel Anne Marieken, waar gaat gij naar toe?'.

In de negentiende eeuw verschenen er (mede onder invloed van 't Nut (1784) en de nieuwe idealen over opvoeding en onderwijs uit de Verlichting) veel liedboekjes voor kinderen, met liedjes van tekstdichters als J.P. Heije, Jan Schenkman, Jan Goeverneur, Simon Abramsz, Anna Fles, Katharina Leopold en David Tomkins.

Mondelinge overlevering[bewerken | brontekst bewerken]

Veel kinderliedjes komen voort uit mondelinge overlevering; er is dus geen auteur of componist (meer) bekend en geen oorspronkelijke geschreven bron, waardoor het liedje niet gedateerd kan worden. Wel zijn er vanaf de negentiende eeuw kinderliedboekjes en liedverzamelingen die deze liedjes hebben opgenomen, zodat er wel een minimale datering mogelijk is: het liedje is in ieder geval ouder dan de oudste uitgavedatum.

Toen onderzoekers dus interesse kregen om kinderliedjes uit de mondelinge overlevering vast te leggen, bleek er een rijke kinderliedcultuur te bestaan van van vele honderden liedjes die werden gezongen in de kinderkamer, op straat, bij spelletjes (touwtjespringen, kaatseballen), als dansliedje of aftelliedje, voor kinderen en door kinderen. De liedjes kwamen (met regionale varianten in tekst en melodie) door het hele taalgebied verspreid voor. De ouderdom en herkomst is meestal niet meer vast te stellen, omdat er voor de Romantiek geen belangstelling was om liedjes uit de kindermond vast te leggen. Ook is daardoor niet bekend hoe de orale kinderliedcultuur (liedjes in de kinderkamers, gezongen door ouders of gouvernantes, liedjes van de straat, het schoolplein of kinderbewaarscholen, liedjes uit de kindermond bij spelletjes en dansjes, enzovoort), doorgegeven van ouder op kind en van kind op kind, er in eerdere eeuwen uit heeft gezien.

Twintigste eeuw tot heden[bewerken | brontekst bewerken]

In de tweede helft van de twintigste eeuw neemt de invloed van kinderliedboeken, de actieve zangcultuur en de orale traditie af en het belang van lp's en cd's (luistercultuur) en liedjes in kinderprogramma's op radio en tv toe.

In de Nederlandse Liederenbank ruim 20.000 kinderliedjes (inclusief varianten) uit vele honderden liedboekjes ontsloten.

Tekstdichter en latere filmproducent Burny Bos stelde in verschillende interviews, dat de televisie niet alleen Amerikaanse pulp voor kinderen moet uitzenden, maar dat er juist voor de jongste doelgroep kwaliteits-aanbod zou moeten zijn (Volkskrant, 23 oktober 1995; NRC, 15 mei 1993; Leidsch Dagblad, 25 mei 1990).

In de jaren 60 verschoof het zangonderwijs naar muziekonderwijs (met instrumenten) en in de jaren 90 werd dat muziekonderwijs een onderdeel van cultuuronderwijs (waaronder vielen: toneel, handvaardigheid, tekenen, muziek en dans). (dit gaat meer over voortgezet onderwijs, lijkt mij)

, waarbij de kinderen plezier konden beleven aan liedteksten die aansloten bij het kinderleven

Tot in de jaren 50 leerden schoolkinderen hiermee een ruim liedrepertoire uit het hoofd zingen. Uit onderzoek in 2000 bleek dat de helft van de basisscholen in Nederland geen aparte methode voor muziek meer gebruikt.[8]

Afronding[bewerken | brontekst bewerken]

De geschiedenis van het Nederlandse kinderlied, voor zover het is opgetekend en overgeleverd, beslaat vijf eeuwen. Binnen de vele grote veranderingen door de eeuwen heen, zijn er toch enkele constanten te ontwaren.

Ten eerste gaat het steeds voor het overgrote deel om in het Nederlands geschreven liedteksten door Nederlandse of Belgische tekstdichters en liedschrijvers. Daarmee is het lied een belangrijk onderdeel van de oorspronkelijk Nederlandstalige jeugdliteratuur.

Een tweede terugkerend element is het achterliggende idealisme waar vanuit nieuwe liedjes werden geschreven.

Deze rijke kinderliedcultuur verdient onderzoek en archivering, maar ook om levend te worden gehouden in de actieve zangbeoefening, in druk en xxxafspeelbaar/ op geluidsdragers.

-- --

De geschiedenis van het Nederlandse kinderlied, voor zover het is opgetekend en overgeleverd, beslaat vijf eeuwen. Daar zijn in dit artikel slechts enkele grote lijnen van geschetst. Er zijn meer liedboekjes niet genoemd, dan wel; en van veelschrijvers is hier soms maar van één liedje het incipit vermeld.

Het kinderlied maakt, door z'n enorme omvang en verscheidenheid, een belangrijk deel uit van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Opvallend is, dat het voor het overgrote deel gaat om in het Nederlands geschreven liedteksten door Nederlandse of Belgische tekstdichters en liedschrijvers. De kinderliedcultuur weerspiegelt daarmee eeuw na eeuw de cultuur van het moment, de opvattingen, de pedagogie, de tijd, onze taal.

Gedurende deze vijf eeuwen hebben er meermaals grote veranderingen plaatsgevonden in de kinderliedcultuur. Een constante daarin is, door de eeuwen heen, het achterliggende idealisme waar vanuit nieuwe liedjes werden geschreven.

Van Alphens idealen van de Verlichting; de opkomst van schoolliedboeken; het idealisme en de vaderlandslievendheid van Heije; de pedagogische opvatting om eenvoudige kindertaal te gebruiken; de etnologen, die liedjes wilden redden van de vergetelheid; de bundels Kun en P-T, die elk hun idealen probeerden uit te dragen tijdens het zangonderwijs op school; en de radio- en tv-programma's voor kinderen, waarvoor gerenommeerde tekstdichters en toondichters werden aangetrokken om het jonge publiek met goede kwaliteit teksten te kunnen bedienen.

Deze rijke kinderliedcultuur verdient niet alleen onderzoek en archivering, maar de liedjes verdienen het ook om levend te blijven in de volksmond, in de actieve zangbeoefening, bij zang- en muziekles op school en bij kinderkoren, door kinderliedboeken als kraamcadeautje's te blijven geven, in radio- en tv-programma's en op cd'tjes en andere geluidsdragers.

We mogen on-nederlands trots zijn op deze rijke traditie en deze met meer zorg koesteren.

- -

een rijke traditie

kinderen ontlenen aan de liederen die volwassenen zingen

Trivia[bewerken | brontekst bewerken]

De traditionele kinderliedjes die aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog altijd gezongen worden en op kinderliedjes-cd's zijn te beluisteren, stammen grotendeels uit de negentiende en twintigste eeuw. De herkomst van deze liedjes, valt grofweg in twee groepen uiteen: kinderliedjes uit de mondelinge overlevering (die daarmee als genre onder het volksliedje vallen); en kinderliedjes van bekende tekstdichters (deze worden 'kunstliedjes' genoemd).

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Lied[bewerken | brontekst bewerken]

Een lied is een tekst op muziek. Het gaat meestal om berijmde, strofische teksten.

Middeleeuwen tot en met de achttiende eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Middeleeuwse liederen in het Gruuthuse-handschrift, met muzieknotatie (fol. 28r), ca. 1395.
Titelblad van het 16e-eeuwse Nieuw Geuzenliedboek (ex. KB), 1581.

Tot de oudste bewaard gebleven Nederlandstalige liederen behoren de minneliederen van Hendrik van Veldeke (rond 1170); de religieuze strofische liederen van Hadewijch (rond 1240); en het Gruuthuse-handschrift (rond 1400).

Perkamenten handschriften stammen over het algemeen uit adellijke of religieuze kringen. Aan een hof was gewoonlijk een minstreel verbonden, een beroepszanger en -verhalenverteller. Daarmee tonen deze handschriften niet noodzakelijkerwijs wat het gewone volk zong - het zal voor een groot deel zijn gegaan om cultuurliederen. Toch werd er wel uit middeleeuwse liedboeken geput voor negentiende-eeuwse uitgaven van 'volkslied'-bundels.

In 1544 verscheen het Antwerps liedboek, een vroeg gedrukt liedboek met veelal wereldlijke liederen. Deels werden deze bestempeld als 'oud liedeken' en laten daarmee mogelijk een glimp zien van wat indertijd bekende liedjes waren. Het liedboek bevat echter enkel liedteksten, geen muzieknotatie. Enkele liederen waren in andere liedboeken wel met muzieknotatie opgenomen; en begin eenentwintigste eeuw wist professor Grijp van ruim 100 liedjes de melodie te achterhalen dankzij de wijsaanduidingen.

Vanaf de zestiende eeuw ontstond het beroep van straatzanger. Deze zongen straatliedjes op pleinen en markten, waarbij ze liedblaadjes verkochten. Deels zongen zij nieuw geschreven liederen met het laatste nieuws (over politiek, oorlog, moord en brand), maar anderzijds zongen zij, ter verstrooiing en vermaak, bekende volksliedjes. Dit beroep heeft vier eeuwen een bloeiend bestaan gekend; het verdween pas in de eerste helft van de twintigste eeuw uit het straatbeeld.

In de zeventiende en achttiende eeuw zijn er duizenden Nederlandstalige liedboeken gedrukt. De liedjes waren voor een groot deel contrafacten (een nieuwe tekst op een bestaande melodie). Bij het liedje is vaak een wijsaanduiding gegeven (Op de wijs van ...).

Verschil tussen volkslied en cultuurlied[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen het genre lied worden grofweg twee groepen liederen onderscheiden op basis van hoe het lied in de praktijk functioneert: het volkslied en het cultuurlied.

Onderscheidende elementen daarbij zijn met name: door wie wordt het lied gezongen (door het volk of een artiest); wat is de herkomst van het lied (anoniem overgeleverd lied of nieuw geschreven door bekende liedschrijver); en de moeilijkheidsgraad van de tekst en muziek (eenvoudig en zonder noodzakelijke begeleiding te zingen voor ongeschoolde stemmen of bestemd voor geschoolde stem met vaste instrumentatie).

Kort gezegd is een volksliedje een eenvoudig liedje dat deel uitmaakt van de actieve zangcultuur, dat leeft in de mond van het volk, dat wordt doorgegeven in de mondelinge overlevering en waarvan de liedschrijver niet meer bekend is. Het lied kent vaak veel herhaling en er zijn geen maten zonder tekst, waardoor het gezongen kan worden zonder instrumenten, zonder dat de tekst 'stokt'.

Een cultuurlied is geschreven door een bekende tekstdichter of liedschrijver, bestemd voor de actieve zangcultuur (bedoeld om door het volk te worden gezongen), vaak in de trant van een volksliedje.

En een kunstlied is geschreven door een bekende tekstdichter of liedschrijver, bestemd voor een uitvoerende artiest, een geschoolde stem, waardoor het ingewikkelder kan zijn wat betreft tekst en melodie. Er hoort gewoonlijk een vaste instrumentatie bij, waardoor er maten kunnen voorkomen met enkel muziek.

Voorbeeld volksliedje

De boer had maar enen schoen
Weinig, genoeg genoeg genoeg
De boer had maar enen schoen
Weinig, genoeg
Een schoen zonder hak eran
De boer is geen edelman
Een schoen zonder hak eran
De boer die is geen edelman

De boer had maar enen broek
Weinig, genoeg genoeg genoeg
De boer had maar enen broek
Weinig, genoeg
Een broek zonder zak erin
De boer is geen edelman
Een broek zonder zak erin
De boer die is geen edelman

En zo verder, met: een jas zonder knoop eran; een pet zonder klep eran; een kous met een gat erin, enz.

Anoniem overgeleverd. Opgetekend rond 1900 (collectie Bakker).

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

Kenmerken van het volksliedje zijn: anoniem overgeleverd, onderdeel van de actieve zangbeoefening, maakt deel uit van de orale traditie (mondelinge overlevering), eenvoudige tekst en muziek, geen muzikale maten zonder tekst, kent door de mondelinge overlevering varianten in tekst en muziek

Kenmerken van het cultuurlied zijn: een bekende tekstdichter of liedschrijver, geschreven voor de actieve zangbeoefening, eenvoudige tekst en muziek (vaak in de trant van het volksliedje), geen muzikale maten zonder tekst

Een kunstlied valt onder het cultuurlied, maar is geschreven voor een uitvoerende artiest, kent een vaste instrumentatie, ingewikkeldere tekst mogelijk (weinig herhaling, lange lappen tekst mogelijk), ingewikkeldere muziek mogelijk (geschoolde stem), bevat veelal muzikale maten zonder tekst

Verschillen[bewerken | brontekst bewerken]

Een volkslied is een eenvoudig lied uit de orale traditie, dat van generatie op generatie wordt doorgegeven en waarvan de liedschrijver niet meer bekend is.[1] Door de mondelinge overlevering ontstaan er plaatsgebonden en tijdgebonden varianten in tekst en muziek. Door de tekstuele en muzikale eenvoud, vaak met veel herhaling, is het eenvoudig door iedereen mee te zingen; het gaat bij dit lied om het zingen, niet om het ernaar te luisteren.

Veel volksliedjes zijn functioneel, bijvoorbeeld het werklied, het weeflied, het heilied, het danslied of het drinklied.

Voorbeeld cultuurlied

De paden op, de lanen in
Vooruit met flinken pas
Met stralend oog en blijden zin
En goed gevulde tasch
De zonne lacht ons vroolijk toe
Ons groet der voog'len zang
En wij, we worden vast niet moe
Al wand'len w' uren lang
Tra-ta-ta-ta bom bom
Tra-ta-ta-ta bom bom
Al wand'len w' uren lang

Tekst: A.L. de Rop
Muziek: Richard Hol (1888)
In: Kun je nog zingen, zing dan mee! (1906).

Een cultuurlied


Een kunstlied

Geestelijk lied en wereldlijk lied[bewerken | brontekst bewerken]

Inhoudelijk worden liederen veelal onderverdeeld in het geestelijke lied en het wereldlijke lied. Lodewick komt van daaruit op een indeling van vier soorten liederen: wereldlijke en geestelijke volksliedjes en wereldlijke en geestelijke cultuurliederen.[2]

Wereldlijke cultuurliedjes zijn bijvoorbeeld de minneliederen van Heynric van Veldeken of 'Heb je van de Zilveren vloot wel gehoord' van J.P Heije. Geestelijke cultuurliederen zijn de mystieke liederen van Hadewijch of 'Stille nacht, heilige nacht' van J. Mohr.

Wereldlijke volksliedjes zijn 'Het daghet in den oosten' of 'Al die willen te kaap'ren varen'. En geestelijke volksliedjes zijn bijv. 'Nu zijt wellekome, Jesu lieve Heer' of 'Onze lieve heertje / Geef mooi weertje'.

Volkssprookjes en cultuursprookjes[bewerken | brontekst bewerken]

Eenzelfde onderscheid als tussen het volkslied en het cultuurlied wordt er ook gemaakt tussen het volkssprookje en het cultuursprookje.[3]

Een volkssprookje stamt uit de mondelinge overlevering. Ze zijn door etnologen opgetekend uit de volksmond. Voorbeelden hiervan zijn de sprookjes die werden verzameld door Charles Perrault of Jacob en Wilhelm Grimm.

Een cultuursprookje (of kunstsprookje of literair sprookje) is door een bekende auteur geschreven in de trant van het volkssprookje. Bijvoorbeeld de sprookjes geschreven door Hans Andersen zijn cultuursprookjes.

xxx[bewerken | brontekst bewerken]

[4]

---

Deze volksliedjes zijn traditionele, anoniem overgeleverde liedjes die van oudsher door het volk werden gezongen en mondeling waren doorgegeven - in tegenstelling tot de nieuw geschreven cultuurliedjes van bekende tekst- en toondichters, zoals in de bundel Kun je nog zingen waren opgenomen. De eerste bezingen het gewone leven en zijn voor ongeschoolde stemmen goed te zingen; terwijl de negentiende-eeuwse cultuurliedjes een veelheid aan idealen uitdragen en stemonderwijs veronderstellen.

Cultuurliederen zijn: liedjes van die tijd, waarvan de liedschrijver of tekstdichter bekend is, die bestemd zijn voor de actieve zangbeoefening (dus bedoeld om door het volk te worden gezongen). De liedjes waren in de trant van volksliedjes (in de zin dat er bijvoorbeeld geen maten zijn zonder tekst, waardoor het zonder instrumenten kan worden gezongen).

Een cultuurlied is geschreven door een bekende tekstdichter of liedschrijver, bestemd voor de actieve zangcultuur (bedoeld om door het volk te worden gezongen), vaak in de trant van een volksliedje.

er zijn geen maten zonder tekst, waardoor het gezongen kan worden zonder instrumenten

bronnen in dbnl en books[bewerken | brontekst bewerken]

'Cultuurlied': Algemeen letterkundig lexicon (2012)
lit: W. Wilmink, Van Roodeschool tot Rijsel: een persoonlijke kijk op het Nederlandse lied (1988).
https://dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02103.php?q=cultuurlied#hl1

'Kinderlied': Algemeen letterkundig lexicon (2012)
M.J.E. Sanders, Van Hieronymus van Alphen tot Catharina van Rennes (1958) ; H. Bekkering, 'Van poesie tot poëzie' in H. Bekkering e.a. (red.), De hele Bibelebontseberg (19902), p. 341-390 ; H. Rölleke (red.), Wiegen- und Kinderlieder, gesammelt durch die Brüder Grimm (1999) ; Th. Freitag, Kinderlied: von der Vierfalt einer musikalischen Liedgattung (2001).
https://dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_00901.php?q=cultuurlied#hl1

'Lied': Algemeen letterkundig lexicon (2012)
G. Kalff, Het lied in de Middeleeuwen (1966) ; L.P. Grijp, Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw (1991) ; L.P. Grijp (red.), Zingen in een kleine taal; de positie van het Nederlands in de muziek, themanummer van Volkskundig bulletin 21(1995) ; Fr. Willaert (red.), Veelderhande Liedekens. Studies over het Nederlandse lied tot 1600 (1997) ; L.P. Grijp & F. Willaert (red.), De fiere nachtegaal: Het Nederlandse lied in de middeleeuwen (2008)
https://dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02369.php?q=cultuurlied#hl1

Het lied in de Middeleeuwen (Lodewick)
onderscheiden wij volkslied (waarbij de dichter uiting geeft aan iets wat leeft in het hele volk) en cultuurlied (dat veel individualistischer is en gewoonlijk minder eenvoudig). Lodewick, Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing (1968)
https://dbnl.org/tekst/lode004lite07_01/lode004lite07_01_0010.php?q=cultuurlied#hl1

Lyriek (Lodewick)
kunnen wij ook hier weer de onderscheiding maken in volks- en cultuurlied
https://dbnl.org/tekst/lode004lite01_01/lode004lite01_01_0003.php?q=cultuurlied#hl2

Baker- en Kinderrijmpjes
De Nederlandse kinderpoëzie uit de periode 1778-1878 is voor het eerst in 1925 door Louise Wirth enigermate thematisch in kaart gebracht. Ook zij handelt meer over losse teksten en tekstfragmenten dan over kinderboeken, maar het verschil met Van Vloten en Boekenoogen is hemelsbreed. Wirth maakt al meteen onderscheid tussen wat zij het ‘cultuurlied’ noemt en het ‘volkslied in zijn velerlei gedaanten’, om vervolgens echter uitsluitend te spreken over dat ‘cultuurlied’, dat wil zeggen over de kinderpoëzie van de talloze navolgers van Hieronymus van Alphen. Aan de orde komen auteurs als Petronella Moens, Catharina Dòll Egges, Francijntje de Boer, J.P. Heije en Jan Goeverneur: bekende of minder bekende literatoren, die wij hiervóór ook dikwijls zijn tegengekomen.
Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (2001)
https://dbnl.org/tekst/buij001lust01_01/buij001lust01_01_0012.php?q=cultuurlied#hl1

Volkslied begrip volkslied Die term is uitgedacht om de gewone liedjes te onderscheiden van de liederen van de zogenaamde culturele elite. Ondertussen zijn er erg veel definities van het volkslied en theorieën over zijn ontstaan.

Een op muziek gezette dichterlijke tekst met de bedoeling gezongen te worden heet een lied. http://www.volksliedarchief.nl/artikelen/volksliederen.htm

Knuvelder Er zijn, zoals zo vaak, overgangen tussen beide genres. Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde 1976

Romantiek, volkscultuur Vanuit de Romantiek ging men belang hechten aan gemeenschappelijk historisch erfgoed. In de volkscultuur hoopte men 'de ware volksziel' te vinden, waardoor er onderzoek aanving naar folklore, tradities, orale literatuur (sprookjes, volksliedjes) enz. In Duitsland gingen de gebroeders Grimm gaan sprookjes verzamelen, Hoffm v F volksliedjes. Joseph Theodoor Leerssen, Nationaal denken in Europa: een cultuurhistorische schets (1999) https://books.google.nl/books?id=umE14_OxObIC&pg=PA81&lpg=PA81&dq=romantiek+volkscultuur&source=bl&ots=0-5hJimGL4&sig=ACfU3U3r-sSGHt1e-bOGZdJaDvqJgm0xvg&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwiNuMre_4fmAhUKCewK HRXKDe04ChDoATAEegQIChAB#v=onepage&q=romantiek%20volkscultuur&f=false

1e verzamling volksliedjes door Duitse onderzoeker: Hoffmann von Fallersleben Holländische Volkslieder. Gesammelt und erlaütert von Dr. Heinrich Hoffmann (Horae Belgicae II) 1833

Volkslied Pas in de 19deeeuw, toen onder invloed van de romantiek een diepgaande belangstelling ontstond voor volkskunst en folklore, ging men op zoek naar de oorsprong en de ontwikkeling ervan. Er kwamen verzamelingen en uitgaven van volksliederen (J.F. Willems, A.H. Hoffmann von Fallersleben e.a.) https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02967.php


De romantische belangstelling voor de volkscultuur is in Nederland ook door Duitsers geïntroduceerd. In 1821 had de jonge A.H. Hoffmann von Fallersleben op aanraden van Jacob Grimm Nederland bezocht op zoek naar middeleeuwse liederen. Hoffmann von Fallersleben Holländischer Volkslieder (1833)

Onderscheidende vragen zijn daarbij:

  • Zangers: is het lied bedoeld voor de actieve zangbeoefening (gezongen door 'het volk', niet voor publiek, sociale functie) of voor een uitvoerende artiest (geschoolde stem, voor publiek, esthetische functie)?
  • Herkomst: gaat het om een anoniem overgeleverd lied dat leeft in de volksmond of om een nieuw geschreven lied van een bekende tekstdichter/liedschrijver?
  • Lied: gaat het om een eenvoudig meezingbare tekst met veel herhaling of

Volkslied en kunstlied (liedboek)[bewerken | brontekst bewerken]

Voorbeeld kunstlied: Ketelbinkie

Toen wij van Rotterdam vertrokken
Met de Edam, een ouwe schuit
Met kakkerlakken in de midscheeps
En rattennesten in 't vooruit
Toen hadden we een kleine jongen
Als ketelbink bij ons aan boord
Die voor de eerste keer naar zee ging
En nooit van haaien had gehoord

Die van zijn moeder aan de kade
Wat schuchter lachend afscheid nam
Omdat-ie haar niet durfde zoenen
Die straatjongen uit Rotterdam

Hij werd gescholden door de stokers
Omdat-ie van de eerste dag
Toen we maar net de pier uit waren
Al zeeziek in de foc'sle lag
En met jenever en citroenen
Werd hij weer op de been gebracht
Want zieke zeelui zijn nadelig
En brengen schade aan de vracht

Als-ie dan sjouwend met zijn ketels
Van de kombuis naar voren kwam
Dan was het net een brokkie wanhoop
Die straatjongen uit Rotterdam

enz. (nog 4 strofen)

Uitvoering: Frans van Schaik
In radiospel Vrouw aan boord (1940)
Tekst: Anton Beuving
Muziek: Jan Vogel

Een liedboek kan een verzameling volksliedjes bevatten, waarvan geen auteur of componist meer bekend is. De auteur van het liedboek is dan hooguit de verzamelaar en/of samensteller van het liedboek. Volksliedjes zijn, voordat ze worden opgetekend, jarenlang of zelfs eeuwenlang mondeling doorgegeven. Ze kennen daardoor vele (regionale) varianten in tekst en melodie.

In de negentiende en twintigste eeuw zijn er verschillende grote verzamelingen volksliedjes uitgegeven, zoals Oude Vlaemsche Liederen, samengesteld door J.F. Willems (1848); Nederlandsche baker- en kinderrijmen, samengesteld door J. van Vloten (1871); en Het oude Nederlandsche lied, samengesteld door F. van Duyse (1903-08).

Op de tweede plaats kan een liedboek liederen bevatten van één of meer bekende auteurs en componisten (liederen die bedoeld zijn voor de actieve zangbeoefening). Het gaat dan om zogenaamde 'kunstliederen', liederen waarvan de auteur en componist bekend zijn.

Een bekend zeventiende-eeuws voorbeeld is het liedboek van G.A. Bredero, Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Liedboeck van 1622. Een recenter voorbeeld, een verzameling van negentiende- en begin-twintigste-eeuwse liedjes, is de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee, samengesteld door Jan Veldkamp en Klaas de Boer van 1906. Deze liedjes zijn bedoeld om door het volk te worden gezongen. Na verloop van tijd kunnen populaire liedjes ook mondeling worden doorgegeven, waardoor er regionale varianten kunnen ontstaan en de auteur en componist vergeten raken. Kunstliederen kunnen zo in volksliedjes veranderen. Voorbeelden hiervan zijn: 'Er zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot' (J.P. Heije en T. Steenhuis, 1843) en 'Zie de maan schijnt door de bomen' (J.P. Heije en J. J. Viotta, 1843).

Op de derde plaats zijn er ook uitgaven van tekst en bladmuziek van popliedjes, chansons/luisterliedjes, cabaretliedjes en dergelijke (met bekende auteur en componist), die oorspronkelijk zijn geschreven om te worden uitgevoerd door een bepaalde artiest of band (en in eerste instantie bedoeld waren om naar te luisteren). Hierbij spreekt men meestal niet van liedboeken, maar van bladmuziek, (bijvoorbeeld pianomuziek of gitaarmuziek).

Herkomst van traditionele kinderliedjes (bijschaven kinderlied)[bewerken | brontekst bewerken]

In het liedonderzoek worden twee soorten liedjes onderscheiden: kunstliedjes en volksliedjes.

Een kunstliedje is een liedje waarvan de liedschrijver of tekstdichter bekend is. De liedtekst en de melodie liggen vast en zijn te vinden in een bron (een liedboekje of bladmuziek). Het liedje te dateren met de eerste uitgave.

Een voorbeeld van een kinderliedje dat onder het kunstlied valt, is: 'Onder moeders paraplu', geschreven door Anna Sutorius en Johannes Wierts, gepubliceerd in 1910.

Een volksliedje is een liedje uit de mondelinge overlevering, dat van generatie op generatie wordt doorgegeven en waarvan bij de zangers géén liedschrijver meer bekend is. Door de mondelinge overlevering ontstaan er varianten in zowel tekst als muziek (een liedcomplex). Als een variant wordt opgetekend, wordt dat een vindplaats van het liedje genoemd (geen bron). Een volksliedje heeft vaak vele vindplaatsen. De 'juiste' tekst is niet meer te achterhalen en het liedje kan ook niet worden gedateerd.

Onder het volksliedjes vallen vele genres, zoals het zeemanslied, drinklied, weeflied, moordlied, sinterklaaslied - maar ook het kinderlied. Traditionele kinderliedjes uit de actieve zangbeoefening, die worden doorgegeven onder het volk, vallen dus onder het volksliedje.

Een voorbeeld van een mondeling overgeleverd, anoniem kinderliedje, dat onder het volkslied valt, is de 'klikspaan'-kinderdreun, met varianten als 'Klikspaan boterspaan' / 'halve maan' / 'Armiaan' en 'Je mag niet door mijn straatje gaan' / 'Je durft niet', enz. Het is niet meer vast te stellen, hoe de oorspronkelijke tekst ging. Daarom worden alle varianten samen onderzocht (liedcomplex).

Kunstliedjes die gaan leven in de volksmond, worden doorgegeven, van wie de zangers geen tekstdichter meer kennen en waarvan varianten ontstaan in tekst en melodie, die kunnen van het kunstliedje overgaan naar het volksliedje. Een voorbeeld hiervan is 'Er zaten zeven kikkertjes', waarvan de zangers gewoonlijk niet meer weten dat dit is geschreven door Heije, en waarvan varianten zijn ontstaan in de tekst.

In het liedonderzoek wordt van volksliedjes (waaronder dus anoniem overgeleverde, traditionele kinderliedjes) nooit één variant bestudeerd, maar altijd de hele groep varianten van alle vindplaatsen (het liedcomplex). In de Nederlandse Liederenbank zijn die groepen eenvoudig te vinden, doordat varianten aan elkaar zijn gelinkt met een tekstnorm.

Onderscheid kinderliedjes naar herkomst (bijschaven Kinderlied 2)[bewerken | brontekst bewerken]

Zie naam artikel voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het liedonderzoek worden er twee soorten liedjes onderscheiden, op basis van het ontstaan en het gebruik van het lied:[5]

  • anonieme liedjes, die zijn opgetekend uit de mondelinge overlevering (kinderliedjes die onder het genre 'volksliedje' vallen)
  • liedjes van een bekende liedschrijver of tekstdichter, die ofwel zijn geschreven voor de actieve zangbeoefening, ofwel voor een professionele uitvoering (cultuurliedjes en kunstliedjes)

Voorbeelden van traditionele kinderliedjes die anoniem zijn overgeleverd (zie de lijst 'Traditionele kinderliedjes' onderaan deze pagina) zijn bijvoorbeeld: 'Schuitje varen, theetje drinken', 'Klikspaan boterspaan', 'Het regent, de pannetjes worden nat' en 'Alle eendjes zwemmen in het water'. Zij zijn, met name in de negentiende eeuw, opgetekend 'in de kinderkamer' of uit de volksmond.

Door de mondelinge overlevering ontstaan er bij zulke liedjes varianten in zowel tekst als muziek (een liedcomplex). Omdat niet meer is vast te stellen hoe de oorspronkelijke tekst ging, worden alle varianten van een liedcomplex samen onderzocht.

Voorbeelden van cultuurkinderliedjes of kunstkinderliedjes (zie de lijsten onderaan deze pagina) zijn bijvoorbeeld 'Onder moeders paraplu' (Anna Sutorius en Johannes Wierts, 1910) geschreven voor de actieve zangbeoefening en 'Op een onbewoond eiland' (Herman Pieter de Boer en Tonny Eyk, 1981), geschreven voor een uitvoerende artiest.

De liedtekst en de melodie liggen vast en het liedje is te dateren.

De grens hiertussen is niet altijd scherp. Cultuur- en kunstkinderliedjes kunnen overgaan naar het volksliedje. Als het liedje gaat leven in de volksmond, er varianten ontstaan in tekst en melodie, en de zangers de tekstdichter niet meer kennen, kan het onder het volksliedje worden gerekend.

Een voorbeeld hiervan is het kinderliedje 'Er zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot'. Het eerste van de drie coupletjes is gaan leven in de volksmond, er zijn bij de mondelinge overlevering tekstvarianten ontstaan ('de kikkertjes hallef dood'; 'de kikkertjes bijna dood'; enz.) en de zangers weten gewoonlijk niet meer dat dit liedje is geschreven door J.P. Heije (1843). Zo is het liedje overgegaan van cultuurliedje voor de actieve zangbeoefening naar volksliedje dat door de generaties wordt doorgegeven.

Elk volksliedje zal ooit door iemand zijn gemaakt en dus zijn begonnen als cultuurliedje.

Ook bij kinderliedboeken wordt er onderscheid gemaakt tussen enerzijds liedboeken met liedjes van een liedschrijver of tekstdichter (de auteur van het boek is daadwerkelijk de schrijver van de liedteksten) en anderzijds verzamelbundels met anonieme, traditionele kinderliedjes (de auteur van het boek is de verzamelaar of samensteller van de bundel).

Onderscheid kinderliedjes naar herkomst (ingekort)[bewerken | brontekst bewerken]

Zie naam artikel voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In het liedonderzoek worden er twee soorten liedjes onderscheiden, op basis van de herkomst en het gebruik van het lied:[1]

(1). Ten eerste anonieme liedjes, die zijn opgetekend uit de mondelinge overlevering (kinderliedjes die onder het genre 'volksliedje' vallen). De teksten zijn eenvoudig, bevatten vaak herhaling en het liedje kent geen instrumentele maten; bijvoorbeeld: 'Het regent, de pannetjes worden nat'.

Door de mondelinge overlevering ontstaan er bij zulke liedjes varianten in zowel tekst als muziek (een liedcomplex). In het liedonderzoek wordt in zulke gevallen altijd alle varianten van het liedcomplex onderzocht.

(2). Ten tweede liedjes van een bekende liedschrijver of tekstdichter, die ofwel zijn geschreven voor de actieve zangbeoefening, ofwel voor een professionele uitvoering (cultuurliedjes en kunstliedjes). De liedteksten kunnen ingewikkelder zijn en de juiste, oorspronkelijke tekst is vast te stellen.

Bijvoorbeeld 'Onder moeders paraplu' (Anna Sutorius en Johannes Wierts, 1910) is geschreven voor de actieve zangbeoefening en 'Op een onbewoond eiland' (Herman Pieter de Boer en Tonny Eyk, 1981) voor een uitvoerende artiest, met vaste instrumentatie.

De grens hiertussen is niet altijd scherp. Cultuurkinderliedjes en kunstkinderliedjes kunnen overgaan naar het volksliedje. Als het liedje gaat leven in de volksmond, er varianten ontstaan in tekst en melodie, en de zangers de tekstdichter niet meer kennen, kan het onder het volksliedje worden gerekend (bijvoorbeeld: 'Er zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot' van J.P. Heije, 1843).

Kinderliedboek[bewerken | brontekst bewerken]

-- Traditionele kinderliedjes en cultuurliedjes --

Kinderliedboekjes zijn grofweg in twee groepen te verdelen: (1) liedboekjes met anoniem overgeleverde, traditionele kinderliedjes (waarvan de maker niet meer bekend is) en (2) met cultuurliedjes (van een bekende tekstdichter of liedschrijver).[2]

(1) De anonieme traditionele kinderliedjes vallen onder het volksliedje. Het gaat om eenvoudige, makkelijk meezingbare teksten met veel herhaling en zonder tekstloze, instrumentale maten. Deze liedjes worden van generatie op generatie mondeling doorgegeven, waardoor er varianten ontstaan in tekst en melodie. De liedschrijver is bij de zangers van het liedje niet meer bekend.[2]

Voorbeelden van kinderliedboekjes met zulke verzamelingen traditionele kinderliedjes zijn Nederlandsche baker- en kinderrijmen (1871), met bijna 800 bij elkaar verzamelde, traditionele liedjes; of Alles in de wind; de bekendste kinderversjes van vroeger (1993), met ruim 400 bij elkaar gebrachte, bestaande oude liedjes. De auteur van zo'n liedboek is dus niet de liedschrijver van alle verzamelde liedjes, maar hooguit de verzamelaar en/of samensteller van het liedboek.

(2) Cultuurliedjes zijn liedjes van een bekende tekstdichter en componist. Dit kunnen enerzijds (2a) liedjes zijn die zijn geschreven voor de actieve zangbeoefening (liedjes in de trant van volksliedjes, of in de volkstoon: met eenvoudige teksten, herhalingen, geen maten zonder tekst). Anderzijds kunnen dit (2b) kunstkinderliedjes zijn, die zijn geschreven voor een uitvoerende artiest met een vaste bijbehorende instrumentatie (ingewikkeldere teksten, maten met enkel muziek mogelijk) en die op de eerste plaats zijn bedoeld voor kinderen om naar te luisteren.[2]

Voorbeelden van kinderliedboekjes met cultuurliedjes geschreven voor de actieve zangbeoefening (2a) zijn bijvoorbeeld het liedboekje Kinderliederen (1843) van tekstdichter Jan Pieter Heije en Kleuterdeuntjes (1961) van liedjesschrijver Herman Broekhuizen.

Voorbeelden van kunstkinderliedjes, die geschreven zijn voor een uitvoerende artiest (2b), zijn bijvoorbeeld de liedjes van Kinderen voor Kinderen of uit het tv-programma Het Klokhuis.

In onderstaande lijst van Nederlandse kinderliedboeken wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen kinderliedboeken van een bekende tekstdichter (de naam van de auteur staat dan vooraan) en van een samensteller (dan staat achter de titel 'samengesteld door'). Een veelgemaakte fout is dat anonieme, oude liedjes worden toegeschreven aan de samensteller van een liedbundel.

-- Nederlandse kinderliedboeken --

--- Achttiende eeuw: de idealen van de Verlichting ---

De eerste Nederlandse kinderliedboeken - met kinderliedjes in eenvoudige taal over, vanuit het gezichtspunt van, of gericht aan jonge kinderen - verschijnen in de achttiende eeuw. Deze komen voort uit de idealen van de Verlichting over opvoeding en onderwijs. Het kind wordt niet langer gezien als zondig, maar als een onbeschreven blad. Door opvoeding en onderwijs kan het kind worden gevormd tot een deugdzame en beschaafde burger.[3]

Belangrijke uitgangspunten waren dat niet alleen verkeerd gedrag moest worden gestraft, maar ook het goede beloond. Ouders moesten aandacht hebben voor de behoeften van het kind en hem met liefde opvoeden tot een deugdzame "mens, christen en burger". Het idee van 'spelend leren' ontstond (geformuleerd door John Locke) en het spelen en leren moest aansluiten bij de leeftijdsfase en ontwikkeling van het kind.[3]

Het ideaal om het kind op deze manier te vormen tot deugdzame en beschaafde burger, en de deugden, waarden en normen die daarbij hoorden, werden ook uitgedragen in teksten om te lezen of zingen.[4] Vanuit deze 'verlichte' idealen ontstond er daardoor een stroom aan nieuwe kinderboeken, schoolboeken, kinderalmanakken, kindertijdschriften, prentenboeken, kindergedichtjes en kinderliedjes.[3]

Voor het Nederlandse taalgebied was de belangrijkste inspirator de Duitse dichter en pedagoog Christian Felix Weiße (1726-1804). Deze wordt beschouwd als de grondlegger van de Duitse kinderliteratuur: hij schreef het kinderliedboek Kleine Lieder für Kinder (1766) en publiceerde het eerste kindertijdschrift Der Kinderfreund (1775–1782). Zijn liedboekje vormde de aanleiding van het eerste gedichtenbundeltje voor kinderen in de Nederlandse taal (Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen, 1778) en Weißes tijdschrift werd naar het Nederlands vertaald (als De Vriend der Kinderen, 1779-1783), als het allereerste kindertijdschrift in het Nederlandse taalgebied.

In 1780 zette componist Bartholomeus Ruloffs een aantal van Van Alphen gedichtjes op muziek. Daarmee was het eerste kinderliedboekje in de Nederlandse taal een feit: Hieronymus van Alphen, Muziekstukjes voor de proeve van kleine gedigten voor kinderen, op muziek gezet door door B. Ruloffs (1780).

Het liedboekje kreeg al snel navolging, in de achttiende eeuw nog van bijvoorbeeld Hendrik Riemsnyder, Liedjes voor kinderen (1781). En ook in de negentiende eeuw verschenen er liedboekjes die de idealen uit de Verlichting uitdroegen, met veelal moralistische liedteksten, zoals Gezangen voor kinderen en jonge lieden (1804) en Het Kinderleven geschetst in een tiental liederen (1830).

--- Negentiende eeuw: schoolliedboeken en idealistische liedjes ---

In de negentiende eeuw verschenen de eerste schoolliedboeken en zondagsschoolliedboeken, zoals De Muzikale Vriend der Jeugd, ook tot Schoolgebruik om jeugd te leren zingen (1828) en De juichende kinderschaar. Liederen voor Christelijke scholen, zondagsscholen (1880).

Dit hing samen met drie nieuwe ontwikkelingen. Rond 1800 werd de kweekscholen voor onderwijzers opgericht, door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Hier kregen aankomende onderwijzers muziek als vak. Daarnaast had 't Nut geijverd voor verplichte zangles op lagere scholen, wat in 1857 werd ingevoerd. Ook ontstond in deze eeuw de zondagsschool, waar kinderen die werkten en door de week niet naar school gingen, tot de leerplichtwet van 1900 enig onderwijs konden volgen. 't Nut had lesboeken voor zangonderricht laten samenstellen, zoals Handleiding en schoolboek voor het Volks-zangonderwijs door Wilhelmus Smits (3 dln., 1845-1850).

Jan Pieter Heije (die bestuurslid was van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en ook van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst) schreef vanaf 1843 honderden kinderliedjes en cultuurliedjes (in de trant van volksliedjes, voor de actieve zangbeoefening). Deze liedjes waren zowel inhoudelijk als muzikaal volkomen vernieuwend en bleven ruim honderd jaar geliefd bij muziekonderwijs en bij (volwassenen) koren. Zijn liedjes waren idealistisch en vaderlandslievend. Hij liet bekende componisten bij het onderwerp passende, aanstekelijke muziek schrijven.

Volkslied[bewerken | brontekst bewerken]

Volksliedjes zijn traditionele liedjes die in de loop der eeuwen door het gewone volk werden gezongen en mondeling werden overgeleverd.

De liedjes zijn eenvoudig wat betreft tekst en melodie, zodat ze makkelijk mee te zingen zijn. Ze zijn bedoeld om te zingen (niet om naar te luisteren) en horen dus bij de actieve zangcultuur. Door de mondelinge overlevering ontstaan er plaatsgebonden en tijdgebonden varianten.

Veel voorkomende volksliedjes zijn bijvoorbeeld het zeemanslied, straatlied, kinderlied, danslied, herderslied, spotlied, lentelied, soldatenlied en weeflied.

Veel volksliedjes zijn, onder invloed van de Romantiek, voor het eerst opgetekend in de negentiende eeuw. Een grote verzameling van ongeveer 170.000 Nederlandstalige volksliedjes is te vinden in de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut.

-- Definitie en afbakening volkslied --

Bij degenen die het liedje zingen is geen auteur of componist (meer) bekend. Overal ter wereld, in alle culturen, zijn er volksliedjes terug te vinden.

Het woordenboek "Van Dale" definieert een volkslied als volgt: “Een lied dat leeft in de mond van het volk; oud, overgeleverd lied. Vele volksliederen zijn pas in de 19de eeuw opgetekend. Bij het volkslied is de actieve zang het doel, het is er in de eerste plaats om gezongen, niet om gehoord te worden”.

'Volksmuziek is het product van een muziektraditie, dat zich ontwikkeld heeft in de processus van de mondelinge doorgave. De factoren die deze traditie vormen zijn: - continuïteit die het verleden met het heden verbindt; - variatie die ontspringt aan de scheppende aandrift van het individu of van de groep; en - selectie door de gemeenschap, die de vorm of de vormen bepaalt, waarin de muziek overleeft.

actieve zangbeoefening


-- Kenmerken van volksliedjes --

  • De liedjes kennen veel herhaling zowel wat betreft tekst en melodie.
  • De teksten zijn makkelijk te onthouden en mee te zingen.
  • Er zijn geen instrumentele maten, dat zou zorgen voor stilte in de zang.
  • Tekstloze melodie wordt nagebootst door middel van klankimitaties, zoals "tralala", "tiereliere", "falderaldera" en "xxx".

-- Genres --

De Nederlandse Liederenbank onderscheid ruim 250 genres binnen het volkslied. Deze zijn ingedeeld op basis van:

  • inhoud: liefdeslied, afscheidslied, lentelied, spotlied of kerstlied
  • functie: danslied, drinklied, weeflied, heilied of wandellied
  • vorm: dialooglied, kettinglied of stapellied

Een lied valt meestal binnen meerdere genres (bijv. een loflied op een politicus is een loflied en een politiek lied).

     
  • adventslied
  • afscheidslied
  • aftellied
  • xxx
  • xxx
  • xxx
  • xxx
  • xxx
  • xxx

-- Externe links --

Nederlandse kerstliedjes[bewerken | brontekst bewerken]

Een kerstlied is een lied waarvan de liedtekst verwijst naar de geboorte van Jezus.[5]

De oudst bewaard gebeleven Nederlandstalige kerstliedjes stammen uit de 14e eeuw.[6] Het oudste kerstlied in de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut is het lied 'sijs willekomen heirre kerst / want du onser alre heirre bis' rond 1395 (Handschrift Erfurt) - een voorloper van 'Nu zijt wellekome'.[6] Dit lied wordt nog altijd gezongen. Het gaat bij deze traditionele liederen uit de veertiende tot en met de negentiende eeuw steeds om geestelijke liederen.

Naast deze traditionele geestelijke liederen zijn er in de negentiende en twintigste eeuw ook kunstliedjes geschreven over kerst, meestal voor kinderen. Dit zijn soms geestelijke, soms wereldlijke liedjes. Met de opkomst van de popmuziek vanaf de jaren 1960 werden er ook chansons en kerstpopliedjes uitgebracht door uitvoerende artiesten. Dit zijn vrijwel altijd wereldlijke liedjes, die bijvoorbeeld verwijzen naar de viering van het kerstfeest, samen zijn of vrede).

De traditionele kerstliedjes worden van oudsher in de aanloop naar kerst en met de kerstdagen zelf thuis gezongen, onder de kerstboom, tijdens kerstsamenzangen, op school en in de kerk. Deze liedjes staan in de traditie van de actieve zangbeoefening en worden ze mondeling doorgegeven (van (groot)ouder op kind, van oudere kinderen op jongere kinderen en van onderwijzers op schoolkinderen). Tegenwoordig zijn ze echter ook op radio en tv te horen en staan ze op geluidsdragers als lp en cd.

-- Nederlandse kerstliedjes door de eeuwen heen -- Van vóór de 14e eeuw zijn er geen kerstliedteksten in het Nederlands overgeleverd en is er daarom weinig met zekerheid te zeggen over de Nederlandstalige zangtraditie. Wel zijn er uit die eeuwen liederen overgeleverd in het Latijn, met name Gregoriaanse gezangen. Deze zullen hebben gefunctioneerd in kerkelijke en religieuze kringen, waar Latijn de voertaal was. De orale cultuur in de volkstaal

"Vanaf de 19e eeuw zongen kerkgangers volgens oud gebruik tussen Kerstmis en Driekoningen niet in het Latijn, maar in de landstaal. Dat waren veelal wiegeliedjes, zoals het in de 21 eeuw nog bekende Hoe leit dit kindeken hier in de kou. In de 19e eeuw gingen veel kinderen met kerst langs de deuren met bedelliedjes, zoals dat ook bij andere midwinterfeesten gebruikelijk was.[7]

--- Middeleeuwen ---

--- Zestiende en zeventiende eeuw ---


[8]


-- Nederlandse kerstliedjes in de late Middeleeuwen --

De oudst bewaard gebleven Nederlandstalige kerstliederen stammen uit de 14e eeuw.


--- Nu zijt wellekome ---

'Nu zijt wellekome': het lied is al heel vroeg gezongen te Aken en te Thorn (L.), waarschijnlijk minstens 13e eeuw” (Bruning (1934), XV); “een copie van een ouder hs. van de abdij van Thorn aan de Maas” (Mak (1948-c), 49); “In de Dom van Aken werd het “Nu zijt wellekome”gezongen [...]; in de adellijke Stiftsabdij van Thorn wordt dit gebruik overgenomen (waarschijnlijk 14 e eeuw)” (Smits van Waesberghe (1961), 26); “Uit een koorboek uit de veertiende eeuw weten we dat het kerstlied Nu sijt willekome werd gezongen tijdens de nachtmis in Thorn” (De Jong (1985), 161).

Hoe het zingen van Nederlandstalige kerstliedjes er in de praktijk aan toe ging is niet altijd duidelijk. De Nederlandse teksten maakten vanzelfsprekend geen deel uit van de officiële liturgie in de katholieke kerk. Toch zijn een heel aantal liederen in de omgeving van kerk, klooster of religieuze gemeenschappen (begijnen, moderne devotie) ontstaan of gebruikt. Kenmerken die hierop wijzen zijn: het lied is deels in het Latijn, het lied is tweestemmig of meerstemmig, of het handschrift is afkomstig uit religieuze kring.

Enkele voorbeelden van Nederlandse kerstliederen tot 1550.[6]

  • Allen mijn troest mijn toeverlaet / Kyrieleyson (2e helft 15e eeuw)
  • Die coutste nacht die oit gewaert / O virgo maria (ca. 1487)
  • Een kindekijn is ons gheboren / in bethleem / Die coninghen uut orienten (eind 15e eeuw)
  • Het comet een scyp geladen / hent aen dat hoechste boert (Marialied, 2e helft 15e eeuw)
  • Het viel een hemels douwe / op een jonc maechdelijn (eind 15e eeuw)
  • Hets een dach van vrolicheden / Kersdach in des coninx hove (Marialied, ca. 1400)
  • In dulci jubilo / nu singet ende weset vro (15e eeuw)
  • Jhesus christus van nazareyne / hi is gheboren van eender maghet reyne (eind 15e eeuw)
  • Kinder swijcht so moecht di hoeren / ecce mundi gaudia (eind 15e eeuw)
  • O Jhesu soete ghedeynkenis / Die ware vrueghede des herten bis (1428)
  • Ons genaket die aventsteerne / die ons verlichtet alsoe claer (eind 15e eeuw)
  • Ons is gebaren een kyndekyn / noch claere dan die sonne / dat sal ons alle vroude sijn (eind 15e eeuw)
  • Sijs willekomen heirre kerst / want du onser alre heirre bis (ca. 1395)
  • Sy namen dat kindekijn metten teenen metten teenen / sussoe nynnoe (2e helft 15e eeuw)
  • Van vrouden ons die kynder syngen / des avendes doe sy heym wert gyngen (eind 15e eeuw)
  • Wildi horen nuwen sanc / hoe jhesus waert gheboren (2e helft 15e eeuw)

(De datering zegt alleen dat het lied toen is opgetekend, het lied zelf kan (veel) ouder zijn).

Heel wat middeleeuwse liedjes zijn nog altijd opgenomen in hedendaagse liedboeken, zoals: 'Een kindje is ons geboren / In Bethlehem', 'Het viel een hemels dauwe', 'In dulci jubilo', 'Ons genaakt de avondster', 'Ons komt een schip geladen' en 'Nu zijt wellekome'.


-- De can nat in de zestiende en zeventiende eeuw --

-- --

Deze databank bezit meer dan 2700 kerstliederen (varianten inbegrepen) van de Middeleeuwen tot heden.[6]

Bekende voorbeelden van Nederlandstalige traditionele kerstliedjes zijn: 'De herdertjes lagen bij nachte', 'Ere zij God', ' 't Is geboren, het godd'lijk Kind', 'Midden in de winternacht' en 'Stille nacht, heilige nacht'. Zie voor hun ouderdom en achtergrond de Lijst met Nederlandse kerstliedjes.

Eeuwenlang maakten zulke kerstliederen deel uit van de actieve zangbeoefening (het kerstlied in een genre binnen het volkslied: liedjes die mondeling worden doorgegeven). En nog altijd worden ze gezamenlijk gezongen in familiekring, tijdens een kerstsamenzang (of volkskerstzang), door koren of tijdens een kerkdienst.

Door de eeuwen heen hebben liedboekjes deze kerstliedjes opgenomen. Bijvoorbeeld geestelijke liedboekjes als Een nieuw zuyverlijk boeksken (1758); Oude en Nieuwere Kerst-Liederen (1852); en Het geestelijk lied van Nederland (1948). Maar ook de bekende en wijdverspreide liedboeken Kun je nog zingen, zing dan mee (Veldkamp/De Boer, 1906) en Nederlands Volkslied (Pollmann/Tiggers, 1941) bevatten een afdeling met kerstliedjes met pianomuziek.

Sinds de opkomst van de lp, eind jaren 40, werden deze liedjes ook uitgebracht op lp en later cd. Zowel door diverse artiesten en koren (waaronder Herman van Veen, Wieteke van Dort, Aafje Heynis en het Nederlands Kamerkoor) als door vele kinderkoren (zoals De Leidse Sleuteltjes, de Damrakkertjes, de Karekieten, Kinderkoor Jacob Hamel en De Gouden Nachtegaaltjes).


Kerstliederen scheppen een serene sfeer, doordat ze vaak in mineur of in een kerktoonsoort staan. (blz.249)

De teksten van de liederen gaan meestal over het kerstverhaal. De toonzetting is over het algemeen ingetogen en erop gericht te ontroeren (Nederlandse jaarfeesten en hun liederen door de eeuwen heen Door Marita Kruijswijk, Marian Nesse 2006), blz. 259

Kerstmuziek[bewerken | brontekst bewerken]

Eerste deel van het Weihnachtsoratorium van Bach.
Liedtekst van 'Stille nacht', geschreven door Franz Gruber.

Kerstmuziek is muziek voor in de kersttijd. Hieronder valt zowel klassieke muziek als populaire muziek. Inhoudelijk is er een tweedeling te maken tussen geestelijke muziek en wereldlijke muziek.

Hieronder komen verschillende belangrijke genres binnen de kerstmuziek aan de orde: Gregoriaanse gezangen, klassieke muziek, kerstliedjes, Engelse christmas carols en kerstpopmuziek.


-- Klassieke kerstmuziek --

De Latijnse Gregoriaanse muziek, die al sinds de vroege Middeleeuwen in de katholieke kerk wordt gezongen, kent veel gezangen voor bepaalde christelijke hoogtijdagen, waaronder kerst. Hieronder de liederen 'Rorate caeli desuper', 'Puer natus est nobis', 'Dies sanctificatus' en 'Laetabundus exsultet fidelis'.

Een voorbeeld van kerstmuziek binnen de (Renaissancemuziek) (in de 16e eeuw) is de mis van de Italiaanse componist Palestrina Hodie Christus natus est ('Vandaag is Christus geboren'). De Nederlandse componist Sweelinck schreef het motet 'Hodie Christus natus est' als onderdeel van vijf Cantiones Sacrae (over de jeugdjaren van Jezus).

Het meest beroemde kerstmuziekstuk van de Barok (17e en begin 18e eeuw) is ongetwijfeld het Weihnachtsoratorium van Bach. Maar ook componisten als Vivaldi, Scarlatti en Händel schreven gedurende deze periode kerstmuziek.

Tijdens de Romantiek schreef Saint-Saëns zijn korte kerstoratorium Oratorio de Noël. De Notenkraker van Tsjaikovski (waarin de notenkraker een kerstgeschenk is) wordt als kerstballet beschouwd. Bruch componeerde de kersthymne Gruss an die heilige Nacht. Het Ave Maria van Schubert, over de aankondiging van de geboorte van Christus, wordt ook wel tot de kerstmuziek gerekend.

Meer voorbeelden van klassieke kerstmuziek


-- Traditionele geestelijke kerstliedjes --

Een kerstlied is een lied waarvan de liedtekst verwijst naar de geboorte van Jezus, naar de viering van het kerstfeest of naar de kersttijd in het algemeen.[1] Hierin zijn verschillende genres te onderscheiden: traditionele geestelijke kerstliedjes, kunstliederen (met name kinderliederen), Engelstalige christmas carols en popliedjes.

De oudst bewaard gebleven kerstliederen zijn opgetekend in de Middeleeuwen. De oudste vindplaats van een Nederlandstalig kerstlied in de Nederlandse Liederenbank is het lied 'sijs willekomen heirre kerst / want du onser alre heirre bis' rond 1395 (Handschrift Erfurt) - een voorloper van 'Nu zijt wellekome'. Deze databank bezit meer dan 2700 kerstliederen (varianten inbegrepen) van de Middeleeuwen tot heden.[2]

Bekende voorbeelden van Nederlandstalige traditionele kerstliedjes zijn: 'De herdertjes lagen bij nachte', 'Ere zij God', ' 't Is geboren, het godd'lijk Kind', 'Midden in de winternacht' en 'Stille nacht, heilige nacht'. Zie voor hun ouderdom en achtergrond de Lijst met Nederlandse kerstliedjes.

Eeuwenlang maakten zulke kerstliederen deel uit van de actieve zangbeoefening (het kerstlied in een genre binnen het volkslied: liedjes die mondeling worden doorgegeven). En nog altijd worden ze gezamenlijk gezongen in familiekring, tijdens een kerstsamenzang (of volkskerstzang), door koren of tijdens een kerkdienst.

Door de eeuwen heen hebben liedboekjes deze kerstliedjes opgenomen. Bijvoorbeeld geestelijke liedboekjes als Een nieuw zuyverlijk boeksken (1758); Oude en Nieuwere Kerst-Liederen (1852); en Het geestelijk lied van Nederland (1948). Maar ook de bekende en wijdverspreide liedboeken Kun je nog zingen, zing dan mee (Veldkamp/De Boer, 1906) en Nederlands Volkslied (Pollmann/Tiggers, 1941) bevatten een afdeling met kerstliedjes met pianomuziek.

Sinds de opkomst van de lp, eind jaren 40, werden deze liedjes ook uitgebracht op lp en later cd. Zowel door diverse artiesten en koren (waaronder Herman van Veen, Wieteke van Dort, Aafje Heynis en het Nederlands Kamerkoor) als door vele kinderkoren (zoals De Leidse Sleuteltjes, de Damrakkertjes, de Karekieten, Kinderkoor Jacob Hamel en De Gouden Nachtegaaltjes).

Voorbeelden van kerstliedjes in andere talen

Voorbeelden van Duitse middeleeuwse kerstliedjes: 'Gelobet seist du, Jesu Christ'; 'Ein Kind geborn zu Bethlehem'; 'Dem der Hirten Lieder klangen' en 'Ein Kindelein so löbelich'. Latere bekende Duitse liedjes zijn bijvoorbeeld: 'O Tannenbaum'; 'Es ist ein Ros entsprungen '; 'Kling, Glöckchen'; 'Ihr Kinderlein kommet'; en 'O du fröhliche'.

Voorbeelden van Franse kerstliedjes: 'Il est né le divin enfant' ('t Is geboren, het godd'lijk Kind); 'Dans une étable obscure'; 'C'est le jour de la Noël'; en 'Les Anges dans nos campagnes'.

-- Kerstliedjes voor kinderen --

-- Engelse christmas carols -- Engelse christmas carols zijn hymnes voor geschoolde zangers. Ze worden gekenmerkt door hun vrolijkheid, levendigheid, hun melodische kwaliteit en zijn veelal geschikt om meerstemmig te zingen.

'Angels we have heard on high'; 'Deck the halls with boughs of holly'; 'God rest ye merry, gentlemen'; 'Good King Wenceslas'; 'Hark! The Herald Angels Sing'; 'I Heard the Bells on Christmas Day'; 'I Saw Three Ships'; 'Joy to the world'; 'The first noel'; 'The holly and the ivy'; 'The wassail song'; 'What child is this'; 'We three kings of Oriënt are'.

De middeleeuwse carol is een bijna unieke Engelse vorm van kerstmuziek. Het gaat hier dan om de vorm van de muziek en niet om de inhoud. De coupletten van het carol worden voorafgegaan en gescheiden door een refrein. De zangers van de carols waren gewijde priesters en diakenen van de kathedralen, koninklijke kapellen en universiteiten en waren zeer bekwame zangers. De carol was dus geen volksmuziek, maar hun ritme en levendigheid waren zeer populair bij het volk, want carols waren bijna dansbare muziekstukken. Tot in de vijftiende eeuw werd de carol verder muzikaal uitgewerkt en had het zijn her- en opleving vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Middeleeuwse carols zijn bijvoorbeeld het Edi Beo Thu, het Nova, Nova, het Goday my Lord Syre cristemasse en het bekende Ther ys No Rose.

-- Pop-kerstliedjes --

link naar lijst (nl-se) engels: kerstman

---

Het protestante Liedboek voor de Kerken (1973) bevat een onderdeel 'Kerstmisliederen', met liederen als 'Hoor, de englen zingen de eer', 'Ik kniel aan uwe kribbe neer' en 'O zalig, heilig Bethlehem'.

Dit werd opgevolgd door het Liedboek - zingen en bidden in huis en kerk (2013), dat een onderdeel 'Kersttijd' bevat.

Christelijke liedbundels

--- wellicht in noot

Net als het sinterklaaslied en het sint-maartenslied zijn zij de laatste voorbeelden van liederen uit de actieve zangbeoefening.

---


die naar de viering van het kerstfeest en de kersttijd in het algemeen verwijzen. Veel t bijvoorbeeld over: de kerstboom, een witte kerst, de kerstman en samen zijn).

De traditionele kerstliederen zijn gewoonlijk religieuze liederen met een christelijke xxx. Inhoudelijke elementen die veel terugkeren zijn bijvoorbeeld: herders, een ster, Maria en Jozef, het pasgeboren kind Jezus, stal en engelen. Het zijn liedjes die bedoeld zijn voor de actieve zangbeoefening. Hieronder vallen volksliedjes, kunstliederen en kerkliederen.

Bekende voorbeelden van traditionele kerstliedjes zijn: 'De herdertjes lagen bij nachte', Ere zij god, ' 't Is geboren, het godd'lijk Kind', 'Kling, klokje, klingelingeling', 'Midden in de winternacht', 'Nu zijt wellekome' en 'Stille nacht, heilige nacht'.

of het vieren van kerstmis

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Terug naar gebruikerspagina[bewerken | brontekst bewerken]

WikipediaDit is een gebruikerspagina

Als u deze pagina op een andere website aantreft dan op Wikipedia, bekijkt u een zogenaamde "mirror"-website. Wees u er dan van bewust dat deze pagina verouderd kan zijn en dat de gebruiker die op deze pagina wordt genoemd geen persoonlijke betrokkenheid heeft met enige andere versie van deze pagina dan die op Wikipedia zelf. De oorspronkelijke gebruikerspagina vindt u op Wikipedia.