Groter-Friesland

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Zie ook: Magna Frisia
Fries gebied in de vroege middeleeuwen

Groter-Friesland, doorgaans Groot-Friesland, ook wel Friesland in brede zin genoemd, is het Friese cultuurgebied in Nederland en Duitsland. De term is ontleend aan Magna Frisia, de vroeg-middeleeuwse Friese invloedssfeer tussen Zwin en Wezer. Beide benamingen zijn niet historisch, in tegenstelling tot de term tota Frisia, waarmee sinds de 13e eeuw alle Friese gewesten tussen Zuiderzee en Wezer werden aangeduid. Deze term speelt vanaf 1590 een belangrijke rol in het werk van de historicus Ubbo Emmius.

De benaming Groot-Friesland duikt in de huidige betekenis vanaf sinds 1910 op in historische publicaties.[1] Hij werd vooral populair door de publicaties van de taalactivist Douwe Kalma en diens medestanders.[2] De contacten tussen de huidige provincie Friesland en de Duitse regio's Oost-Friesland en Noord-Friesland werden sinds 1925 geïntensiveerd op internationale Friezencongressen (Friesentagungen), die ook wel als Groot-Friesche congressen werden gekenschetst. Doorgaans spreekt men in dit verband over de Drie Frieslanden. Nadat de nazibeweging zich over deze Groot-Friese beweging ontfermde, raakte de bijbehorende terminologie omstreden. Historici reserveerden de term voor het middeleeuwse cultuurgebied.

De term Groter-Friesland werd in 1954 geïntroduceerd door de Friese museumdirecteur Pieter Boeles, die daarmee afstand wilde nemen van het voor-oorlogse taalgebruik. In dit verband spreekt men sinds ongeveer 1960 vooral over interfriese contacten. De onderlinge samenwerking bestaat al sinds de jaren '20, maar is sinds 1999 geïnstitutionaliseerd in de Fryske Rie of 'Interfriese Raad' (Duits: Friesenrat).

De contacten tussen de Friese gewesten overlappen gedeeltelijk met die binnen het trilaterale Wadden Sea Forum en binnen het politieke samenwerkingsverband Eems Dollard Regio (EDR). Kritiek kwam sinds 2003 vooral van de Groep fan Auwerk, die streeft naar een autonome deelstaat Nieuw-Friesland binnen Europa, waarbinnen ook Groningen, Dithmarschen en de Elbemonding een plaats zouden moeten hebben.

Wisselende omvang[bewerken | brontekst bewerken]

'Friesland in brede zin' is een gebied dat door de jaren sterk in omvang is veranderd. Zo werd in de Lex Frisionum uit het begin van de negende eeuw gesproken over Friezen die leefden tussen Sincfal (het latere Zwin) en de Wezer, inclusief Utrecht en Dorestad. Na de middeleeuwen werd de benaming 'Fries' in Nederland steeds meer beperkt tot de bewoners van het gebied tussen het Vlie en de Lauwers, dus de huidige provincie Friesland. Daarbij worden sinds het midden van de 20e eeuw ook de eilanden Terschelling (waar twee Friese dialecten worden gesproken) en Vlieland gerekend.

De regio West-Friesland, door de Sint-Luciavloed van 1287 geografisch definitief gescheiden van Friesland, heeft wel vastgehouden aan de naam, maar niet aan een identiteitsbesef dat boven de grenzen van de eigen regio uitgrijpt.[bron?] In het West-Friese dialect zijn nog wel Friese relicten te vinden. De Groninger Ommelanden (ook wel Oosterlauwers Friesland genoemd) betitelden zichzelf tot het einde van de 16e eeuw als Klein-Friesland, maar in de 17e en 18e eeuw ging men in het gewest Stad en Lande eerder de nadruk leggen op de verschillen met de buurprovincie. Dit had vermoedelijk niet alleen te maken met de politieke en economische dominantie van de Stad Groningen, maar tevens met de rivaliteit tussen Groningse en Friese (c.q. Friestalige) elites. Ook in het Groningerland zijn overigens Friese relicten in het Nedersaksische dialect bewaard gebleven.

In de Duitse deelstaat Nedersaksen noemt de bevolking van Oost-Friesland zich doorgaans Fries (Freesk),[bron?] hoewel de voertaal hier - net als in Groningen - sinds het einde van de middeleeuwen Nedersaksisch is. De Friese identiteit werkt ook door in buurdistricten als het Jeverland, de Friesische Wehde, Butjadingen en het Land Wursten (waar de Friese taal in de 17e eeuw verdween). Het Saterland vormt een Friestalige (en katholieke) enclave in het Oldenburger Münsterland, die in de middeleeuwen vanuit Oost-Friesland werd gekoloniseerd. Omdat dit gebied lange tijd vrij geïsoleerd was, kon het oorspronkelijke Oostfries hier (weliswaar sterk vermengd met het Nedersaksisch)[bron?] bewaard blijven.

In Sleeswijk-Holstein (tot 1864 Deens) bleef het Friese identiteitsbesef aanvankelijk beperkt tot Friestalige streken ten noorden van de Eider, waar sterk van elkaar verschillende Friese dialecten werden gesproken. Vanaf het midden van de 19e eeuw eeuw ontstond hier een versterkt identiteitsbesef, dat ook het Nedersaksisch sprekende Eiderstedt en de omgeving van Husum, na 1890 tevens Helgoland omvatte.

Acht regio's[bewerken | brontekst bewerken]

Tegenwoordig bestaat het oorspronkelijk Friese gebied uit acht afzonderlijke regio's:

  1. West-Friesland, regio in Noord-Holland
  2. Westerlauwers Friesland, tussen Vlie en Lauwers (de Nederlandse provincie Friesland)
  3. Ommelanden en Oldambt (de Nederlandse provincie Groningen)
  4. Oost-Friesland, tussen Eems en Wezer, inclusief de Landkreise Friesland (Jever en Varel) en Wesermarsch (Butjadingen en Stadland)
  5. Land Wursten in de Landkreis Cuxhaven aan de Wezermonding
  6. Saterland in de Landkreis Cloppenburg
  7. Helgoland, een eiland voor de Elbemonding
  8. Noord-Friesland, in Sleeswijk-Holstein

Daarvan rekenen West-Friesland, Groningen en de Wesermarsch zich doorgaans niet tot het Friese gebied.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Thomas Steensen, 'Zur Entstehung und Entwicklung interfriesischer Beziehungen', in: Horst Haider Munske (red.), Handbuch des Friesischen = Handbook of Frisian Studies, Tübingen 2001, p. 698–703
  • Thomas Steensen, 'Zur Geschichte der interfriesischen Beziehungen. In: Die Friesen – ein Volk für sich?', in: Beiträge über Geschichte, Sprache und Gegenwart zum Friesenkongreß 2000 in Jever/Friesland, Aurich 2001, p. 9–20
  • Thomas Steensen (red.), Die Frieslande, Bräist/Bredstedt 2006 (= Nordfriisk Instituut, nr. 187)
  • Tobias Weger, Großschlesisch? Großfriesisch? Großdeutsch! Ethnonationalismus in Schlesien und Friesland, 1925-1945, Berlijn en Boston 2017 (pp. 94-128, 283-336, 533-655, 667-679)

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. R.P.J. Tutein Nolthenius, 'Van de Friezen van Groot-Friesland', in: De Gids 73 (1909), p. 206-225
  2. Vgl. Douwe Kalma en Pieter Sipma, It Harmen-Sytstra-boek, Sneek 1918, p. 88