Naar inhoud springen

Latoplatecarpus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Latoplatecarpus

Latoplatecarpus is een geslacht van de Mosasauridae dat tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika. Er zijn twee soorten benoemd in het geslacht: Latoplatecarpus willistoni en Latoplatecarpus nichollsae.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1984 voegde het Royal Tyrrell Museum of Palaeontology een mosasaurideskelet aan de collectie toe dat gevonden was bij Morden in Manitoba, Canada. Dat werd in 1988 door Nicholls toegewezen aan Platecarpus tympaniticus. Drie decennia later concludeerde men uit verder onderzoek dat het een aparte soort betrof.

In 2011 werd de typesoort Latoplatecarpus willistoni benoemd en beschreven door Takuya Konishi en Michael Caldwell. De geslachtsnaam verbindt het geslacht Platecarpus met het Latijn latus, "breed", een verwijzing naar het brede voorhoofdsbeen. De soortaanduiding eert Samuel Wendell Williston die in 1903 als eerste een standaardwerk over de mosasauriden schreef.

Het holotype, TMP 84.162.01, is gevonden in de Pembina-afzetting van de Pierre Shale Formation die dateert uit het middelste Campanien, ongeveer 80,5 miljoen jaar oud. Het bestaat uit een skelet met schedel. Behalve de schedel en onderkaken omvat het een reeks van achttien voorste wervels inclusief atlas en draaier, een linkerschouderblad en een rib. Drie specimina, ten dele al veel eerder gevonden, werden toegewezen: de schedel met onderkaken AMNH 2182 en de skeletten met schedel DMNH 8769 en SDSMT 30139. Dat laatste is in de postcrania completer dan het holotype met ook delen van de achterste rug en voorste staart alsmede een volledige schoudergordel.

In 2011 werd ook een tweede soort benoemd: Latoplatecarpus nichollsae. De soortaanduiding eert de in 2004 overleden Elizabeth Laura Nicholls. Het is een hernoeming van Plioplatecarpus nichollsae Cuthbertson, Mallon, Campione & Holmes, 2007.

Het holotype is CMN52261. Toegewezen zijn de specimina FMNH PR-465, FMNH PR-466, FMNH PR-467, FMNH PR-674, GSATC 220; M 73.06.02, M 73.08.02, M 83.10.18, M 84.07.18 en TMP 83.24.01.

De schedel van het holotype van Latoplatecarpus willistoni van onderen bezien

De gevonden skeletten van Latoplatecarpus willistoni betreffen vrij kleine dieren van rond de vijf meter lengte. Latoplatecarpus nichollsae was in 2011 het grootste bekende lid van de Plioplatecarpinae met een onderkaaklengte van een meter en een geschatte lichaamslengte van acht meter.

Onderscheidende kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

In 2011 werd een aantal kenmerken vastgesteld van het geslacht Latoplatecarpus als zodanig. Het zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. binnen de Plioplatecarpinae. De beenbalk tussen de neusgaten is vooraan verheven, een opvallend gezwollen profiel veroorzakend onmiddellijk vóór het gedeelte van de snuit dat tanden draagt. De laatste tweeënhalve tandpositie op het bovenkaaksbeen liggen onder de oogkas. Het foramen pineale is peervormig. De achterste zijranden van het schedeldak zijn licht hol gekromd of recht. De lengtekam op de wandbeenderen is opvallend, vaak uitlopend in een punt. De onderste achterste tak van het jukbeen is stomp en een stompe hoek makend. De opgaande tak van het jukbeen loopt taps toe maar behoudt een duidelijke holte voor het contact met het postorbitofrontale. De tubera basilaria zijn sterk gezwollen. Het schouderblad is halfcirkelvormig van profiel.

Er werd ook een aantal onderscheidende kenmerken gegeven van alleen Latoplatecarpus willistoni. De vleugels van de voorhoofdsbeenderen zijn puntig. Het foramen pineale is minder dan anderhalf maal zo lang als breed. Het raakvlak tussen spleniale en angulare heeft de vorm van een enkelvoudige verticale groef en richel-verbinding. Bij het surangulare zijn zowel de bovenrand als de onderrand recht. De gewrichten tussen de wervels tonen een hoge mate van kromming.

In 2011 werd ook een diagnose van Plioplatecarpus nichollsae gegeven. De randen van het voorhoofdsbeen vóór de oogkas zijn recht of zijwaarts verbreed resulterend in een variabele mate van insnoering van de snuit. De vleugels van de voorhoofdsbeenderen zijn aan het uiteinde afgerond. Het foramen pineale is minstens anderhalfmaal langer dan breed, meestal meer dan 60% langer. De bovenrand van het surangulare is licht hol gekromd. De wervelgewrichten tonen een lage mate van kromming. Er zijn minstens elf pygalia, vereenvoudigde sacrale wervels.

Latoplatecarpus werd in de Plioplatecarpinae geplaatst. Opmerkelijk is dat de twee soorten in geen enkele gegevensverzameling als zustersoorten uitvielen, wat het problematisch maakt dat ze in één geslacht geplaatst werden. Platecarpus somenensis bleek de zustersoort van Plioplatecarpus nichollsae en was er wellicht identiek aan.

Het volgende kladogram toont een mogelijke positie in de evolutionaire stamboom.

Mosasauroidea 

Aigialosaurus dalmaticus




Komensaurus carrolli





Halisaurus sternbergi



Halisaurus platyspondylus






Yaguarasaurus columbianus




Romeosaurus fumanensis



Russellosaurus coheni







Pannoniasaurus "osii"



Tethysaurus nopcsai




Tylosaurinae 


Kaikaifilu hervei




Taniwhasaurus antarcticus



Taniwhasaurus oweni







Tylosaurus proriger



Tylosaurus bernardi (= Hainosaurus)





Tylosaurus kansasensis



Tylosaurus nepaeolicus








Platecarpus planifrons





Angolasaurus bocagei



Selmasaurus johnsoni





Latoplatecarpus willistoni




Platecarpus tympaniticus



Platecarpus sp.








Ectenosaurus clidastoides



Mosasaurinae