Het korte rechte stuk tussen Bray Hill en de eerste mijlpaal wordt Ago's Leap genoemd. Ago's Leap (Ago's Sprong) loopt na de afdaling van Bray Hill iets omhoog. Door de hoge snelheid kwam het voorwiel van Agostini omhoog, maar toen hij dat een keer had meegemaakt begon hij er een beetje een show van te maken. De wheelies van Agostini waren in die tijd nog tamelijk spectaculair en steeds meer coureurs kregen er plezier in. Ago's Leap werd een begrip onder publiek en coureurs en fotografen gingen speciaal aan de voet van Bray Hill staan om het fenomeen vast te leggen. Ago's Leap is nooit een officiële naam geworden. In tegenstelling tot de officiële "markers" in het circuit staat er dan ook geen bordje van de organisatie.
Hugh Anderson droomde er als kleine jongen al van deel te nemen aan de Isle of Man TT. Zijn autobiografie is getiteld "Being there". Dat verwijst naar het eiland Man.
Debuteerde in de eerste TT van Man in 1907, samen met zijn zoon Frank A.. Frank W. Applebee was toen al 45 jaar oud, bij zijn laatste deelname in 1922 was hij al 60 jaar.
Ballaskyr is een relatief veilig, maar wel snel circuitdeel. Tot twee keer toe vertelden coureurs dat ze hier een nieuw "glijrecord" hadden gevestigd. De eerste was George Robinson, die in 1948 over de weg gleed nadat hij een andere coureur had geraakt, de tweede was Manliff Barrington, die in 1952 een vastloper kreeg doordat de drijfstang van zijn Norton Manx dwars door het carter stak. Barrington bleef op zijn motor zitten tot hij na 220 meter een telegraafpaal raakte. Hij verbleef daarna drie maanden in Nobles Hospital in Douglas om te herstellen, maar hij zou nooit meer racen.
Was in 1922 de eerste coureur die een wedstrijd van start tot finish leidde. Het was de Senior TT die hij met een Sunbeam won. In 1924 reed hij als eerste een racegemiddelde van meer dan 60 mijl per uur met een Norton. In 1928 won hij zijn vijfde race en hij was toen de meest succesvolle coureur op het eiland Man.
Norman Brown won in 1981 bij zijn debuut op het eiland Man meteen de Newcomers Junior Race van de Manx Grand Prix en hij werd tweede in de Lightweight Race. Hij promoveerde naar de Isle of Man TT en won in 1982 de Senior TT. In 1983 werd hij de held van de dag toen hij tijdens de Classic TT het absolute ronderecord brak, voor hij met een lege tank uitviel. Norman Brown verongelukte tijdens de Britse Grand Prix van 1983.
Ronald Clarke werd in de Junior TT van 1920 4e, maar dat was een geweldige prestatie. Tussen de 350cc-machines reed hij met een 211 cc Levis. In zijn klasse, die nog geen eigen race kende, werd hij eerste. Hij had zelfs de hele race kunnen winnen, als hij niet gevallen was bij Keppel Gate. De val werd veroorzaakt doordat hij op een kale velg reed, nadat hij bij Windy Corner een lekke band had gekregen. Na de finish werd hij met uitputtingsverschijnselen naar het ziekenhuis gebracht.
Samen met zijn broer Harry een van de oprichters van de Isle of Man TT. In 1910 reed hij het eerste racegemiddelde boven 50 mijl per uur. De TT werd toen nog op de St John's Short Course verreden en Charlie reed zoals altijd op een motorfiets van zijn eigen merk Matchless.
Samen met zijn broer Charlie een van de oprichters van de Isle of Man TT. In 1909 reed hij de eerste ronde boven 50 mijl per uur. De TT werd toen nog op de St John's Short Course verreden en Harry reed zoals altijd op een motorfiets van zijn eigen merk Matchless.
Won in 1921 de 500cc-klasse (Senior TT) met een 350 cc AJS. In zijn eigen klasse werd hij slechts tweede door een lekke band bij Windy Corner. In de natte Junior TT van 1923 vielen Geoff Davison en Howard Davies allebei stil bij de Bungalow. Ze besloten met de Snaefell Mountain Railway naar Laxey af te dalen. Daar namen ze een rijtuig en zo arriveerden ze in motorkleding met hun helmen in de hand in Douglas. In 1925 won hij de Senior TT en werd hij tweede in de Junior TT met machines die hij zelf gebouwd had: HRD's.
Davison was eigenlijk journalist maar won in 1922 de eerste Lightweight TT. In de natte Junior TT van 1923 vielen Geoff Davison en Howard R. Davies allebei stil bij de Bungalow. Ze besloten met de Snaefell Mountain Railway naar Laxey af te dalen. Daar namen ze een rijtuig en zo arriveerden ze in motorkleding met hun helmen in de hand in Douglas. Hij werd na zijn racecarrière de kroniekschrijver van de Isle of Man TT. Hij interviewde coureurs voor kranten, tijdschriften en voor zijn eigen "T.T. Special". Aan het einde van de jaren twintig trainde een onbekende coureur, Ferodo Vaselini, opmerkelijk goed, maar de man verdween na de trainingen steeds uit het zicht. Het bleek Geoff Davison te zijn die incognito motorfietsen testte voor New Imperial, Scott en Sunbeam.
Degner vluchtte in 1961 uit de Duitse Democratische Republiek naar het Westen met hulp van Suzuki. Tijdens Isle of Man TT van 1960 onderhandelde Degner in het geheim met Jimmy Matsumiya van Suzuki over een deal, waarbij hij kennis van de MZtweetaktmotoren mee zou nemen naar Japan. Mogelijk werd het eerste contact op een ziekenzaal in Nobles Hospital in Douglas gelegd. Die deelde Degner in 1960 met Suzuki-coureur Mitsuo Itoh. Die was ook vluchtgevaarlijk: hij knipte het gipsverband van zijn been en ontsnapte via een WC-raam uit het ziekenhuis.
Jake DeRosier onderscheidde zich vooral door zijn valpartijen in de trainingen. Hij werd ingewerkt door Jimmy Alexander, maar viel regelmatig en een val bij Hillberry Corner maakte een einde aan de training. Toch wist DeRosier vol snijwonden en blauwe plekken de race te starten. Hij reed zelfs aan de leiding toen hij bij Ramsey weer viel.
In de Isle of Man TT was Dibben niet erg succesvol. Hij viel drie keer samen met Cyril Smith uit in de Sidecar TT en één keer als solocoureur in de Senior TT, maar in 1953 was hij als bakkenist van Eric Oliverwereldkampioen. Stanley Dibben was de schoonzoon van Cyril Smith.
Freddie Dixon gold als alleskunner waar het motorfietsen betrof. In 1923 werd hij derde in de Senior TT en won de eerste Sidecar TT met een Douglas met een door hem zelf uitgevonden kantelend zijspan. In 1927 werd hij de eerste coureur die zowel in de solo- als de zijspanklasse gewonnen had, want toen werd hij eerste in de Junior TT met een HRD. Later werd hij een succesvol autocoureur.
Tijdens de Junior TT van 1949 probeerde Ben Drinkwater net voorbij Cronk Bane Farm een botsing met een andere deelnemer te vermijden en daardoor raakte hij een talud. Hij viel in de buurt van de 11e mijlpaal en was op slag dood. De S-bocht bij de 11e mijlpaal kreeg daarna zijn naam: "Drinkwater's Bend".
Duke reed in 1951 met een Norton Manx de eerste ronde boven 90 mijl per uur in de Junior TT. In 1952 reed hij met een Norton Manx het eerste racegemiddelde boven 90 mijl per uur in de Junior TT. Na de derde ronde van de Senior TT van 1955 ontstond enige tijd grote euforie toen bekend werd dat Geoff Duke met de Gilera 500 4C als eerste de "Ton" (100 mph) over een ronde gereden had. Na de wedstrijd werd het nagerekend en gecorrigeerd naar 99.97 mph. Hoe belangrijk de Ton was bleek toen het publiek hevig protesteerde en er zelfs een maandenlange discussie ontstond over de correctie van de tijd van Duke. Uiteindelijk werd de hele Snaefell Mountain Course nagemeten en toen bleek ze zelfs nog iets korter te zijn dan de officiële 37¾ mijl. Daarmee stond vast dat Geoff Duke de Ton nog niet gehaald had (97,93 mph). Geoff Duke beschreef belangrijke punten van de Snaefell Mountain Course tot in detail en de oliemaatschappij Castrol bracht zelfs een boekje uit waarin zijn rijlijnen uitgetekend stonden. Zijn beschrijvingen ging zo ver dat er teksten kwamen als "tot je schouder bijna de muur raakt" (Creg-ny-Baa), "niet meer dan 30 cm over de wegas" (Kate's Cottage) "hoofd iets opzij bewegen" (Ginger Hall), "niet te vroeg naar de apex sturen" (Cruickshanks Corner), "eerste versnelling, helemaal langs de linker railing" en "liefst een voorwiellanding" (bij Ballaugh Bridge, waar de rijders altijd een sprong maken). In 2003 besloot men dat het tijd werd dat Geoff Duke werd geëerd door een bocht naar hem te noemen. Dat werd een bocht bij de 32e mijlpaal, die sindsdien Duke's heet.
Veruit de meest beroemde coureur van de Isle of Man TT, die 100 keer startte en 26 keer won. In 1977 won hij zijn eerste race, de Jubilee TT. In 1985 evenaarde hij het eerste record van Mike Hailwood: drie overwinningen in één week. In 1990 won hij zijn 15e race en brak daarmee het record van Mike Hailwood. In 1996 won hij zijn 20e race en in 2000 won hij de 24e, 25e en 26e race. Over de race die in het algemeen alleen gewonnen kan worden door grote risico's te nemen, was Joey Dunlop juist tamelijk voorzichtig. Hij zei over Bray Hill: "mannen die weten wat ze doen gaan hier niet zo hard.", over Sulby Straight: "echt gevaarlijk", over de passage door Kirk Michael: "beangstigend", over de passage door Churchtown: "gevaarlijke verkanting" en over Brandish Corner: "ik ben er bang voor". Hij is veruit de meest geëerde coureur: in 2002 werd de "Joe Dunlop Trophy" ingesteld voor de coureur die de meeste wedstrijden in de raceweek won, verder is er de Joey Dunlop Memorial bij the Bungalow, de 26e mijlpaal werd omgedoopt tot Joey's en in Braddan is de Joey Dunlop Foundation gevestigd.
Rem Fowler won met een Norton-Peugeot bij de allereerste TT de tweecilinderklasse. Fowler had zó veel pech met lekke banden, kapotte bougies en aandrijfriemen dat hij ermee wilde stoppen, maar hij hoorde van een toeschouwer dat hij meer dan een half uur voorsprong had op Billy Wells (Vindec). Hij was uiteindelijk meer dan 13 minuten langzamer dan de eencilinder Matchless van Charlie Collier, maar 22 minuten sneller dan Wells.
Freddie Frith was een van de weinige coureurs die na de onderbreking door de Tweede Wereldoorlog terugkeerde in de races. In 1937 was hij de eerste die een ronde van meer dan 90 mijl per uur in de Senior TT reed. Na de oorlog won hij de Junior TT nog twee keer en hij was in 1949 de eerste wereldkampioen in de 350cc-klasse.
Karl Gall kon nooit deelnemen aan de Isle of Man TT. Bij de Senior TT van 1938 werd hij door BMW ingeschreven. Tijdens de onofficiële trainingen kwam Gall hard ten val en hij werd bewusteloos gevonden in een sloot bij de Gooseneck. Door verwondingen aan zijn hoofd en een gebroken arm kon hij niet aan de Senior TT deelnemen. Op 2 juni 1939, tijdens de avondtrainingen voor de Senior TT crashte Karl Gall in zijn eerste ronde toen hij Freddie Frith probeerde in te halen bij Ballaugh Bridge. Hij werd naar het Ramsey Cottage Hospital gebracht met verschillende hoofdwonden. Op 13 juni overleed hij aan de gevolgen van een longontsteking in het ziekenhuis, hemelsbreed 2,5 km van de Gooseneck. Bij Ballaugh Bridge herinnert een kleine plaquette aan Karl Gall. Ze draagt het opschrift: "Karl Gall, 1903-1939, Seine Freunde".
In 1926 reed Ghersi in de Lightweight TT de snelste raceronde met een Moto Guzzi Monoalbero 250 en hij werd tweede in die race, maar hij werd gediskwalificeerd omdat hij een niet-gehomologeerdebougie had gemonteerd. Dat leidde bijna tot een diplomatieke rel, omdat de Italiaanse merken toen al de volle steun van Benito Mussolini hadden. Dit werd bekend als "The Guzzi incident".
In 1949 had Les Graham in de laatste ronde van de Senior TT 1½ minuut voorsprong, maar vanaf Cronk-ny-Mona moest hij duwen waardoor hij slechts 10e werd. In de Junior TT viel hij in dat jaar ook uit terwijl hij aan de leiding reed. Pas in 1953 won hij zijn eerste race, de Ultra-Lightweight TT met een MV Agusta 125 Bialbero, maar de volgende dag verongelukte hij tijdens de Senior TT bij Bray Hill. In zijn nagedachtenis bouwde men Les Graham Memorial Shelter. Les Graham was de vader van Stuart Graham.
Mick Grant's eerste overwinning was meteen met de legendarische Triumph Trident "Slippery Sam". Grant was een echte liefhebber van de TT van Man en andere races op Britse stratencircuits, zoals de North West 200, die hij vijf keer won. Toen hij zijn carrière in het wereldkampioenschap wegrace had beëindigd bleef hij nog jaren op Man rijden. Hij brak het absolute ronderecord drie keer en zijn allerlaatste race was tevens zijn laatste overwinning.
De Junior TT van 1936 verliep erg controversieel. Guthrie ging vijf ronden lang aan de leiding, maar moest tussen Hillberry Corner en Signpost Corner zijn ketting vervangen. Zijn teamgenoot Freddie Frith nam de leiding over. In de zesde ronde kreeg Guthrie bij Parliament Square in Ramsey de zwarte vlag omdat hij hulp van buitenaf zou hebben gekregen. Guthrie reed gewoon door en eindigde als vijfde. Na de race bestormde het publiek de baan, protesteerde Norton en erkende de Auto-Cycle Union haar fout. Guthrie kreeg het prijzengeld voor de tweede plaats. In de eindstand bleef hij vijfde, waar Norton vrede mee had omdat dat voldoende was voor de constructeursprijs. Jimmy Guthrie verongelukte in 1937 op de Sachsenring, maar in 1939 werd in zijn nagedachtenis bij The CuttingGuthrie's Memorial opgericht. Dit was de plaats waar hij in 1937 tijdens de Senior TT was stilgevallen en waar hij dus zijn laatste meters op de Snaefell Mountain Course had gereden.
Een van de meest succesvolle coureurs op Man. Hailwood werd in 1961 de eerste coureur die drie wedstrijden in één week won en hij reed in de Senior TT de eerste raceronde boven 100 mijl per uur met een eencilinder (Norton Manx). In 1967 haalde hij de meeste overwinningen aller tijden (12). In 1968 moest Hailwood noodgedwongen stoppen omdat Honda dat ook deed maar Hailwood wel aan zijn contract hield. Elf jaar na zijn laatste TT kwam hij in 1978 terug om met een Ducati de Formula One TT te winnen. Ter ere van Hailwood werd het hoogste punt van de Snaefell Mountain CourseHailwood's Height genoemd, de klim ernaartoe heet Hailwood's Rise. Bij de TT Grandstand staat het "Mike Hailwood Centre" en de Mike Hailwood Foundation ondersteunt jonge coureurs. Hailwood werd één keer gediskwalificeerd: toen hij bij Windy Corner benzine moest lenen van een toeschouwer. Hij bracht de organisatie echter zelf op de hoogte en werd dus eigenlijk op eigen verzoek uit de uitslagen geschrapt.
Van Hamersveld viel tijdens de trainingen in 1933 waardoor hij niet kon deelnemen. In 1934 startte hij wel, maar in de Mountain Box reed hij tegen een ijzeren hek en viel daardoor uit.
In 1925 werd Wal Handley de eerste coureur die twee wedstrijden in één week won. Hij reed 9 keer een nieuw ronderecord. In zijn debuutjaar 1922 reed hij al de eerste ronde boven 50 mijl per uur met een 250cc-motorfiets (OK Supreme). In 1930 was hij de eerste coureur die alle drie klassen van de Isle of Man TT gewonnen had. Nadat hij een zware val had meegemaakt bij Ballamenagh werd aanvankelijk een boerderij naar hem genoemd: "Handley's Cottage". Later kreeg de bocht zijn naam: "Handley's Corner". Nadat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog was gesneuveld werd ter ere van Handley een bankje in de stad Douglas geplaatst: de "Wal Handley Memorial Seat".
Tijdens de Senior TT van 1978 werd Pat Hennen de eerste coureur in de geschiedenis die een ronde (ruim 60 kilometer) onder de 20 minuten reed. Toen Hennen bij Bishopscourt enkele meters achter Tom Herron reed viel hij plotseling. Er werd gespeculeerd over de oorzaak: mogelijk was Pat Hennen getroffen door een vogel of had hij de troittoirband geraakt toen hij een tear off van zijn helmvizier trok. Een andere mogelijkheid was een vastloper. Pat Hennen overleefde het ongeluk met ernstige verwondingen aan zijn hoofd. Hij herstelde hiervan, maar moest zijn racecarrière beëindigen. Door zijn resultaten in de eerste GP's werd hij zesde in het 500 cc wereldkampioenschap.
Steve Henshaw verongelukte tijdens de Production 1300 TT in de tweede ronde bij Quarry Bends. In dezelfde ronde verongelukte Phil Mellor bij Doran's Bend. Als gevolg hiervan werd de Production 1300 TT afgeschaft.
Lightweight 250 cc TT 1968
3
Lightweight 250 cc TT 1970
3e (1x)
Tijdens de Lightweight 250 cc TT op 8 juni 1970 viel Santiago Herrero bij Braddan en verloor een minuut met het weer rijklaar maken van zijn machine. Herrero was ondanks zijn tijdverlies nog steeds vierde, maar hij klom weer op naar de tweede positie. Bij Cronk Urleigh, kort voor het binnenrijden van Kirk Michael, viel hij echter over gesmolten asfalt. Hij sloeg tegen een boom en moest per helikopter worden overgebracht naar het ziekenhuis. Santiago Herrero overleed twee dagen na zijn val in het ziekenhuis. Zijn merk Ossa stopte onmiddellijk en voorgoed met haar deelname aan wegraces.
Hocking reed in zijn laatste jaar (1962) met een MV Agusta 500 4C de eerste ronde boven 100 mijl per uur met een staande start. Toen zijn vriend Tom Phillis in dit jaar verongelukte besloot Hocking te stoppen met motorraces.
Kleinzoon van Allan, zoon van Tony en neef (oomzegger) van Nick. David was veruit de snelste telg uit de Jefferies-familie. In zijn derde TT-jaar (1999) won hij al drie races en dat deed hij ook in 2000 en 2002. Daarmee evenaarde hij het record van Joey Dunlop, drie "triples" in een week. Relatief gezien deed hij het ook beter dan "King of the Road" Dunlop. Die won weliswaar 26 keer de TT, maar dat was slechts 26% van zijn starts. Jefferies won 9 keer, maar startte slechts 20 keer en kwam daarmee op 45%. Tony verongelukte door een olieplas bij Crosby op 29 mei 2003 tijdens de trainingen.
Marie Lambert nam in 1961 deel als bakkeniste van haar man Claude. Ze overleed aan haar verwondingen na een crash bij Gob-ny-Geay. Ze was het eerste vrouwelijke slachtoffer van de Snaefell Mountain Course.
Lomas won de Junior TT van 1955 met een Moto Guzzi Monocilindrica 350. Dat was de eerste keer dat die klasse gewonnen werd door een niet-Britse motorfiets. Na een ongeluk in 1957 beëindigde hij zijn carrière, maar in 1968, 1969, 1970 en 1971 nam hij nog deel aan de Sidecar TT.
Schorsch Meier won in 1939 de Senior TT met grote overmacht en werd de eerste niet-Brit die deze klasse won. Het team van BMW had eerst overwogen zich voor de wedstrijd terug te trekken na de dood van Karl Gall bij Ballaugh Bridge.
Phil Mellor verongelukte tijdens de Production 1300 TT in de tweede ronde bij Doran's Bend. In dezelfde ronde verongelukte Steve Henshaw bij Quarry Bends. Als gevolg hiervan werd de Production 1300 TT afgeschaft.
In 1957 had Miller enorm veel pech. Hij viel in de laatste ronde van de Lightweight TT in de laatste bocht (Governor's Bridge) terwijl hij aan de leiding lag. Hij duwde zijn Mondial naar de finish, maar werd slechts 5e. In 2008 maakte hij nog een opmerkelijke val mee. Hij was al 75 jaar oud en racete dan ook niet meer. Hij reed een ererondje (Parade Lap) met een oude Ducati, maar ging toch snel genoeg om over het muurtje in de buitenbocht bij Water Works Corner te vliegen.
Nelson startte vanaf 1959 in de Sidecar TT als bakkenist van Charlie Freeman. Hun beste resultaat boekten ze met de 3e plaats in 1960. In 1962 ging hij ook als solocoureur rijden, maar hij bleef actief als bakkenist. Soms werd hij als invaller gevraagd door andere zijspancoureurs, zoals Otto Kolle en Georg Auerbacher. Zijn beste resultaat als solocoureur in de TT haalde hij in 1968, toen hij 2e werd in de Production 750 TT, hoewel de 5e plaats in de Junior TT en de 7e plaats in de Senior TT van 1974 hoger aangeschreven werden.
Oliver reed tot 1949 in de soloklassen, maar toen in 1949 het wereldkampioenschap wegrace werd ingesteld stapte hij over naar de zijspanklasse. In 1955 beëindigde hij zijn carrière, maar in 1958 baarde hij opzien door met een standaard Norton Dominator met een eveneens standaard Watsonianzijspan én een vrouwelijke bakkenist (Pat Wise) tiende te worden. In 1960 schreef hij in met bakkenist Stanley Dibben, maar door een zwaar ongeluk in de trainingen brak hij zijn rug. Hij kwam in Nobles Hospital in Douglas terecht op dezelfde kamer als Tommy Robb, Ernst Degner en Mitsuo Itoh. Oliver herstelde volledig, maar hij beëindigde zijn carrière. Stan Dibben deed hetzelfde, nadat hij bij dit ongeluk bijna onthoofd was.
Parlotti verongelukte tijdens zijn eerste race op het eiland Man bij de Verandah. Zijn dood was rechtstreeks aanleiding voor de boycot van de topcoureurs in de jaren hierna en tot het verlies van de WK-Status van de TT van Man in 1976
Tom Phillis leek in 1962 een goed jaar te hebben. Hij had al drie races met een podiumplaats afgesloten, maar in de Junior TT crashte hij bij Laurel Bank en hij overleed korte tijd later. Zijn as werd uitgestrooid bij de TT Grandstand.
In 1959 reed Provini samen met Carlo Ubbiali de eerste ronde boven 80 mijl per uur in de Lightweight TT. In 1966 viel Tarquinio Provini tijdens de ochtendtraining tussen Alpine Cottage en Balla Cobb zo hard dat hij zijn carrière moest beëindigen. Men weet zijn val aan de laagstaande zon, maar 25 jaar later meldde het blad "Classic Bike" dat de versnellingsbak van zijn Benelli was vastgeslagen door een fout van de monteurs.
Read won al bij zijn TT-debuut in 1961 de Junior TT, maar hij had al behoorlijk wat ervaring in de Manx Grand Prix op hetzelfde circuit. In 1963 werd hij met de zes jaar oude Scuderia Duke-Gilera 500 4C derde in de Senior TT. Zijn carrière nam een vlucht toen hij in 1964 werd opgenomen in het team van Yamaha. Met fabrieksracers maar later ook met productieracers van dat merk haalde hij nog vijf overwinningen. In 1965 reed hij de eerste ronde boven 100 mijl per uur in de Lightweight TT. Toen de TT na 1973 door de beroepscoureurs geboycot werd bleef Read ook weg, maar in 1977 keerde hij terug om met Suzuki's en Honda's overwinningen te boeken.
Junior TT 1958
20
Junior TT 1962
1e (6x)
Jim Redman was aanvankelijk weinig succesvol op het eiland Man, maar toen hij eenmaal fabrieksrijder voor Honda was kwam het succes. In 1963 won hij de Junior TT en in 1964 en 1965 won hij zowel de Lightweight 250 TT als de Junior TT. In 1966 kwam hij - geblesseerd - naar het eiland om zijn afscheid van de motorsport bekend te maken.
Tijdens de Senior TT van 1961 verongelukte Ralph Rensen dodelijk bij de elfde Mijlpaal van de Snaefell Mountain Course. Hij werd postuum zesde in het 350cc wereldkampioenschap en 19e in het 125cc wereldkampioenschap.
Tijdens de trainingen in 1960 brak Tommy Robb zijn nek bij een val bij Windy Corner. In 1973 nam hij afscheid van de TT met inschrijvingen in vijf klassen, waarvan hij de Lightweight 125 cc TT won. In 1979 kwam hij min of meer als 44-jarige amateur terug.
Neil Robinson nam voor het eerst deel aan de Isle of Man TT in 1986, het jaar dat hij overleed. Hij moest toen wel op het eiland rijden vanwege de Formula One TT, die meetelde voor het wereldkampioenschap Formule I
Bruno Ruffo werd slechts zesde bij zijn enige race op Man, maar hij reed wel de snelste ronde. In het jaar erna raakte hij bij een onofficiële training op het eiland betrokken bij een verkeersongeval en daarbij raakte hij zo ernstig gewond dat hij zijn carrière als motorcoureur afsloot. Hij reed wel nog tot 1958 als autocoureur voor Alfa Romeo en Maserati.
Fritz Scheidegger werd na zijn overwinning in de Sidecar TT van 1966 gediskwalificeerd omdat hij voor de race bij een Esso-benzinepomp had getankt, in plaats van de benzinemerken van de organisatie te gebruiken. Scheidegger had dat voor de race gemeld en was zo teleurgesteld dat hij zijn carrière wilde beëindigen. Tijdens het FIM-congres in het najaar werd hij echter alsnog tot winnaar verklaard. Scheidegger besloot door te gaan met racen, maar verongelukte in maart 1967, nog voor aanvang van het internationale seizoen.
De overwinningen van Tom Sheard in de TT van Man kwamen de organisatie niet slecht uit. Als Manxman kende hij het circuit goed, maar het brak ook veel protesten van de lokale bevolking, die het niet fijn vond dat de wegen afgesloten werden.
Jimmie Simpson was niet vaak gelukkig in de TT van Man. Tijdens de Senior TT van 1924 reed hij het eerste racegemiddelde van meer dan 60 mijl per uur, maar viel hij uit. Tijdens de Senior TT van 1926 reed hij de eerste ronde boven de 70 mijl per uur, maar viel hij opnieuw uit. Tijdens de Senior TT van 1931 reed hij de eerste ronde boven de 80 mijl per uur, maar werd hij slechts derde. Zijn bijnaam was dan ook "Unlucky Jim".
Beryl Swain was de eerste vrouwelijke deelnemer van de TT van Man. Ze startte met een 50cc-Itom. Na haar race trok de organisatie haar licentie in en het deelnemen van vrouwen werd tot 1978 verboden.
Taniguchi scoorde in 1959 het eerste WK-punt voor Japan in de Ultra-Lightweight TT. Hij moest zijn startnummer (8) zelf op de machine schilderen en deze 8 zag er wat hoekig uit. In 2010 reed Guy Martin in de oude Honda-kleuren met dezelfde 8 op zijn stroomlijnkuip.
Henry Tyrell-Smith crashte in 1929 bij Glen Helen, werd opgelapt in het Glen Helen Hotel en eindigde in de Senior TT als 3e. Hij had een beenwond en drie gebroken ribben. Toch had hij gemakkelijk gediskwalificeerd kunnen worden. In het hotel had men niet veel meer gedaan dan zijn leren racepak hersteld, maar toen hij buiten kwam, nog duizelig van de gebeurtenissen, zag hij dat een official zijn motorfiets vasthield, met draaiende motor. Tyrell-Smith hoefde niet meer te doen dan opstappen en wegrijden, maar dit was een duidelijk geval van "hulp van buitenaf" en dus verboden. Hij was in 1930 samen met Graham Walker en D. Hull bij de eerste coureurs die in de Junior TT meer dan 70 mijl per uur gemiddeld reden.
Rob Vine verongelukte op 7 juni 1985 bij Black Dub, maar zijn familie richtte het Rob Vine Fund op. Dat fonds zorgde o.a. voor medische apparatuur en trainingen voor medisch personeel tijdens de Isle of Man TT en de Manx Grand Prix.
Toen Frank Walker in de Junior TT naar de finish reed werd zijn uitzicht belemmerd door toeschouwers die op de weg stonden om de coureurs te zien finishen. Walker reed op volle snelheid langs de jury over St Ninian's Crossroads en botste tegen een houten afzetting op Ballaquayle Road. Hij overleed in het ziekenhuis. Later op de dag werd hij door de Auto-Cycle Unionpostuum als derde finisher van de Junior TT verklaard.
Graham Walker reed in 1920 een schaap aan net voorbij Bungalow Bridge. Hij hield er naar eigen zeggen een blauw oog en een levenslange hekel aan schapenvlees aan over. Hij reed in 1925 met een Sunbeam in de Sidecar TT. Bij Creg Willey's Hill trapte een onvoorzichtige toeschouwer op de heuvel een groot rotsblok los, dat voor de wielen van Walker terechtkwam. De combinatie vloog over de kop en de race van Walker was ten einde. Walker was een van de coureurs die een groot aantal markante punten van de Snaefell Mountain Course beschreven, waar beginnelingen op het circuit veel van konden leren. Was in 1930 samen met Henry Tyrell-Smith en D. Hull bij de eerste coureurs die in de Junior TT meer dan 70 mijl per uur gemiddeld reden.
Stanley Woods was toffeemaker en hij bracht altijd toffees mee voor de scouts die tijdens de TT van Man het scorebord bijhielden. Stanley Woods besefte al vroeg in de jaren dertig dat de pitsignalen die hij bij de TT Grandstand kreeg een ronde (60 kilometer) oud waren. Hij zette een teamlid in de openbare telefooncel in Sulby, een teamlid bij een vriendelijke burger langs Glencrutchery Road en hij drukte de telefonistes (rechtstreeks kiezen kon toen nog niet) op het hart deze telefoontjes met voorrang door te verbinden. Zo kreeg hij twee keer zo veel informatie over zijn positie in de race en zijn tegenstanders, die hij door de interval-start niet kon zien rijden. Het had nog een ander voordeel: als zijn (Norton)-teamleider Joe Craig liever een andere coureur liet winnen, liet hij dat niet aan Woods zien, maar via de telefoon bereikte die informatie hem wel. Reed in 1931 de eerste ronde boven 80 mijl per uur in de Senior TT en werd de eerste coureur met zes overwinningen in de TT van Man.