Maatschappij tot Nut van 't Algemeen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Vergadering van de Mij. tot Nut van 't Algemeen in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam, 1791

De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (kortweg 't Nut) is een landelijke vereniging met plaatselijke afdelingen ("departementen"), opgericht in 1784, die zich ten doel stelt het welzijn, in de ruimste zin, van individu en gemeenschap te bevorderen. De vereniging streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing met een zo hoog mogelijk cultureel gehalte. De Maatschappij hield en houdt zich bezig met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie. Ze heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de democratisering van Nederland.

Van begin af aan heeft de Maatschappij zichzelf gezien als een instelling voor volksontwikkeling, en dat betekende - zeker 150 jaar lang - voor ontwikkeling van het "lagere volk", de achtergestelden.[1]

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

De Maatschappij van Konsten en Wetenschappen, tot nut van 't Algemeen werd in 1784 te Edam gesticht door een gezelschap van zes personen onder wie Jan Nieuwenhuyzen, een doopsgezind leraar en predikant uit Monnickendam. Ook zijn zoon Martinus Nieuwenhuyzen hoorde tot de stichters en had een zeer groot aandeel in zowel het opstellen van de plannen als de uitwerking daarvan. Tijdens de politieke conflicten tussen de prinsgezinden en patriotten kwam het prinsgezinde stadsbestuur van Edam in conflict met de Maatschappij waarvan de meeste leden met de patriotten sympathiseerden. Daarop werd in Amsterdam een nieuw hoofdbestuur gevestigd, en werden de algemene vergaderingen voortaan in Amsterdam gehouden. In Rotterdam was de hoogleraar Johan Jacob le Sage ten Broek actief.

Het motto van 't Nut is: "Kennis is de weg naar persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling". In eerste instantie organiseerde de Maatschappij prijsvragen over onderwijskundige en opvoedkundige kwesties. Later werd 't Nut, met een groot aantal plaatselijke afdelingen, de grondlegger van de Nutsspaarbank (1818, de Nutsverzekering, de Nutstuinen, de Nutsleeszalen en Nutsscholen (Nutsonderwijs) en Nuts-Volksuniversiteiten. In 1795 werd in Haarlem de eerste Kweekschool voor onderwijzers van Nederland opgericht door 't Nut (gevolgd door kweekscholen in Amsterdam (1796), Groningen (1797) en Leiden). In de 20e eeuw werden de meeste van deze taken overgenomen door de overheid of het bedrijfsleven.

In 1986 werd de Nutsleerstoel in de Geschiedenis van het Onderwijs aan de Universiteit van Utrecht ingesteld. De eerste bezetter van die leerstoel was de onderwijshistoricus prof. Nan Dodde[2]

De Maatschappij is tot op heden actief. In Nederland zijn er ongeveer 85 Nutsdepartementen: zelfstandige verenigingen onder leiding van een landelijk maatschappijbestuur dat het behoud van het gedachtegoed van de Maatschappij bewaakt. Het Rotterdamse departement organiseert jaarlijks de Nutslezing.

Het landelijk secretariaat van de Maatschappij was sinds 1981 weer gevestigd in Edam, de plaats waar 't Nut in 1784 zijn eerste vergaderingen hield. Inmiddels zijn de werkzaamheden van het secretariaat overgenomen door medewerkers die niet meer vanuit het kantoor in Edam werkzaam zijn.[3]

Bevordering van de volkszang[bewerken | brontekst bewerken]

Vanuit de Nutsbeweging werd in 1829 de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst opgericht. Toonkunst hield zich bezig met de positie van Nederlandse musici, componisten en composities in de nationale en internationale muziekcultuur. Het ging daarbij op de muziekcultuur van de hogere sociale klassen.[4] Het Nut hield zich juist bezig met verbetering van de volkszang met Jan Pieter Heije als grote stimulator. Via de zangopleiding voor onderwijzend personeel die Toonkunst organiseerde, bemoeide Toonkunst zich indirect met de zang in de lagere sociale lagen.[4] Catharina van Rennes was een van de bekende componisten die de opleiding van Toonkunst volgde. In 1883 behaalde zij haar Toonkunst-diploma voor piano en in 1884 haar zangdiploma met twee eerste graden voor zangkunst en voor onderwijs.[5]

Bekende voorzitters[bewerken | brontekst bewerken]

In alfabetische volgorde:

Algemeen secretarissen[bewerken | brontekst bewerken]

Periode Secretaris
1785 - 1793 Martinus Nieuwenhuyzen
1793 - 1802 Gerrit Brender à Brandis
1802 - 1841 Hendrik Ravekes
1841 - 1881 Petrus Marius Gerardus van Hees
1881 - 1887 Arnold Kerdijk
1887 - 1915 Jan Bruinwold Riedel
1915 - 1917 Henri Petrus Johan Bloemers
1917 - 1943 Jacob Hovens Greve
1943 - 1945 J.D.D. Pruissen[6]
1945 - 1946 Pieter Jan Bouman
1946 - 1965 Pieter Hendrik Schröder
1965 - 1978 Jan Jacob Klijn
1978 - 1984 Albert Antonius van Bommel[6]
1984 - 1993 (onbekend)
1993 - 2000 Eduard Nieuwenhuijzen Kruseman
2000 - 2011 F.J. (Rik) Goedman
2011 - 2012 -
2012 - 2017 M.M. (Maarten) Rietveldt
2017 - Bas Andeweg

België[bewerken | brontekst bewerken]

Ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) bestonden ook in veel Belgische, met name Vlaamse, steden afdelingen van "het Nut", die actief werden bestreden door de katholieke clerus. In 1851 werd op het Nederlandsch Letterkundig Congres voorgesteld, opnieuw Belgische afdelingen op te richten. In Antwerpen gebeurde dit daadwerkelijk in 1853, maar het werd geen succes.

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]