Nederlands-Indië

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Nederlands Indië)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Nederlands-Indië
Kolonie van het Koninkrijk der Nederlanden
19 augustus 1816 – 
17 augustus 1945 /
27 december 1949
Verenigde Staten van Indonesië 
Nederlands-Nieuw-Guinea 
Flag of the Netherlands.svg
Vlag
Kaart
Nederlandsindie.PNG
Algemene gegevens
Hoofdstad Batavia
Oppervlakte 1.919.440 km²
Bevolking 60,7 miljoen (1930)
Talen Nederlands (e.a.)
Religie(s) Islam, christendom, hindoeïsme e.a.
Nat. feestdag vanaf 1898 31 augustus
Volkslied Wien Neêrlands bloed
vanaf 1932 Wilhelmus
Munteenheid Nederlands-Indische gulden
Regering
Dynastie Oranje-Nassau
Staatshoofd Koning van Nederland
Plv. staatshoofd Gouverneur-generaal
Geschiedenis van Indonesië

History of Indonesia nl.png
Naar chronologie

Vroege vorstendommen

De opkomst van de moslimstaten

Koloniaal Indonesië

De opkomst van Indonesië

Onafhankelijk Indonesië


Portaal  Portaalicoon  Indonesië
Portaal  Portaalicoon  Geschiedenis
Historicus Caroline Drieënhuizen over de verschillende perspectieven om naar het Nederlands koloniaal verleden te kijken - Universiteit van Nederland

Nederlands-Indië (Maleis: Hindia-Belanda, oude spelling: Nederlandsch-Indië, ook bekend als Nederlands Oost-Indië, of informeel als de Oost of Indië) was vanaf 1816 de officieel gebruikte benaming voor alle in de Indische Archipel door de Nederlandse staat gekoloniseerde gebieden die in de jaren twintig van de twintigste eeuw de omvang kregen van het huidige Indonesië.

De Nederlandse aanwezigheid begon aan het einde van de 16e eeuw, kort voor de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Er werden door de VOC voornamelijk handelsposten opgericht, vooral in de Molukken en op Java. In de eeuwen hierna werd de aanwezigheid versterkt en vonden er vele koloniale oorlogen en militaire acties plaats, die honderdduizenden mensen het leven hebben gekost. In de 18e eeuw kreeg de VOC een handelsmonopolie in de Indische archipel, waarna de aanwezigheid van Nederland steeds prominenter werd.[1] Na het faillissement en de nationalisatie van de VOC in 1798 ging de kolonie over op de toenmalige Bataafse Republiek.

Nederland kreeg in de 19e en 20e eeuw meer politieke en economische macht in de Indische archipel, en de kolonie veranderde in een exploitatiekolonie. Pas in deze tijd ontstond de kolonie Nederlands-Indië als een aaneengesloten gebied onder Nederlands bestuur.[2] De export van goederen zoals koffie, suiker en tabak leverde Nederland veel geld op. Dit ging vaak gepaard met uitbuiting van de oorspronkelijke bevolking, bijvoorbeeld door middel van het cultuurstelsel, dat rond 1850 goed was voor een derde van de Nederlandse staatsinkomsten.[2] Plaatselijke vorsten verloren macht en veel landeigenaren moesten hun land afstaan.[1] De toename van de Nederlandse invloed leidde tot politieke en religieuze wrevel met de lokale machthebbers op Java, die onder Diponegoro in opstand kwamen. Tijdens de Java-oorlog (1825-1830) werd deze opstand neergeslagen.

Omdat het bewind van de VOC aan de Nederlandse regering werd overgedragen, verschoven de doelstellingen van de machthebbers. Nog steeds was de exploratie belangrijk, maar in de 19e eeuw werd het beleid ook gericht op het verbeteren van het bestuur en de voorzieningen in de kolonie. Voorbeelden zijn de stichting van onderwijsinstellingen en ziekenhuizen. Er ontstond met name in de grotere steden en op Java een kleine bovenklasse van hoger opgeleide Indiërs. Onder deze groep groeide het bewustzijn van een eigen identiteit en daarmee de roep om zelfbestuur. Ondanks pogingen van de Nederlanders om de bevolking tevreden te houden ontstond er vanaf het einde van de 19e eeuw een groeiende onafhankelijkheidsbeweging.

Na de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen op 17 augustus 1945. Tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog kwamen vele duizenden mensen om, zowel onder de lokale bevolking als onder Nederlanders en Indische Nederlanders. Ook andere bevolkingsgroepen, zoals Chinezen en Molukkers, die loyaal waren geweest aan de Nederlanders werden slachtoffer van geweld. Op 27 december 1949 erkende Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië en vond de soevereiniteitsoverdracht plaats[3] tijdens de rondetafelconferentie, waarmee er een einde kwam aan de Nederlandse aanwezigheid in het hedendaagse Indonesië. Hierna volgde de repatriëring van Indische Nederlanders, waaruit de Nederlands-Indische gemeenschap in Nederland is ontstaan.

Etymologie[bewerken | brontekst bewerken]

De naam Nederlands-Indië kwam bij de VOC al in de jaren 1620-1622 voor, toen nog als Nederlandsch-India. De naam Nederlandsch-Indië werd echter pas officieel op 19 augustus 1816.[4] De kolonie werd ook wel aangeduid als Nederlands Oost-Indië en informeel als de Oost, om verwarring te voorkomen met de koloniën in Nederlands West-Indië.

Andere namen voor de kolonie zijn Achter-Indië,[5] de Gordel van Smaragd en Insulinde.

De verschillende termen om de kolonie aan te duiden worden vaak door elkaar gebruikt.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Periode tot 1602[bewerken | brontekst bewerken]

De Indische Archipel wordt vanaf de prehistorie door mensen bewoond. Voordat de Nederlanders kwamen, bestonden er al meerdere vorstendommen. Vanaf de 14e eeuw ontstonden er onder invloed van de Arabieren moslimstaten die een sterk feodale inslag hadden. De boeren moesten een groot deel van hun oogst, tot maximaal 65%, aan de vorsten afdragen. Eilanden handelden met elkaar, maar vochten ook geregeld conflicten uit. Door de Indiase en Arabische handelaren werden de specerijen naar Europa verhandeld. De schaarste ervan en de hoge prijzen vormden een sterke stimulans voor de eerste Europese ontdekkingsreizen. De Portugezen waren de eersten die om de Kaap de Goede Hoop voeren en in 1498 Indië bereikten. In 1511 veroverden ze de stad Malakka waar ze handel dreven met Javanen en Bandanezen die specerijen uit de Molukken haalden, waarna de Portugezen zelf naar de Molukken reisden omdat de prijzen daar een vijfde waren van die in Malakka. Ze kwamen daar uiteindelijk in oorlog met de Molukse bevolking, waardoor de toevoer van specerijen naar Europa verminderde. Ondertussen was Portugal in 1580 onder de kroon van Spanje gekomen. Spanje was in oorlog met de Nederlanden en legde in 1585 beslag op vijandelijke schepen in de Portugese havens. De noodzaak voor de Hollanders om zelf op de Indonesische archipel te gaan varen werd hierdoor versterkt.

VOC-periode[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Vereenigde Oostindische Compagnie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In 1596 bereikten vier Hollandse koopvaardijschepen met aan boord opperkoopman Cornelis de Houtman voor het eerst de Indische Archipel. Tussen 1594 en 1602 ontstonden er verscheidene zogeheten voorcompagnieën die handel begonnen te drijven op Azië, tot ze in 1602 werden samengevoegd tot de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Deze onderneming verkreeg bij haar oprichting het Nederlandse monopolie om ten oosten van de Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat Magellaan zeehandel te drijven. De compagnie kreeg ook het recht om daar, ter verkrijging en behoud van het handelsmonopolie, oorlog te voeren en namens de Nederlandse republiek verdragen te sluiten met inheemse vorsten en rechtspraak uit te oefenen. In 1603 voer onder Steven van der Hagen de eerste volledig uitgeruste VOC-vloot naar de Indische Archipel uit. Ze gingen daar het conflict aan met de reeds lang aanwezige Portugezen. Eerst werden de Portugezen van Ambon verdreven en daarna ook van Malakka, Ceylon en deels uit India. Binnen en buiten de Indonesische archipel werden een groot aantal handelsposten opgezet.[6] Om de handel beter te organiseren, werd besloten een centrale leiding in te stellen onder een ter plaatse geïnstalleerde gouverneur-generaal. Het hoofdkwartier kwam eerst op het eiland Ternate en na verwoesting van Djakarta, in de nieuw opgebouwde stad Batavia op Java.

Het kasteel van Batavia, gezien vanaf West Kali Besar. (Andries Beeckman, circa 1656-58)

De VOC streefde naar maximale winst en wilde de concurrentie zoveel mogelijk uitschakelen. In dit streven richtte zij zich niet alleen tegen andere Europese rivalen maar zij dwong ook de lokale bevolking producten alleen aan de VOC te leveren. Desnoods onder dreiging van geweld werden door de VOC contracten gesloten met de lokale vorsten, waarin dit privilege werd vastgelegd. De vorsten kregen op hun beurt het monopolie op de handel in het gebied waarover zij heersten.

De archipel van het voormalige Nederlands-Indië was niet één homogeen geheel, maar bestond uit eilanden die onderling zeer van elkaar verschilden. De Nederlanders concentreerden zich in de 17e en 18e eeuw vooral op de Molukken en Java. Op de Midden-Molukken werden voornamelijk kruidnagels geteeld.

Om de productie te beheersen en ontduiking van het handelsmonopolie tegen te gaan, concentreerden zij in de Molukken de handel van kruidnagels zo veel mogelijk op één eiland. Hiervoor werden op de andere eilanden de bomen omgezaagd. Daarnaast werd de Dati (familie in uitgebreide zin) verplicht een aantal kruidnagelbomen per jaar te planten en de productie aan de VOC te leveren.

Zie Nederlandse verovering van de Banda-eilanden voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Op de Banda-eilanden, waar vooral nootmuskaat en foelie werden verbouwd, vestigde de VOC haar gezag met bruut geweld. De macht van de hoofden was hier niet groot, zodat de VOC de handel niet kon beheersen via de lokale elite. In 1609 werden de Bandoes traktaten opgelegd, maar die werden ontdoken via sluikhandel en smokkel. Na schermutselingen in 1609 stelden de Nederlanders de eis een vesting te mogen bouwen op Banda. De Nederlandse onderhandelingsdelegatie werd hierop vermoord door de Bandanezen. Vervolgens besloot gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen tot volledige onderwerping van de Bandanezen. De Bandanezen kwamen in opstand en daarom werden ze in 1621 uitgemoord door de VOC onder leiding van Coen. De overlevenden bracht Coen naar Java, waarna hij op de ontvolkte eilanden de eerste moderne plantages inrichtte, gebaseerd op slavenarbeid. Oud VOC-werknemers mochten de perken (plantages) beheren. Voedsel en slaven werden geleverd door de VOC,[7] die het alleenrecht behield om de specerijen voor een lage prijs van de perkeniers te kopen. Door dit optreden van de VOC daalde de productie op de Molukken met 70%. De productiedaling ging gepaard met een consumptiedaling, terwijl het hele sociaal-economische systeem was ontwricht. Daarnaast was het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer, waardoor er een constante vraag naar slaven was.

Kaart van Nederlands-Indië door William Dampier, 1697

Op Java was de situatie anders. Toen de VOC zich daar vestigde was het land verdeeld in een groot agrarisch binnenland met gesloten, naar eigen behoefte producerende dorpen die onder centraal gezag stonden van lokale vorsten die het monopolie hadden op de handel van het productie-overschot. Daarnaast waren er de handeldrijvende havenplaatsen, waar veel Oosterse vreemdelingen woonden. Op Java kon de VOC veel makkelijker monopolies afdwingen dan op de Molukken. Ze wist handig gebruik te maken van de twisten tussen de inheemse vorsten door één vorst te helpen tegen een andere, in ruil voor handelsvoordelen en monopolies.

Doordat de vorst zijn vrijheid over de handel had prijsgegeven, was vanzelf een verhouding van afhankelijkheid ontstaan, die zich ontwikkelde tot ondergeschiktheid. Zo veranderde geleidelijk aan het eind van de 17e eeuw vanuit Batavia het overwicht over de kuststaatjes in territoriaal gezag. Dit ging samen met een gedeeltelijke verandering in de wijze waarop de VOC haar inkomsten verkreeg. Naast de traditionele handelswinsten kwamen de gedwongen leveringen (vorst moet verplicht een bepaald product aan de VOC leveren tegen een overeengekomen prijs) en contingenten (soort belasting in natura). Het verschil tussen de vrijhandel met de Javaanse vorsten en de gedwongen leveringen was niet zo groot. Beide werden afgedwongen onder de druk en bescherming van de kanonnen en geweren van de compagnie. Door het monopolie werd de inheemse groothandel onderdrukt en toen de verplichte leveringen aan het eind van de 17e eeuw hun intrede hadden gedaan, moesten de desa's, die tot dan toe alleen voor eigen gebruik en voor de hoofden hadden hoeven te produceren, voortaan ook voor de compagnie produceren. In ruil daarvoor zorgde de VOC dat er vrede was.

Huis van de gouverneur-generaal binnen het kasteel van Batavia

Elders op de archipel vormde de compagnie een minder geduchte macht. Op Noord-Sumatra sloot de compagnie in 1641 pepercontracten met Atjeh, Palembang en Jambi maar die waren niet zo dwingend als de hierboven beschreven contracten. Bovendien moest er met zilver worden betaald. Na 1680 ging de intra-Aziatische handel, die lange tijd zeer winstgevend was geweest, verlies opleveren. De handel binnen Azië had de compagnie altijd een groot deel van de middelen verschaft, het textiel, waarop haar Aziatische bedrijf de inkoop van de retourgoederen dreef. Nu moest steeds meer baar geld worden aangevoerd.

De territoriale uitbreiding en voortdurende oorlogen overzee aan het eind van de 17e eeuw deden de kosten voor de VOC in Azië hoog oplopen. Na 1686, met als uitzondering 1691/92, werd ieder jaar met verlies afgesloten. In de 18e eeuw ging het weer iets beter. In 1720 werd er nog 20% dividend uitgekeerd.

Na 1740 ging de compagnie zich in Azië concentreren op de Indische Archipel, waar op Java zelfs in zekere mate sprake was van rechtstreekse penetratie. Op de Noordoostkust van Java en in het gebied rond Batavia werden de koffiecultuur en de suikeraanplant uitgebreid. Ook was er sprake van militaire expansie: In 1743 werd Mataram voor de VOC verworven.

De compagnie behield haar monopolie op de "geruime vier": nootmuskaat, foelie, kruidnagel en kaneel. De VOC beheerste de productie en de prijs. Het eerste via het omzagen en weer aanplanten van bomen, het tweede via een monopolie. Wat vaak vergeten wordt is dat men zich ook bezighield met opiumhandel. Opium was een legaal product waarnaar wereldwijd grote vraag was. De productiemethoden en de manier waarop de VOC het gebied beheerste, veranderden nauwelijks.

Een schrijver over de compagnie heeft ooit gezegd dat dit handelslichaam geen geschiedenis heeft. De bestuurders der VOC hebben hun hele bestaan op één en dezelfde manier gestreefd naar het bereiken van hun doel, het maken van handelswinst door angstvallig vast te houden aan hun monopolie. Na de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog volgde er eind 18e eeuw een chaotische periode in de koloniën. De VOC leed onder verstarring en corruptie en had te maken met hevige concurrentie van Frankrijk en Groot-Brittannië. De verliezen en schulden namen toe waarna het de overheid om steun vroeg. Deze besloot tot het opheffen van de VOC en nam in 1800 de bezittingen en schulden over.

19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Met de overname van de VOC kreeg de Nederlandse staat een koloniaal rijk in handen en moest zich ineens bezighouden met handel, productie en scheepvaart. Daarnaast kreeg het de verantwoordelijkheid over nieuwe groep onderdanen, de inheemse bevolking.

In 1806 werd de Bataafse Republiek door Napoleon vervangen door een koninkrijk. De koning Lodewijk Napoleon benoemde Herman Willem Daendels tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Frankrijk en het nieuwe koninkrijk Holland waren in oorlog tegen Groot-Brittannië en Daendels kreeg de opdracht om de verdediging van Java tegen de Britten te verbeteren. Hij breidde het leger uit, liet forten en kustbatterijen bouwen en liet, ten koste van veel mensenlevens, de "Grote Postweg" op Java aanleggen. Deze hoofdverkeersader verbond Jakarta (toen Batavia) via Surakarta en Jogjya met Soerabaja. Daendels raakte in conflict met inheems vorsten en moest kostbare expedities voeren om hen weer in het gareel te brengen.[8]

Tijdens de napoleontische oorlogen veroverde de Britten in 1810 de Molukken en in 1811 Java. Thomas Stamford Raffles werd tot luitenant gouverneur-generaal benoemd. Zijn bestuur verschilde weinig met dat van Daendels. Ook Raffles kreeg te maken met conflicten met inheemse vorsten en moest tegen hen expedities voeren.[9] De "monumenten" van Raffles zijn van culturele aard. Hij herontdekte 's werelds grootste boeddhistische tempel, de Borobudur, die door tropische plantengroei deels aan het oog onttrokken was. Zijn tweede monument is de stichting van de "Plantentuin" te Buitenzorg (thans Bogor). Daarnaast introduceerde hij de theeaanplant in de Preanger en stelde een belasting op grondgebruik in. Ten slotte is het links rijden van het verkeer door hem ingevoerd.

Na de overwinning op Napoleon gaf Groot-Brittannië met het Verdrag van Londen van 13 augustus 1814 Nederland zijn meeste koloniale bezittingen weer terug. Op 19 augustus 1816 werd voor het stadhuis van Batavia het bestuur van "Java en Onderhorigheden" officieel overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarmee "Nederlands-Indië" was geboren.[4] De terugkeer naar Nederlands gezag leidde op Java tot weinig problemen, maar op de Zuid-Molukken, Zuid-Celebes en Palembang leidde het tot opstanden die door de Nederlanders werden neergeslagen. Op West-Borneo probeerde de Nederlanders hun gezag te herstellen maar zonder resultaat en op West-Sumatra raakte de Nederlanders betrokken bij de Padri-oorlogen.[10]

De onderwerping van Diepo Negoro aan luitenant-generaal Hendrik Merkus Baron de Kock, 28 maart 1830, waarmee de Java-oorlog werd beëindigd

Rond 1825 brak op Java een grote opstand uit in de vorstenlanden onder leiding van de inheemse nationalistische leider Diponegoro. Na een zware strijd die aan beide kanten veel slachtoffers eiste, werd Diponegoro verslagen. Deze strijd wordt ook wel de Java-oorlog (1825–1830) genoemd. Na deze oorlog kwam Java bijna geheel onder directe Nederlandse heerschappij te staan. Alleen de vorsten van Jogjakarta en Soerakarta bezaten nog enkele Javaanse gebiedsdelen.

Sinds 1808 kostte de kolonie Nederland meer dan het opleverde. Het Cultuurstelsel, dat tussen 1830 en 1834 werd ingevoerd onder gouverneur-generaal Johannes van den Bosch en tot circa 1870 aan de inheemse bevolking werd opgelegd, moest daar verandering inbrengen.[11] Voor winstgevende producten bleef het stelsel langer van kracht; voor koffie gold het tot aan het begin van de twintigste eeuw. Bij wijze van pacht moesten de 'inlanders' 20% van hun grond gebruiken voor producten voor de Europese markt, zoals koffie, indigo, thee en suikerriet. Deze producten werden door de Nederlandsche Handel-Maatschappij in Europa verkocht. De winsten waren hoog en het zogenaamde batig slot leverde een belangrijke aanvulling op de Nederlandse begroting. Het systeem werd echter veelvuldig misbruikt. Multatuli schreef hierop in 1860 zijn roman Max Havelaar en nog andere werken waarin gewezen werd op de bedenkelijke morele aspecten van dit misbruik. Hoewel hij geen anti-kolonialist was, droeg zijn werk bij tot afschaffen van het stelsel. Vanaf 1848 begonnen meer mensen te pleiten voor de afschaffing. Hiervoor worden twee belangrijke oorzaken genoemd: de inheemse bevolking leed eronder en men wilde Nederlands-Indië openen voor particulier bezit.[12]

Tot dan werd in Nederlands-Indië een onthoudingspolitiek gevoerd. Conflicten met lokale vorsten werden vermeden en grondgebied werd zo min mogelijk uitgebreid, om kosten te besparen. Vanaf 1840 werd dit beleid langzaam losgelaten om te voorkomen dat andere staten aanspraken zouden maken op het grondgebied. Het gouvernement probeerde lokale vorsten over te halen om het Nederlandse oppergezag te aanvaarden. Daarnaast verwierf het gezag door militair ingrijpen bij lokale conflicten. Zo werden geheel Sumatra en Celebes en een deel van Borneo Nederlandse koloniën. Ook de gehele eilandenreeks van Bali tot en met West-Timor kwam onder Nederlandse controle. Tegen 1870 waren alle belangrijke landen onderworpen op Atjeh na. Na de langdurige Atjehoorlog werd het land in het begin van de twintigste eeuw onderworpen.

Door de opening van het Suezkanaal in 1869 werd de reistijd tussen West-Europa en Oost-Azië verminderd van enkele maanden tot enkele weken. De Nederlanders beseften dat het nu lonend werd waardevolle grondstoffen te winnen en ze vervolgens te exporteren. Men ging ervan uit dat de inheemse bevolking minderwaardig was, maar voelde zich tegelijkertijd verantwoordelijk voor het welbevinden. Door de invoering van de Nederlandse cultuur en omgangsvormen dachten de Nederlanders het land tot een 'beschaafde' natie maken. Het beschavingsoffensief en de bijbehorende emancipatie zorgde ervoor dat de bevolking een plaats begon te eisen in het bestuur en uiteindelijk zelfbeschikking.[13]

In 1870 werd de Agrarische Wet en de Suikerwet ingevoerd, waardoor het Cultuurstelsel kon worden afgeschaft. Door deze wetten werd overheidsbemoeienis ingeperkt en konden particuliere bedrijven zich in Nederlands-Indië vestigen. Deze bedrijven introduceerden nieuwe producten, zoals tabak en rubber. Grondstoffen uit Indië werden vervolgens in Nederland bewerkt en andersom: stoffen uit Nederland werden in Indië gebatikt en daarna op de lokale markten verhandeld. Indië werd de grootste exporteur van tropische producten en werd de kurk waarop de Nederlandse economie dreef.[12] Op Java en Sumatra werden spoorlijnen door het gouvernement en door particuliere bedrijven als de Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij (N.I.S.) aangelegd, waardoor bouwmaterialen, goederen en passagiers door de binnenlanden konden worden vervoerd. Dit bracht een stroomversnelling teweeg in de uitbreiding van tot dan toe kleine steden, die konden uitgroeien tot grote steden, bijvoorbeeld Bandoeng; het zou moeten uitgroeien tot de nieuwe hoofdstad met vele hoogstandjes in de architectuur in Nederlands-Indië.

In de 19e eeuw vonden twee ongeëvenaarde vulkaanuitbarstingen plaats, de uitbarsting van de Tambora (1815) en van de Krakatau (1883). Beide uitbarstingen maakten vele tienduizenden slachtoffers en hadden gedurende lange tijd wereldwijd invloed op het klimaat; oogsten mislukten. Hoewel deze ongekende rampen hun weerga niet kennen in de geschiedenis van het koninkrijk der Nederlanden, blijven deze feiten in de Nederlandse geschiedschrijving sterk onderbelicht.

20e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

In de loop van de negentiende eeuw kwam, onder andere door Multatuli en Wolter Robert van Hoëvell, kritiek op de gedachte dat de kolonie vooral ten bate van het moederland moest zijn en niet andersom. Deze kritiek werd eind negentiende eeuw in Nederland steeds breder gedeeld. Met het aantreden van Abraham Kuyper van de Anti-Revolutionaire Partij in het Nederlandse kabinet, in 1901 kwam meer aandacht voor het welzijn van de inheemse bevolking in Indië. De maatregelen die hieruit voortkwamen en die bijvoorbeeld het onderwijs, gezondheidszorg en vervoer verbeterden werd de ethische politiek genoemd. De toegang tot onderwijs wakkerde het nationale bewustzijn van de Indiërs aan.

Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Verovering van Nederlands-Indië door Japan voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Internering[bewerken | brontekst bewerken]

Op 10 mei 1940 werd de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Tjarda van Starkenborgh op de hoogte gebracht van de Duitse inval in Nederland. Als tegenmaatregel werden onder code Berlijn op grond van artikel 20 van de Regeling op de Staat van Oorlog en van Beleg,[14] alle ”arische” Duitsers, Indo’s met een Duitse achternaam, NSB’ers, uit Duitsland en Oostenrijk afkomstige Joden, politieke vluchtelingen uit de Duitse gebieden, Tsjechen, Hongaren, Denen, Joegoslaven, Belgen en Polen gearresteerd en in interneringskampen opgesloten. Dat waren ruim 2800 mannen en vrouwen. Een aparte groep vormden de Joden. Reeds voor de oorlog waren zij door de nazi’s van hun burgerrechten beroofd en waren daardoor stateloos. In de jaren 30 waren zij uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht, omdat zij in Nederlands-Indië een veilig heenkomen dachten te vinden. Zij werden echter als gewone Duitsers beschouwd en ook als zodanig behandeld. De bezittingen van de gevangenen werden geconfisqueerd. Vanuit deze kampen werden de mannelijke gevangenen eerst in het kamp op het eiland Onrust en later in augustus 1940 bijeengebracht in een nieuw kamp in Atjeh op Sumatra, Lawé-singalagala. Rond 150 vrouwen die als nationaalsocialisten genoteerd stonden, werden gevangen genomen en met hun kinderen op Java in een kazerne in Banjoebiroe opgesloten. Vrouwelijke leden van het Leger des Heils traden hier op als bewaaksters.[15] Zo'n 200 niet gearresteerde vrouwen kwamen in financiële moeilijkheden, doordat de mannelijke kostwinners gevangen waren genomen. De regering besloot hen in eerste instantie in hotels, ingericht als kleine kampen, te huisvesten, waarvan vier op Java en twee op Sumatra.

Toen de Japanse dreiging om Nederlands-Indië te gaan bezetten toenam, besloot de regering de geïnterneerden over te brengen naar de havenstad Sibolga, om hen van daaruit naar Bombay in Brits-Indië te transporteren en aan de regering aldaar over te dragen. Dat gebeurde in drie etappes: het eerste transport van 975 gevangenen op 29 december 1941 met het KPM-schip Ophir, het tweede op 3 januari met het KPM-schip de Plancius met 938 gevangenen en op 16 januari 1942 vertrok het derde en laatste transport, met 478 gevangenen aan boord van het omgebouwde koopvaardijschip de Van Imhoff. Bij dit laatste transport bevonden zich naast Duitsers, alle Joodse gevangenen met de achternamen L t/m Z. Dit laatste schip werd op 19 januari rond tien uur in de ochtend door een Japanse luchtaanval 150 zeemijl uit de kust van Sumatra zodanig geraakt, dat het een scheur opliep onder de waterlinie, begon water te maken en langzaam zonk. Hierbij zijn alle Joodse gevangenen verdronken.[16]

Japanse bezetting[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaven de Nederlandse strijdkrachten zich op 8 maart 1942 over en werd Nederlands-Indië door Japan bezet. Ruim 42.000 militairen met een Europese of gemengde achtergrond kwamen in krijgsgevangenschap. Ook veel burgers werden geïnterneerd. Een paar maanden na het begin van de Japanse bezetting werd begonnen met de registratie van niet-inlanders. De Europeanen werden opgedeeld in volbloed Europeaan en gemengdbloedig. Omdat het voor de Japanners niet duidelijk was waar de loyaliteit van de Indo-Europeanen lag kregen die het voordeel van de twijfel. Het merendeel van de Indische Nederlanders bleef zodoende aanvankelijk buiten de kampen.

Toen veel Indo-Europeanen weigerden zich pro-Japans op te stellen kwam er in 1943 een tweede selectie waarbij Japanse ambtenaren bepaalden tot welke groep men behoorde. Ter selectie werd onder andere gekeken naar de manier van lopen en bij twijfel was vooral de kleur van de ogen doorslaggevend.[17] Om aan te tonen dat men gemengdbloedig was, diende men te beschikken over een afstammingsbewijs, een asal oesoel. Uiteindelijk belandde ook het gros van de Indische Nederlanders in een kamp. Naar schatting 13.000 mensen kwamen in de Japanse kampen om het leven, onder wie veel mannen die waren ingezet als dwangarbeiders aan de Dodenspoorwegen.

Gedurende de bezetting ontwikkelde de nationalistische beweging zich sterk. De Japanners zelf stonden, door hun idee waarin Oost-Azië één staat moest worden, negatief tegenover een onafhankelijk Indonesië. Toen ze de oorlog echter aan het verliezen waren begon Japan met besprekingen die een onafhankelijk Indonesië moesten opleveren onder Japanse hegemonie. Op 15 augustus 1945 maakte de Japanse keizer in een radiotoespraak de capitulatie van zijn land bekend. Nederlands-Indië was weer vrij, maar voor veel Indische Nederlanders betekende dit niet het einde aan de beproevingen. De Indonesische nationalist Soekarno riep namelijk op 17 augustus 1945 (2 dagen na de capitulatie) de Republiek Indonesië uit en dat leidde tot de bersiapperiode. Deze republiek moest geheel Nederlands-Indië omvatten.

Zie Japanse bezetting van Nederlands-Indië en Indische Nederlanders voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Oplaaiend nationalisme[bewerken | brontekst bewerken]

Na het einde van de oorlog in 1945 was Nederland niet meteen bij machte troepen naar Indonesië te sturen om het koloniale gezag te herstellen. Men was afhankelijk van de Britse troepen, terwijl Groot-Brittannië niet zonder meer het herstel van het Nederlandse gezag op zich wilde nemen. De Amerikanen en Britten lieten de handhaving van het gezag in handen van de achtergebleven Japanse troepen. De Nederlandse bevolking, die nog steeds in de kampen verbleef, werd nu beschermd door de Japanners tegen de inlandse nationalisten. Deze Indonesische nationalisten, die aanvankelijk door de Japanse bezetters waren ondersteund maar later ook waren vervolgd, maakten van deze situatie gebruik hun eigen structuren op te bouwen. Zij kregen de controle over de grootste delen van Java en Sumatra.

De Nederlandse regering had gedurende de oorlog beloftes gedaan over autonomie voor Indonesië. Deze beloftes werden geformuleerd in de radiotoespraak door koningin Wilhelmina van 7 december 1942. Zover deze toespraak in "bezet Indië" werd gehoord — de Japanse bezetter vaardigde namelijk al zeer kort na de Nederlandse capitulatie de maatregel uit dat alle radio's ter "verzegeling" dienden te worden aangeboden—de nationalisten zouden de vage beloftes toch als ongeloofwaardig en 'too little, too late' opzij schuiven.

Bioscoopjournaal uit 1946. De luitenant-Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, dr. H.J. van Mook, spreekt tot de kijkers over de nationale bewustwording en het verlangen van de mensen in Nederlands-Indië naar onafhankelijkheid en over de aard van de relatie tussen deze eventuele onafhankelijke staat en Nederland.

De verkenningspatrouilles die vanuit Australië werden uitgezonden (onder andere door de NEFIS -Netherlands Forces Intelligence Service-) waren slechts gericht op het verzamelen van militair-strategische informatie. Een meer of mindere mate van onafhankelijkheid voor Indonesië was dus echter al snel aan de orde. Luitenant-gouverneur-generaal Hubertus van Mook besloot tot opbouw van Indonesië volgens een federale structuur. Dit was geen volstrekt nieuw idee, maar vormde wel een breuk met de staatsvoering in Nederlands-Indië tot dan toe, en vormde een schril contrast met de denkbeelden van de nationalisten, die wilden dat geheel Nederlands-Indië tot een centralistisch bestuurd Indonesië zou gaan behoren. Het plan was, Indonesië op te delen in verschillende deelstaten negara's, die onder zich eventueel ook weer zelf besturende gebieden zouden kunnen hebben, de daerahs. Het geheel zou dan de Verenigde Staten van Indonesië heten en met Nederland verbonden zijn in de Nederlands-Indonesische Unie. Het zuiver symbolische hoofd van de Nederlands-Indonesische Unie zou de Koning der Nederlanden zijn. De door de nationalisten uitgeroepen Republik Indonesia zou dan een der negara's worden. Over dit plan werd met de Indonesiërs overeenstemming bereikt gedurende een conferentie te Linggadjati in november 1946. Via de federale structuur werd volgens mensen als Van Mook de culturele en etnische diversiteit van Indonesië erkend. Men verwees hierbij naar het zelfbeschikkingsbeginsel: de verschillende volkeren van Indonesië zouden zichzelf moeten kunnen besturen. De etnische diversiteit van Indonesië was onderwerp geweest van twee conferenties in Malino en Pangkalpinang.

Het idee Indië los te moeten laten was echter schokkend voor veel Nederlanders met de gedachte Indië verloren, rampspoed geboren. Nederland had Indië altijd als een belangrijke raison d'être beschouwd. Gedurende het cultuurstelsel, waarbij de Nederlandse regering veel inkomsten uit Indië verwierf ten koste van de plaatselijke bevolking, kwam onder invloed van onder meer Multatuli de gedachte van het "schone streven" op: Nederland moest zijn "ereschuld" veroorzaakt door het cultuurstelsel aan Indië terugbetalen door het land te ontwikkelen. Veel Nederlanders hadden zodoende messianistische gedachten bij Indië; het was de taak van Nederland dit land te ontwikkelen.

Nederlands-Indië was de Nederlandse kolonie bij uitstek. Natuurlijk was er ook West-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen, maar vanwege zijn grootte, economisch belang en rijkdom aan verschillende volkeren en culturen nam Nederlands-Indië in het Nederlandse koloniale gedachtegoed de voornaamste plaats in. Nederland had sterk het idee dat Nederlands-Indië een modelkolonie was. Men aanvaardde wel het idee dat Nederlands-Indië ooit onafhankelijk zou worden, maar dit plaatste men in de verre toekomst. In de periode tussen de oorlogen werden dan ook geen vergaande hervormingen in het bestuur doorgevoerd; van enige ontwikkeling in de participatie van Indonesiërs in het bestuur was na 1918 geen sprake. Het onafhankelijkheidsstreven van de Indonesiërs kwam dan ook voor de meeste Nederlanders als een volslagen verrassing.

Bovendien weigerde de Nederlandse publieke opinie de leiders van de Republik Indonesia te erkennen als leiders van de Indonesische massa's. De Indonesische nationalisten onder Soekarno hadden meegewerkt met het Japanse bewind. Hierdoor brandmerkte men hen in Nederland als verraders en collaborateurs. De rol van de Britten en Amerikanen was vervolgens zeer kwetsend voor de Nederlanders. De Britten hadden geweigerd hun legermacht in dienst van Nederland te stellen. Voorts hadden zij door de Republikeinen in de ordehandhaving op Java en Sumatra te betrekken in de ogen van Nederland bijgedragen aan de erkenning van het republikeins gezag. De Amerikanen vervolgens drongen bij Nederland aan op een oplossing van het conflict en schaarden zich vanuit hun anti-kolonialisme niet zonder meer langs de Nederlandse "legalistische" lijn, die uitging van verdragen en wetten.

Bersiapperiode[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog richtte de Japanse bezettingsmacht in Indië inlandse paramilitaire organisaties op ten behoeve van de strijd tegen de geallieerden. Deze groepen werden door Japanse instructeurs getraind en bewapend met kapmessen en in een punt geslepen bamboestok. Aangezien er na de capitulatie van Japan niet meteen geallieerde troepen beschikbaar waren, kregen de Japanners de opdracht om de status quo te handhaven tot deze zouden arriveren.

Hoewel Soekarno en Hatta zich aanvankelijk terughoudend opstelden, eisten republikeins-nationalistische jongeren (pemuda’s) onmiddellijke onafhankelijkheid. Op 17 augustus 1945 riep Soekarno daarom de Republik Indonesia uit. Het proclameren van de onafhankelijkheid leidde tot een revolutionaire en chaotische situatie. Japan had weliswaar gecapituleerd, maar omdat er geen geallieerde troepenmacht in zicht was, was er sprake van een machtsvacuüm.

Dit mondde uit in een uiterst explosieve situatie; er volgde een poging tot afrekening met alle buitenlandse invloed, of dat nu Brits, Chinees, Japans of (Indisch) Nederlands was. Deze periode staat bekend als de bersiapperiode. Bersiap en siap is maleis voor wees paraat en geeft acht. Het waren de strijdkreten van Indonesische paramilitaire organisaties en bendes die vrijwel direct na afloop van de Japanse bezetting dood en verderf zaaiden onder niet-inlanders, en ook onder van ‘collaboratie’ met het zich herstellende koloniale gezag verdachte inlanders. Het geweld maakte duizenden slachtoffers en was een van de aanleidingen voor de repatriëring naar Nederland van Indische Nederlanders en het ontstaan van een wereldwijde Indisch-Nederlandse diaspora.

Toen uiteindelijk de eerste Britse troepen bij Batavia landden kwam het tot massale gewelddadigheden waarbij veel doden vielen. In steden gingen groepen opstandige jongeren langs de straten en joegen de bewoners de stuipen op het lijf met geschreeuw en nachtelijk lawaai. Huizen werden geplunderd. Sommige inwoners vluchtten de bossen in waar ze het risico liepen het slachtoffer te worden van andere bendes. Er verschenen pamfletten waarin de bevolking werd opgeroepen (Indische) Nederlanders uit te roeien.[18]

Vooral in Batavia organiseerden (Indische) Nederlanders en Molukkers zich in milities om hun huizen en gezinnen te verdedigen en de moorden te vergelden. Soms maakten ook zij zich schuldig aan overmatig geweld. Vaak lieten ze zich leiden door wraak, waarbij een moord op een Europeaan of Molukker in veelvoud werd vergolden. Op deze wijze escaleerde het geweld, maar het gelukte de Nederlands-Molukse milities hiermee wel om sommige buurten te beschermen tegen aanvallen.[18]

Zie Bersiap en Indische Nederlanders voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Onafhankelijkheidsoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Bioscoopjournaal uit 1948. Een rondreizende tentoonstelling stelt de jeugd van Zeeland, Brabant en Limburg in de gelegenheid kennis te maken met de cultuur van de "Overzeese Gebiedsdelen".
Zie Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, Indische Nederlanders en Repatriëring van Indische Nederlanders voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Nederland verzette zich tegen onvoorwaardelijke Indonesische onafhankelijkheid en stuurde militairen "om de rust te herstellen" middels "politionele acties". De moordaanslagen op de (Indische) Nederlanders, Chinezen en Hollands gezinde Indonesiërs tijdens de Bersiap werden door Nederland gebruikt om oorlog met Indonesië te rechtvaardigen. Nederlandse militairen gingen structureel en op even grote schaal, met hetzelfde extreme geweld als de Pelopor (Indonesische Vrijheidsstrijder) te werk. Dit geweld werd door de Nederlandse regering bewust aangeduid met de eufemistische term excessen.[19] Vanwege internationale druk van vooral de Verenigde Staten, accepteerde Nederland op 27 december 1949 de Indonesische onafhankelijkheid. Alleen de westelijke helft van Nieuw-Guinea bleef nog tot 1962 Nederlands.

Het verschil van mening over de datum van ontstaan van de Republik Indonesia heeft tientallen jaren de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië verziekt. Indonesië houdt de datum 17 augustus 1945 aan, maar Nederland hield vast aan de datum van Nederlandse erkenning: 27 december 1949. Pas in 2004 werd bij monde van minister Ben Bot van Buitenlandse Zaken het volgende gesteld: Ik zal met steun van het Kabinet aan de mensen in Indonesië duidelijk maken dat in Nederland het besef bestaat dat de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto al begon op 17 augustus 1945 en dat wij - zestig jaar na dato - dit feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaarden.[20] Saillant detail is dat minister Bot zelf als kind in het concentratiekamp Ambarawa de uitroeping van de Republiek Indonesia heeft meegemaakt.

Nederlands-Indië in 1893

Mede wegens het hardhandige optreden van de Nederlandse troepen tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog heerste er in Indonesië een sterke tegenzin tegen Nederland en Nederlanders, met name in de jaren 1950. De situatie voor (Indische) Nederlanders bleef daarom vijandig en gevaarlijk. Indiërs die onder de Nederlanders ambtelijke functies hadden bekleed verloren hun functie en hun bezittingen werden geconfisqueerd. Op Indische Nederlanders werd grote druk uitgeoefend om te kiezen voor het Indonesisch staatsburgerschap. De betrekkingen tussen Nederland en Indonesië verslechterden echter. Soekarno verklaarde in december 1957 alle nog in Indonesië aanwezige Nederlanders (ongeveer 40.000 personen) tot staatsgevaar. Nederlandse bedrijven werden door Indonesië genationaliseerd en Sinterklaas was niet langer welkom. De anti-Nederlandse acties staan daarom ook bekend als "Zwarte Sinterklaas". Veel Indische Nederlanders die nog in Indonesië waren achtergebleven kozen alsnog voor het Nederlanderschap en repatrieerden in de jaren 1950 naar Nederland. Zij werden "spijtoptanten" genoemd.

De Nederlandse aanwezigheid in Indonesië, met uitzondering van Nieuw-Guinea, kwam pas echt ten einde in december 1957, toen vanwege het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nieuw-Guinea Nederlanders werden gedwongen uit Indonesië te vertrekken en Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd. De Papua's, evenals de Molukkers, streefden zelf ook onafhankelijkheid na en wilden die bewerkstelligen met behulp van Nederland. Door het gewelddadig ingrijpen van Indonesië is die onafhankelijkheid er nooit gekomen.

Overheid en bestuur[bewerken | brontekst bewerken]

Het bestuur van Nederlands-Indië voorzag zoveel mogelijk in het bestuur van de inlandse bevolking door inlandse bestuurders. De inlandse bestuurders stonden op hun beurt onder gezag van Nederlandse bestuurders. Hierdoor bestond het bestuur uit twee lagen: een inlandse laag en een bovenliggende Europese laag. Onder de Europese laag, het Binnenlands Bestuur vielen: gouverneurs, residenten, assistent-residenten, controleurs en adspirant-controleurs. Onder de inlandse laag, het Inlands Bestuur vielen: regenten, districtshoofden en onderdistrictshoofden. Op Java bestond nog de functie van patih, die dienstdeed als plaatsvervangend regent en uitvoerder. De inlandse bestuurders werden benoemd door het gouvernement en waren allen afkomstig uit de lokale aristocratie. Aan het hoofd van het laagste bestuursniveau stonden de dorpsoudsten. Deze werden door de bevolking gekozen en hun verkiezing door de resident bekrachtigd. Door deze manier van besturen was het voor de Nederlanders mogelijk om met weinig mensen gezag op de inheemse maatschappij uit te oefenen.[21]

Naast dit stelsel waren er ook gebieden die meer zelfbestuur hadden, zoals de Javaanse vorstenlanden. Deze landen hadden wel Nederlandse residenten en assistent-residenten maar zij voerden geen toezicht uit.[21]

Het centraal bestuur bestond uit de Raad van Indië waarvan de gouverneur-generaal formeel de voorzitter van was. In de praktijk zat gewoonlijk de vice-president de Raad voor. De vice-president was tevens de vervanger van de gouverneur-generaal bij diens afwezigheid. Het gouvernement had de beschikking over een centraal ambtenarenapparaat van verschillende departementen en de Algemene Secretarie.[21]

Stadsgemeenten en de eerste stap richting democratie[bewerken | brontekst bewerken]

Begin twintigste eeuw werden een aantal hervormingen doorgevoerd die de kolonie meer autonomie gaven. De decentralisatiewet van 1903 maakte het instellen van gemeenteraden en regentschapsraden mogelijk. Deze raden kregen het beheer en de verantwoording over de geldmiddelen van de betreffende gewesten. De leden werden gekozen uit drie bevolkingsgroepen (Nederlanders, inheemsen en uitheemsen) mits deze in voldoende aantallen aanwezig waren in het betreffende gewest. In 1918 werd een Volksraad opgericht voor de hele kolonie. Volledig democratisch waren de instituties niet doordat de Nederlanders met de lokale aristocratie bleven samenwerken en omdat zij niet echt hun macht uit handen wilden geven.

Vanaf 1916 werd de functie van burgemeester gecreëerd, die alleen door de Gouverneur-Generaal kon worden benoemd, geschorst of ontslagen. Bij de bestuur hervormingswet van 1922 werd het ontstaan van een provincieraad binnen de nog te vormen provincies op Java mogelijk. Een regentschapsraad werd gevormd door de drie bevolkingsgroepen, waarvan een deel gekozen werd.

Bestuurlijke inrichting tot 1942[bewerken | brontekst bewerken]

De laatste grote bestuurlijke veranderingen vonden plaats in 1938. Het hoogste bestuurlijke niveau, de Indische Regering, besloot in dat jaar dat de buitengewesten opgedeeld werden in drie Gouvernementen (Groote Oost, Borneo, Sumatra). Java werd opgedeeld in drie provincies (West-Java, Midden-Java, Oost-Java) en twee Gouvernementen (Jokjakarta, Soerakarta). Elk van deze Gouvernementen of Provincies had een Gouverneur als hoogste burgerlijke ambtenaar.

Binnen de Gouvernementen en Provincies kan het bestuur onderverdeeld worden in Europees en Inlands Bestuur. De inrichting hiervan verschilt tussen Java en de Buitengewesten, wat een relatie heeft met het verschil tussen direct en indirect bestuurd gebied en de omvang van de te besturen gebieden. Daarnaast bestaat er nog het Bestuur over Vreemde Oosterlingen dat niet gekoppeld is aan grondgebied.

De indirect bestuurde gebieden hebben een grotere autonomie met een eigen zelfbestuur. Deze vorm is op Java terug te vinden in de Vorstenlanden (Jogjakarta, Soerakarta). De staatsrechtelijke verhouding tot de Indische Regering is per gebied met indirect bestuur vastgelegd in politieke contracten.

Java[bewerken | brontekst bewerken]

Elke Gouverneur wordt bijgestaan door:

Bestuurslagen van hoog naar laag Functienaam hoogste gezagdrager Soort bestuur
Provincie/Gouvernement Gouverneur Europees Bestuur
Residentie (Afdeling) Resident
Regentschap Regent Inlands Bestuur
District Wedana
Onderdistrict Assistent-wedana
Desa Desahoofd

Hierop zijn een aantal uitzonderingen. Het onderdistrict Duizend-eilanden dat onder het district en regentschap Batavia valt wordt beheerd door de inlandse posthouder, die rechtstreeks aan de regent rapporteert. De functienaam van de hoogste gezagdrager binnen het district Koeningan binnen het gelijknamige regentschap is Patih. Het district Karimoendjawa binnen het regentschap Japara heeft een assistent-wedana, deze rapporteert rechtstreeks aan de regent van Japara.

Provincie / Gouvernement Residentie (afdeling) Oppervlakte (km²) Bevolking 1930 Inwoners per km² Regentschappen Stadsgemeente
West-Java (Provincie) Bantam 8.045 1.028.661 127,8 Serang, Lebak, Pangdeglang
Batavia 8.086 2.639.709 326,5 Batavia, Meester-Cornelis, Krawang Batavia
Buitenzorg 11.734 2.212.487 188,6 Buitenzorg, Soekaboemi, Tjiandoer Buitenzorg, Soekaboemi
Priangan 13.766 3.449.013 250,5 Bandoeng, Soemedang, Tasikmalaja, Tjamis, Garoet Bandoeng
Cheribon 5.715 2.069.569 362,1 Cheribon, Koeningan, Indramajoe, Madjalengka Cheribon
Subtotaal 47.346 11.399.439 240,7
Midden-Java (Provincie) Banjoemas 6.404 2.474.413 386,4 Banjoemas, Poerwokerto, Poerbolinggo, Tjilatjap, Karanganjar, Bandjarnegara
Pekalongan 5.636 2.639.844 468,4 Pekalongan, Batang, Pemalang, Tegal, Brebes Pekalongan, Tegal
Kedoe 4.655 2.129.509 457,5 Magelang, Wonosobo, Temanggoeng, Poerworedjo, Koetoardjo, Keboemen Magelang
Semarang 5.415 2.011.859 371,5 Semarang, Kendal, Demak, Grobogan Semarang, Salatiga
Japara-Rembang 6.059 1.886.043 311,3 Pati, Japara, Rembang, Blora, Koedoes
Subtotaal 28.169 11.141.668 395,5
Oost-Java (Provincie) Bodjenegoro 6.824 1.984.368 290,8 Bodjonegoro, Toeban, Grisee, Lamongan
Madioen 6.082 1.909.448 314,0 Madioen, Magetan, Ngawi, Ponorogo, Patjitan Madioen
Kediri 7.042 2.470.778 350,9 Kediri, Ngandjoek, Blitar, Toeloengagoeng, Trenggalek Kediri, Blitar
Soerabaja 3.527 1.904.676 540,0 Soerabaja, Sidoardjo, Modjokerto, Djombang Soerabaja, Modjokerto
Malang 5.295 1.793.568 338,7 Malang, Pasaroean, Bangil Malang, Pasaroean
Probolinggo 3.544 947.282 267,3 Probolinggo, Kraksaän, Loemadjang Probolinggo
Besoeki 10.137 2.081.867 205,4 Bondowoso, Panaroekan, Djember, Banjoewangi
Madoera 5.471 1.962.411 358,7 Pamekasan, Soemenep, Bangkalan, Sampang
Subtotaal 47.922 15.054.398 314,1
Soerakarta (Gouvernement) Soerakarta 4.226 1.613.356 381,8 Soenanaatsgebied: Soerakarta, Sragen. Mangkoenegarans gebied: Wonogiri, Kota Mangkoe Negoro Soerakarta
Klaten 1.822 951.619 522,3 Klaten, Bodjolali
Subtotaal 6.048 2.564.975 424,1
Jogjakarta (Gouvernement) Djokjakarta 3.172 1.558.844 491,4 Djokjakarta, Adikarto, Bantoel, Goenoengkidoel, Koelonprogo
Subtotaal 3.172 1.558.844 491,4
Totaal 132.657 41.719.324 314,5

Zie Administratieve indeling van Java (Nederlands-Indië) voor een volledige lijst.

Buitengewesten[bewerken | brontekst bewerken]

In de Buitengewesten wordt de Gouverneur bijgestaan door:

  • Een secretaris
  • Residenten
  • Assistent-residenten
  • Controleurs bij het Binnenlands Bestuur
  • Aspirant-controleurs bij het Binnenlands Bestuur
  • Administratieve ambtenaren
  • Gezaghebbers
  • Hulp-gezaghebbers
  • Posthouders
  • Bestuursassistenten
Bestuurslagen van hoog naar laag Functienaam hoogste gezagdrager Soort bestuur
Gouvernement Gouverneur Europees bestuur
Residentie Resident
Afdeling Assistent-resident
Onderafdeling
District Inlands Bestuur

Er is duidelijk een verschil te zien tussen de bestuurslagen in de Gouvernementen in de Buitengewesten en die op Java en Madoera. In de Buitengewesten bevat het Europees Bestuur 2 extra lagen namelijk afdeling en onderafdeling. Daarnaast is er een verschil te zien in het ondersteunend personeel.

Gouvernement Residentie Oppervlakte (km²) Bevolking 1930 Inwoners per km² Afdelingen Stadsgemeente
Groote Oost Manado 90.597 1.139.251 12,6 Manado, Sanghi en Talaudeilanden (rechtstreeks onder de resident), Gorontalo, Donggala, Poso Menado
Celebes en Onderhorigheden 98.939 3.087.335 31,2 Makassar, Soenggoeminasa, Bonthain, Bone, Pare-Pare, Mandar, Loewoe, Boeton, Laiwoei Makassar
Bali & Lombok 10.546 1.802.146 170,9 Singaradja, Zuid-Bali, Lombok
Timor en Onderhorigheden 63.551 1.656.636 26,1 Timor en eilanden, Soemba, Flores, Soembawa
Molukken 498.455 893.030 1,8 Amboina, Ternate Amboina
Subtotaal 762.088 8.578.398 11,2
Borneo Westerafdeling van Borneo 147.211 827.898 5,6 Pontianah, Singkawang, Sintang, Ketapang
Zuid- en Oosterafdeling van Borneo 386.627 1.366.635 3,5 Bandjermasin, Hoeloe Soengai, Doesoenlanden, Koealakapoeas, Zuid-Oostkust van Borneo, Samarinda, Boeloengan
Subtotaal 533.838 2.194.533 4,1
Sumatra Atjeh en Onderhorigheden 55.550 1.002.900 18,1 Groot-Atjeh, Pidië, Noordkust van Atjeh, Oostkust van Atjeh, Gajo- en Alaslanden, Westkust van Atjeh
Tapanoeli 39.418 1.041.301 26,4 Sibolga en Ommelanden, Nias, Padangsidimpoean, Bataklanden
Oostkust van Sumatra 93.500 1.673.623 17,9 (Sultanaten) Deli (en Onderhorigheden) en Serdang, (Sultanaat) Langkat, (Sultanaat) Asahan (en enige

andere zelfbesturende landschappen), Bengakalis, Simeloengoen en de Karolanden

Medan
Sumatra's Westkust 49.534 1.919.109 38,7 Padang, Kerintji-Painan, Agam, L Koto, Tanahdatar, Solok Padang
Riouw en Onderhorigheden 32.392 298.329 9,2 Tandjoengpinang, Indragiri
Djambi 44.452 245.342 5.5 Djambi, Moearatambesi, Moearatebo, Bangko, Moearaboengo, Saroelangoen
Benkoelen 25.887 322.619 12,5 Benkoelen
Palembang 85.918 1.096.555 12,8 Palembangse Benedenlanden, Palembangse Bovenlanden, Ogan- en Komering-Hoeloe Palembang
Bangka en Onderhorigheden 16.631 278.842 16,7 Bangka
Lampongsche Districten 28.268 359.950 12,7 Teloekbetoeng
Subtotaal 471.550 8.238.570 17,5
Totaal 6.731.476 19.011.501 2,3

Gouverneurs-generaal vanaf 1899[bewerken | brontekst bewerken]

Voor de gehele lijst zie: lijst van gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • W.A. Terwogt, Het Land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis der Nederlanders in Oost-Indie, aan het Nederlandsche Volk verhaald, 1889, P. Geerts - Hoorn
  • Bas Veth, Het Leven in Nederlandsch-Indie, 1900, P.N. Kampen en Zoon - Amsterdam
  • Wim van den Doel, Het Rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, 1e druk 1996, Prometheus - Amsterdam, ISBN 90-5333-374-6
  • Wim van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Azië, 2000, Prometheus - Amsterdam, (2e en 3e herziene druk: 2001), ISBN 90-446-0044-3 geb, ISBN 90-446-0043-5 pbk
  • J.J.P. de Jong, De waaier van het fortuin. Van handelscompagnie tot koloniaal imperium. De Nederlanders in Azië en de Indonesische Archipel 1595-1950, 1998, SDU Uitgevers - Den Haag, ISBN 90-12-08643-4
  • Kees van Dijk, The Netherlands Indies and the Great War, 1914-1918, KITLV - Leiden, 2007
  • Bart M.Rijnhout, Kruisvaarders van de archipel, Lanasta Emmen, 2010, ISBN 9789086160785
  • G.F.E. Gonggryp, Geïllustreerde Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, 1934, NV Leidsche Uitgeversmaatschappij
  • W.F. Schoel, Alphabetisch register van de administratieve (bestuurs-) en adatrechtelijke indeeling van Nederlandsch-Indië, Deel I Java en Madoera, 1931, Landsdrukkerij Batavia
  • Robert Cribb, Historical Atlas of Indonesia, 2000, Curzon
  • W. van Gelder en C. Lekkerkerker, Schoolatlas van Nederlandsch Indië, 1933, J.B. Wolters Uitgeversmaatschappij.
  • Doris Jedamski & Rik Honings, Travelling thed Dutch East Indies, Hilversum, Verloren, 2023.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]