Middelnederduits

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Oost-Middelnederlands)
Lübecker bijbel in Middelnederduits (Openbaring hoofdstuk 22)
Verbreiding van Middelnederduits omstreeks 1400 in rood

Het Middelnederduits, ook wel Middelsaksisch (Sassisch (Saksisch),[1][2] Dǖdisch, Nedderlendisch, Ôstersch), is de voortzetting van het Oudnederduits en de voorloper van het moderne Nederduits. Het was de geschreven taal van de Hanze en de gesproken taal van Noord-Duitsland, Noord- en Oost Nederland en gemeentes daarbuiten.

Naburige talen waren het in het westen, het Middelhoogduits in het zuiden, Slavische talen in het oosten en het Deens in het noorden.

In de moderne taalwetenschap wordt het Middelnederlands niet meer tot het Middelnederduits gerekend. In de oudere taalwetenschap daarentegen werd het soms wel erbij gerekend.

Terminologie[bewerken | brontekst bewerken]

Middelnederduits is niet een naam die sprekers in de tijd van het Middelnederduits gebruikten; de term is pas achteraf gegeven. In de tijd van het Middelnederduits werd de taal vooral sassisch (Saksisch) of de sassische sprâke (de Saksische taal) genoemd en het gebied Sassenlant. In de tijd van Maarten Luther was deze term in het aangrenzende Middelduits sprekend gebied nog bekend.[3] Het Latijnse equivalent saxonicus werd eveneens als ''Nederduits'' gebruikt (naast andere betekenissen).[4][5] Sommige talen waarvan het eerste contact met Duitsland via Middelnederduits sprekende 'Saksen' was, namen de naam over met de betekenis Duits(land) in het geheel. Het Finse woord voor Duitsland is saksa, 'Duits.'

In tegenstelling tot het Latijn als de primaire geschreven taal, verwezen sprekers naar stukken of gesproken in het Saksisch als to dǖde (duidelijk, begrijpelijk).[1][6] Dit heeft dezelfde stam als het woord dǖdisch, 'Duits' (vergelijk Hoogduits: Deutsch, Nederlands: Duits (maar ook archaïsch N(i)ederduytsche (Middelnederlands)). Beide stammen af van het Proto-Germaanse *þeudiskaz wat 'van het volk' of ongeveer 'volkstaal' betekent. Dǖdisch kon eveneens gebruikt worden voor Nedersaksisch/Nederduits als de context duidedelijk was. Vergelijk ook de hedendaagse informele term Platt(dütsch) (van platt, 'eenvoudig, simpel') om de Nedersaksische (maar ook West-Middelduitse) dialecten te benoemen in contrast met de geschreven standaard.

Een andere Middeleeuwse term is ôstersch was als eerste gebruikt werd voor de Hanzesteden aan de Oostzee. Dit gebied werd Ôsterlant genoemd en haar bewoners Ôsterlinge. Deze benaming werd later ook gebruikt voor de Duitse Hanzesteden en het was een algemene naam voor kooplieden van de Hanze in de Nederlanden. Bijvoorbeeld in Brugge waar de kooplieden komptôr hadden.[1][7]

In de 16e eeuw kwam de term nedderlendisch in opkomst om de Nedersaksische dialecten te onderscheiden van de Hoogduitse dialecten naar het zuiden toe. Het werd de dominante term in de Hoogduitse gebieden (zoals Vroegnieuwhoogduits niderländisch, wat ook kan verwijzen naar het hedendaagse Nederland). In de Middelnederduitse gebieden bleef sassisch de meest gebruikte term. Het equivalent van 'Nederduits' (Nieuwhoogduits: niederdeutsch) lijkt later geïntroduceerd te zijn door sprekers van het Hoogduits en sloeg als eerste vooral op Nederlands.[8]

Middelnederduits is een achteraf gegeven moderne term die met wisselende mate van inbegrip wordt gebruikt. Het wordt onderscheiden van het Middelhoogduits en later Vroegnieuwhoogduits naar het zuiden. Hoewel het Middelnederlands vandaag meestal van het Middelnederduits wordt onderscheiden (maar nauw verwant) wordt Middelnederlands soms (en dan vooral in oudere literatuur) tot het Middelnederduits gerekend. In deze betekenis is het Middelnederduits het dialectcontinuüm van alle hoogmiddeleeuwse Continentaal Germaanse dialecten buiten het Middelhoogduits om: van Vlaanderen tot de huidige Baltische staten in het oosten.[9][10]

Geschreven Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

Ontstaan van het geschreven Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

De bloeiperiode van het Middelnederduits was de tijd tussen ongeveer 1370 en 1530. Rond 1370/1380 begon men in Noord-Duitsland in het geschreven Middelnederduits het aantal varianten te reduceren om de geschreven taal eenvormiger te maken. Dit hangt samen met de groei van de Hanze en met de toename van de handel over een lange afstand, namelijk internationale handel in Noordzee en Oostzee. Bij handel binnen de eigen regio kon men een regionaal of plaatselijk getinte taal gebruiken maar bij grotere afstanden kon dit tot misverstanden leiden. Deze standaardisering van het geschreven Middelnederduits ging uit van de stad Lübeck. Lübeck was sinds ongeveer 1300 het economische, juridische en politieke centrum van de Hanze en was toen op een na de grootste stad van Duitsland (25.000 inwoners).[11]

Schrijfdialecten van het Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

In de vroege fase van het Middelnederduits (voor de standaardisering) waren er enkele regionale varianten van het geschreven Middelnederduits. In sommige tekstsoorten (genres) konden die varianten ook na de standaardisering nog voortbestaan.

Gestandaardiseerd Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

Het gestandaardiseerde Middelnederduits werd vooral in het bovenregionale en internationale verkeer gebruikt. Het ging hierbij niet om het creëren van een standaardtaal maar om het vermijden van dialectvarianten die voor problemen in de communicatie zouden kunnen leiden. De gestandaardiseerde taal had vooral Noord-Nedersaksische en Oostfaalse kenmerken. Kenmerken waren onder andere:

Literatuur in het Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

Belangrijke Middelnederduitse teksten zijn (onder andere):

  • wetboeken en oorkonden zoals de Jus Ottonianum uit Braunschweig, misschien van 1227
  • de Saksenspiegel, uit Oostfalen, 1221-1224, van Eike von Repgow
  • stadsboeken (notules en handelingen van de raad)
  • de Gandersheimer Reimchronik, een rijmkroniek uit 1216 van Everhardt ("der Pfaffe Everhardt")
  • de Sächsische Weltchronik ("Saksische wereldkroniek"), 1230-1231, van Eike von Repgow
  • het Hohe Lied van Brun von Schönebeck
  • de kerkliederen van de priester Könemann
  • het komische epos Reynke de Vos, 1498, uit Lübeck; zie ook: Van den vos Reynaerde
  • het Redentiner Osterspiel, een paasspel (kerkelijk drama) uit de 15e eeuw[12]

Daarnaast waren er nog oudere literaire teksten in het Middelnederduits die echter niet zijn bewaard zijn gebleven:

Ondergang van het geschreven Nederduits[bewerken | brontekst bewerken]

Aan het einde van de Middelnederduitse periode raakte het Nederduits als geschreven taal in onbruik en bleef alleen als gesproken taal over. Dit had vooral sociale en economische oorzaken:

  • De Hanze, die vooral die taal droeg, werd zwakker en loste ten slotte op (15e en 16e eeuw).
  • Engeland, Nederland, Denemarken en Zweden werden geduchte concurrenten van de Hanze en verzetten zich tegen het gebruik van het Middelnederduits als internationale handelstaal.
  • Noord-Duitsland raakte onder de culturele invloed van Zuid-Duitsland, en het Hoogduits kreeg een hoger aanzien.
  • De feodale vorsten werden sterker en die steunden het Hoogduits.

Gesteund werd de ontwikkeling door de reformatie en de boekdrukkunst.[11]

In sommige delen van het Middelnederduitse taalgebied begon de overgang naar het Hoogduits als geschreven taal al in de 14e eeuw, dus ruim voor de reformatie, bijvoorbeeld in Merseburg in 1350 en in Mansfeld in 1370. De laatste uitlopers van de oude Nederduitse schrijftaal vindt men tot 1700 in Bergen (Noorwegen) en in Oost-Friesland. Het kadaster van Lübeck werd nog tot 1809 in het Nederduits geschreven.[11] Deze laatste uitlopers horen echter niet meer bij het Middelnederduits maar bij het Nieuwnederduits.

Middelnederduitse invloed op de Scandinavische talen[bewerken | brontekst bewerken]

Tussen ongeveer 1100 en de reformatie heeft het Middelnederduits een grote invloed uitgeoefend op het Deens, Noors en Zweeds, vooral in de woordenschat.[13] De invloed van het Middelnederduits begon in de tijd van de Hanze omdat de werktaal van dit handelsverband Middelnederduits was. Handelaren, ambachtslieden en invloedrijke personen vestigden zich in kolonies in Scandinavië.[14] Van de 500 vaakst gebruikte woorden in het Deens zijn 100 leenwoorden uit het Middelnederduits.[15] In standaardteksten van hedendaags Deens is 16-17% van de woordenschat een leenwoord uit het Middelnederduits.[15] Circa 25% van de totale woordenschat van het Deens, Zweeds en Noors is van Middelnederduitse herkomst. Andere schattingen gaan tot 30% of zelfs 55 tot 60%.[14] Ook het Lets, Litouws, Fins en Estisch zijn duidelijk beïnvloed. Circa 15% van de leenwoorden in het Estisch zijn van Middelnederduitse herkomst.

Kenteken van het Middelnederduits[bewerken | brontekst bewerken]

Er waren (onder andere) de volgende algemene kentekenen van het Middelnederduits:

Geen Hoogduitse klankverschuiving[bewerken | brontekst bewerken]

Het Middelnederduits had (net als het Nederlands) de tweede Germaanse klankverschuiving niet meegemaakt. Men schreef dus

  • dat (Nederlands dat, Duits das)
  • up (Nederlands op, Duits auf)
  • rike (Nederlands rijk, Duits Reich)[11]

Geen diftongering[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Diftongering voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Middelnederduits had nog een aantal oude monoftongen bewaard, die in het Hoogduits van die tijd en in het moderne Nederlands tot diftongen (tweeklanken) zijn geworden.

  • sinen (Nederlands zijn, Duits seinen)
  • up (Nederlands op, Duits auf)[11]

In het eerste geval gaat het om de oude West-Germaanse lange i, die in het moderne Nederlands en in het moderne Duits een tweeklank is. In het tweede geval gaat het om een korte klinker die ongeveer oe werd uitgesproken. Deze klinker is in het moderne Duits een au-tweeklank.

De lange o blijft bewaard[bewerken | brontekst bewerken]

Het Middelnederduits heeft nog de oude West-Germaanse lange o bewaard, die in het moderne Nederlands en in het moderne Duits een oe-klank is. Die klank wordt in het Nederlands oe en in het Duits u gespeld.

  • sachtmodig (Nederlands zachtmoedig, Duits sanftmütig, afgeleid van Sanftmut)[11]

Monoftongering van ai[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Monoftongering voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Middelnederduits had de West-Germaanse tweeklank ai niet als tweeklank maar als monoftong bewaard, namelijk in de vorm van een lange e.

  • enen (Nederlands een, Duits einen)[11]

Dit is een kenmerk dat men ook vaak in het Nederlands aantreft.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. a b c Lasch, Agathe (1914). Mittelniederdeutsche Grammatik. Halle/Saale: Niemeyer. p. 5.
  2. Köbler, Gerhard (2014). "sassisch". Mittelniederdeutsches Wörterbuch (3rd ed.). Retrieved 11 March 2019.
  3. (de) Bischoff, Karl (1967), Sprache und Geschichte an der mittleren Elbe und unteren Saale, Köln, 243f "Luther hat sich nicht als Meißner, was im heutigen Sprachgebrauch Obersachse wäre, und nicht als Thüringer gefühlt: ‚Sonst bin ich keiner nation so entgegen als Meichsnern vnd Thoringen. Ich bin aber kein Thoring, gehöre zun Sachsen', hat er einmal bei Tische betont. Und er scheint noch in späteren Jahren des Niederdeutschen mächtig gewesen zu sein, in [Johann] Aurifabers Aufzeichnungen vom Februar 1546 heißt es: ‚Zu dem sagete der Doctor von Wücherern, daß man jtzt spreche in Sachsen: Wer sägt, dat Wucher Sünde si, / Die hefft kein Geld, dat gläube fri. Aber ich Doctor Luther sage dagegen: Wer sägt, dat Wucher kein Sünde si, / Die hefft kein Gott, dat gläube nur fri."
  4. Chyträus, Nathan (1582), Nomenclator latino-saxonicus, Rostock. Geraadpleegd op 11 March 2019.
  5. Biblia sacra, Ebraice, Chaldaice, Graece, Latine, Germanice, Saxonice. [...]. Elias Hutter & Katharina Dietrich, Nürnberg (1599). Geraadpleegd op 11 March 2019.
  6. Köbler, Gerhard (2014), Mittelniederdeutsches Wörterbuch, 3rd, "düde (1)".
  7. Köbler, Gerhard (2014), Mittelniederdeutsches Wörterbuch, 3rd, "ōsterisch".
  8. Lasch, Agathe (1914), Mittelniederdeutsche Grammatik. Niemeyer, Halle/Saale, p. 6.
  9. D. Nicholas, 2009. The Northern Lands: Germanic Europe, c.1270–c.1500. Chichester: Wiley-Blackwell. pp. 180–198.
  10. Lasch, Agathe (1914), Mittelniederdeutsche Grammatik. Niemeyer, Halle/Saale, p. 1.
  11. a b c d e f g h i Peter von Polenz,Deutsche Sprachgeschichte vom Mittelalter bis zur Gegenwart, Band 1, 2e druk, Verlag Walter de Gruyter, Berlin/ New York, 2000, ISBN 3-11-016478-7
  12. a b Claus Jürgen Hutterer, Die germanischen Sprachen, 2e druk, Wiesbaden 1987, ISBN 3-922383-52-1
  13. Einar Haugen, Die skandinavischen Sprachen, Hamburg 1984, ISBN 3-87118-551-5
  14. a b Middle Low German loanwords in the Scandinavian Languages. web.archive.org (30 december 2020). Gearchiveerd op 30 december 2020. Geraadpleegd op 28 september 2023.
  15. a b Jervelund, Anita Ågerup, Antal arveord og låneord. Dansk Sprognævns svarbase (2008).