Paradox van tolerantie

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De paradox van tolerantie stelt dat als een samenleving onbegrensd tolerant is, haar tolerante karakter zal verdwijnen onder invloed van de intoleranten.

Besprekingen[bewerken | brontekst bewerken]

De filosoof Karl Popper heeft de paradox in 1945 gedefinieerd in De open samenleving en haar vijanden - Deel I De betovering van Plato:[1]

Minder bekend is de paradox van de tolerantie: onbeperkte tolerantie moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie.

Over de grenzen van tolerantie jegens intolerantie zegt Popper het volgende:[1]

Als we onbeperkt tolerant zijn, ook tegenover intoleranten, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanval van de intoleranten, dan zullen de toleranten vernietigd worden, en de tolerantie met hen. - Met deze formulering wil ik bijvoorbeeld niet zeggen dat we de uiting van intolerante filosofieën altijd moeten onderdrukken; zolang we ze met rationele argumenten kunnen weerleggen en ze door de publieke opinie in toom kunnen houden, zou onderdrukking zeker onverstandig zijn. Maar wij moeten het recht opeisen om hen zo nodig zelfs met geweld te onderdrukken; want het kan gemakkelijk blijken dat zij niet bereid zijn ons met rationele argumenten tegemoet te treden, maar beginnen met alle argumenten te verwerpen; zij kunnen hun volgelingen verbieden naar rationele argumenten te luisteren, omdat die bedrieglijk zijn, en hen leren argumenten met de vuist of met het pistool te beantwoorden. In naam van de verdraagzaamheid moeten wij dus het recht opeisen om de onverdraagzamen niet te aanvaarden.

In 1971 schreef filosoof John Rawls in het boek A Theory of Justice dat een samenleving in beginsel tolerant moet zijn jegens intolerantie, immers zou een samenleving anders zelf intolerant, en dus onrechtvaardig zijn. Echter geeft Rawls, in lijn met Popper, aan dat een samenleving een recht op zelfbehoud heeft dat het beginsel van tolerantie kan overstijgen:[2]

Hoewel een intolerante sekte zelf weliswaar geen recht van klagen heeft over intolerantie, mag haar vrijheid evenwel alleen ingeperkt worden als de toleranten werkelijk en met reden geloven dat hun eigen veiligheid en die van de instituties van vrijheid op het spel staan.

In het werk On toleration maakt Michael Walzer de kanttekening dat religieuze minderheidsgroepen veel voordeel hebben van tolerantie maar vaak zelf intolerant zijn. Echter kan een tolerant bestel deze mensen helpen bij het zich eigen maken van tolerantie, of op zijn minst aansporen zich te gedragen alsof ze die tolerantie bezitten.[3]