Portaal:Oudheid/werkplaats/Alexander de Grote

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Alexander de Grote
Μέγας Αλέξανδρος
356323 v.Chr.
Buste van Alexander de Grote (hellenistisch, 2e-1e eeuw v.Chr., British Museum in Londen)
Koning van Macedonië (Argeaden)
Periode 336323
Voorganger Philippus II
Opvolger Alexander IV
Philippus III
Hegemoon van de Korinthische Bond
Periode 336323
Voorganger Philippus II
Opvolger ?
Farao van Egypte
Periode 332323
Voorganger Darius III
Opvolger Philippus III
Koning van Azië
Periode 331323
Voorganger -
Opvolger Philippus I
Sjahansjah van Perzië
Periode 330323
Voorganger Darius III
Opvolger Philippus III
Vader Philippus II
Moeder Olympias

Alexander III van Macedonië (Oudgrieks: Μέγας Ἀλέξανδρος / Mégas Aléxandros of Ἀλέξανδρος Γ' ὁ Μακεδών / Aléxandros tritos hó Makedṓn), (Pella, 21 juli 356 v.Chr.[1] - Babylon, 11 juni 323 v.Chr.[2]), beter bekend als Alexander de Grote, was koning van Macedonië en op dertigjarige leeftijd stichter van een van de grootste rijken in de oudheid, een rijk dat zich uitstrekte van de Ionische Zee tot de Himalaya. Hij was ongeslagen in de strijd en wordt beschouwd als een van de meest succesvolle bevelhebbers aller tijden.

Leven[brontekst bewerken]

Geboorte en jeugd[brontekst bewerken]

Alexander, zoon van Philippus II van Macedonië en Olympias, werd in 356 v.Chr. op dezelfde dag (21 juli) geboren, waarop de veldheer van Philippus, Parmenion, een overwinning op de Illyriërs behaalde, en Herostratos de tempel van Artemis in Efeze in brand stak.[1]

Opvoeding[brontekst bewerken]

In de eerste jaren werd de knaap aan de leiding van een nauwe bloedverwant, Leonidas van Epirus, toevertrouwd,[3] totdat Philippus de beroemde wijsgeer Aristoteles uit Stagira tot zijn leermeester koos, toen Alexander 13 jaar oud was.[4]

Het vroegtijdig lezen van Homeros vervulde de geest van de vurige knaap met de wens om de merkwaardigste held van de dichter, Achilles, na te streven.[5] Philippus leek dit te hebben opgemerkt, toen hij zag hoe hij het als onhandelbaar beschouwde paard Bucephalus wist te temmen: "Zoek u een koninkrijk, mijn zoon, dat u waardig is. Macedonië is voor u te klein."[6] Als jongeling streed hij in 338 v.Chr. reeds roemrijk in de slag bij Chaeronea.[7]

Onmin met zijn vader[brontekst bewerken]

In de laatste jaren leefde de zoon met zijn vader in onmin,[8] ofschoon het verwijt, dat hij aan de moord van Pausanias op Philippus zou hebben deelgenomen, vermoedelijk onverdiend is.[9]

Koning van Macedonië[brontekst bewerken]

Zodra de twintigjarige Alexander koning was, vatte hij het voornemen op, om het Perzische Rijk te veroveren. Dit was iets waaraan ook zijn vader reeds had gedacht. Deze had daarom een leger onder Parmenion en Attalus naar de Hellespont gezonden.[10]

Eerste jaren[brontekst bewerken]

Hij kon evenwel niet terstond daartoe overgaan, daar de regering van de jongen bij de Macedoniërs zeer geliefde koning door velerlei gevaren werd bedreigd.[11] Vooral de bovengenoemde veldheer Attalus streefde in het geheim naar de regering, hoewel hij in zijn brieven aan de koning hem van zijn trouw verzekerde. Alexander liet hem daarom door een van zijn vertrouwelingen vermoorden.[12]

Oproer in Griekenland en opstanden van barbaren[brontekst bewerken]
Standbeeld van Demosthenes (Romeinse kopie naar een origineel van Polyeuktos, Ny Carlsberg Glyptotek).

Toen dit gevaar was afgewend, werd Alexander naar Griekenland geroepen, dat door de redenaar Demosthenes, de bitterste vijand van de Macedonische heerschappij, was opgeruid.[13] Alexander werd in de Amphictionie opgenomen, bezette daarop Thebe, en liet zich bij de vergadering van Griekse afgezanten te Korinthe tot opperbevelhebber in de oorlog van de Korinthische Bond tegen de Perzen benoemen. Dit gevaar scheen nu ook uit de weg geruimd.

In de winter van 326 v.Chr. keerde hij naar Macedonië terug, om de in het noorden van Macedonië wonende barbaren, die waren afgevallen, te onderwerpen. In de lente van 325 v.Chr. trok hij over het Haemusgebergte (de Balkan), versloeg de Triballi[14] en vervolgde ze tot aan de Donau, stak deze rivier over, viel in het land van de Geti binnen en na deze volken te hebben onderworpen, trok hij met allen spoed tegen de Illyriërs op, die hij eveneens onder zijn gezag bracht.[15]

Van deze tochten van Alexander naar verafgelegen oorden hadden Demosthenes en andere redenaars gebruik gemaakt, om het volk in beweging te brengen. Weldra stond Griekenland gewapend tegenover de vreemde overheersing : alleen in Thebe hield de Macedonische bezetting zich nog staande, maar werd op het gerucht van Alexanders dood uit de burcht Kadmeia verdreven.

Maar Alexander had nog maar net van de gebeurtenissen in Griekenland bericht ontvangen, of hij rukte met snelle marsen op, verscheen eensklaps voor Thebe, eiste de stad op, tastte haar, die weigerde zich over te geven, aan, en nam haar na een dappere verdediging in, waarbij 6.000 Thebanen het leven verloren. [16] Daar ook de overige Boeotiërs sedert lang op Thebe waren verbitterd, werd in een door Alexander bijeengeroepen raad besloten, dat de stad verwoest en de nog overgebleven inwoners, ongeveer 30.000 in getal, als slaven zouden worden verkocht.[17] Op het huis van Pindaros na werd nu de stad geheel verwoest. Het lot van sommige Thebanen werd later door de koning bij herhaling verzacht. Nadat hij de overige steden van Griekenland, die zich vrijwillig onderwierpen, een harde les hadden ontvangen, keerde Alexander naar Macedonië terug, om zich met alle kracht op de oorlog tegen de Perzen voor te bereiden.

Veldtocht in het oosten[brontekst bewerken]

In het voorjaar van 334 v.Chr. brak hij op, terwijl hij de beproefde veldheer van zijn vader, Antipater, als rijksbestuurder met 13.500 man in Macedonië achterliet. Het leger dat met hem uittrok, bedroeg met de Griekse hulptroepen om en bij de 40.000 man. Door Thracië trok Alexander naar Sestus aan de Hellespont, waar de Macedonische vloot het leger naar Azië overzette.

Klein-Azië[brontekst bewerken]

Na op de puinhopen van het oude Ilium (Troje) aan Achilles te hebben geofferd, stelde Alexander zich in beweging. Hij veroverde Lampsacus en andere steden en rukte voort tot aan de rivier de Granicus. Aan de overzijde stond een Perzisch leger (waaronder 20.000 Griekse huurtroepen onder Memnon van Rhodos) in slagorde geschaard. Met geweld baande hij zich een weg over de rivier, de Perzen werden verslagen in deze slag aan de Granicus, waarbij Alexander zelf, slechts door hulp van Kleitos de Zwarte, ontkwam aan het hem door een dappere Pers dreigend doodsgevaar.[18]

Na deze overwinning openden de talrijke Griekse steden aan de kust van Klein-Azië hem met vreugde hun poorten, slechts Milete moest met storm genomen worden. De Perzische vloot in de Egeïsche Zee sneed hij door het in bezit nemen van de kusten alle toevoer af, bezette vervolgens de veroverde landschappen, veroverde Halicarnassus[19] en zond bij het naderen van de winter de gehuwde soldaten met verlof naar huis.

Hijzelf trok door Lycië, Pamphylië en Pisidië, tegen Gordium in Phrygië op, waar hij de veelbetekenende Gordiaanse knoop, aan de ontbinding van dewelke volgens een oud orakel het lot van Azië hing, met zijn zwaard doorhakte.[20]

In het voorjaar van 333 v.Chr. keerden de verlofgangers, samen met een menigte nieuw geworven troepen, terug. Daarop onderwierp Alexander Paphlagonië en Cappadocië, en trok naar Tarsus in Cilicië. Hier werd hij, door zich in de koele rivier de Cydnus te baden, zwaar ziek, doch herstelde door een krachtig geneesmiddel van zijn arts Philippus.[21] Vervolgens veroverde hij Cilicië, bezette de Cilicische bergengte, welke de toegang tot Syrië opende.

Slag bij Issos (333 v.Chr.)[brontekst bewerken]
De beroemde Alexandermozaïek (mogelijk gebaseerd op een schilderij van Apelles) toont Alexander de Grote (links) in de slag bij Issos (of Gaugamela) strijdend tegen Darius III (rechts) (Museo Archeologico Nazionale di Napoli).
De beroemde Alexandermozaïek (mogelijk gebaseerd op een schilderij van Apelles) toont Alexander de Grote (links) in de slag bij Issos (of Gaugamela) strijdend tegen Darius III (rechts) (Museo Archeologico Nazionale di Napoli).

Hij leverde Darius III, die met een ontzaglijk leger was opgerukt, ten zuidoosten van de stad Issos in november 333 v.Chr., een bloediger slag. Ondanks de talrijke menigte van Perzen en de dapperheid van de 30.000 man Griekse huurtroepen, werden de Perzen geheel verslagen.[22] Darius zelf ontkwam ternauwernood. Zijn moeder Sysigambis, zijn vrouw Statira en verscheidene van zijn kinderen werden gevangen genomen, maar door de overwinnaar edelmoedig behandeld.[23]

Syrië[brontekst bewerken]

Daarop besloot Alexander zich tegen Syrië te wenden, terwijl Darius naar de binnenlanden van zijn rijk de wijk nam. In Damascus werden grote schatten buitgemaakt.[24] Fenicië werd, op Tyrus na, veroverd, hetwelk hij eerst na een belegering van 7 maanden, in augustus 332 v.Chr., innam, waarna hij de inwoners, die niet in het gevecht omkwamen, als slaven verkocht.[25] Intussen werden er door Darius vredesvoorwaarden gesteld, die Alexander afsloeg, terwijl hij volkomen onderwerping eiste.[26] In de herfst van 332 v.Chr. onderwierp hij Palestina zonder tegenstand, en veroverde, na een beleg van twee maanden, de grensvesting Gaza, waarbij hij zelf werd verwond.[27]

Egypte[brontekst bewerken]
Alexanders naam in Egyptische hiërogliefen (Louvre).
Alexander de Grote als farao (Grieks-Egyptisch, ca. 300 v.Chr., Liebieghaus, Frankfurt am Main).

Hij trok toen Egypte binnen, waarvan de bevolking, reeds lang de Perzische heerschappij moe, hem met vreugde ontving en tot loon hiervoor haar wetten en instellingen door hem zag worden geëerbiedigd. Zo zou Alexander zich als farao laten afbeelden in Egypte en we vinden zijn naam in hiërogliefen geschreven terug.

Alexander liet aan de monding van de Nijl een door zijn architect Dinocrates ontworpen stad stichten: Alexandrië.[28] Deze stad zou uitgroeien tot een van de grootste en meest multiculturele steden van de antieke wereld.

Hij trok vervolgens door de Libische Woestijn naar het beroemde orakel van Zeus-Amon en keerde vandaar naar Memphis terug, met de blijde voldoening, dat zijn goddelijke afkomst (namelijk dat Zeus zijn vader zou zijn geweest) aldaar was erkend.[29] Dit was iets dat hem, door het bekende geloof van de oosterse volken aan de goddelijke afkomst van hun heersers, niet anders dan voordelig kon zijn. Sindsdien liet hij zich op munten afbeelden met twee ramshoorns (symbolen van Amon).

Slag bij Gaugamela (331 v.Chr.)[brontekst bewerken]

In het voorjaar van 331 v.Chr. ging hij, nadat hij versterking uit Macedonië had gekregen, weer naar Azië. Hier wachtte Darius hem met een leger van ongeveer een miljoen strijdbare mannen af, en, ofschoon Parmenion het afraadde, waagde hij met een leger van nog geen 50.000 man de slag bij Gaugamela op 2 oktober 331 v.Chr., op de vlakte tussen Arbela en Gaugamela in Assyrië.

Alexander behaalde een beslissende overwinning, die hem meester van Azië maakte. Onmetelijke schatten werden in het Perzische legerkamp, en later in Susa en Ecbatana buitgemaakt.[30]

Darius, door een deel van zijn hovelingen verlaten, die naar de overwinnaar overliepen, ontvluchtte naar de binnenste delen van zijn rijk. De gelukkige overwinnaar liet de naar hem overgelopen satrapen in hun ambt en wist de volken voor zich te winnen door hun zeden en godsdienstige gebruiken te eerbiedigen en door oosterse pracht aan zijn hofhouding in te voeren.[31]

Perzië en Bactrië[brontekst bewerken]

Op het einde van 331 v.Chr. onderwierp hij het eigenlijke Perzië en verwierf zich grote schatten, veroverde de begraafplaats van de Perzische koningen, Persepolis,[32] waarvan de koninklijke burcht afbrandde. Hij trok toen naar Ecbatana in Medië, vanwaar Darius nu naar Bactrië vluchtte, doch op weg door de trouweloze Bessos, die zich onder de naam van Artaxerxes IV tot koning liet uitroepen, en andere satrapen werd gevangen genomen en geboeid.[33] Op het bericht hiervan zette Alexander hen na. Toen nu de satrapen zich niet spoedig genoeg met de gevangen koning konden verwijderen, brachten zij hem een dodelijke wond toe en lieten hem liggen. Darius overleed zonder de koning te hebben gezien. Deze liet hem in Persepolis met koninklijke eer begraven.[34]

Nu onderwierpen de meesten van de Perzische groten zich aan hem als meester van Azië. Van de verdere vervolging van Bessos moest Alexander afzien, om een opstand in de provincie Ariana te dempen. Gelijktijdig had hij met de ontevredenheid van zijn Macedoniërs te doen, die over de gelijkstelling van de barbaren met hen waren vertoornd en niet velen konden lijden dat Alexander Aziatische pracht en weelde aannam en Perzische zeden bevorderde. Een samenzwering, waaraan Philotas en zijn vader, de grijze Parmenion, deelnamen, werd ontdekt. Philotas, die een hem hierover gedane aanwijzing had verzwegen en door de pijnbank tot bekentenis werd gedwongen, werd door het leger ter dood veroordeeld, en ook zijn vader Parmenion werd uit de weg geruimd.[35]

Nu maakte Alexander zich gereed om Bessos te vervolgen, die in Sogdiana achterhaald, gevangengenomen en ter veroordeling aan een Perzisch-Medische rechtbank werd overgedragen.[36]

Daarop onderwierp hij na hardnekkige gevechten Sogdiana en Bactrië in de jaren 329 en 328 v.Chr., en nam bij de verovering van een op een sterke hoogte gelegen vesting, de dochter van de bevelhebber, de schone Roxane, gevangen, met welke hij in het huwelijk trad.[37]

In deze tijd vermoordde Alexander, die zich in de roes van zijn overwinningen aan feestgelagen overgaf, in dronkenschap de redder van zijn levens, Clitus, maar voelde weldra een diep en pijnlijk berouw over die euveldaad. Moedeloos en terneergedrukt, konden hem slechts de dringende beden van zijn Macedoniërs hem tot nieuwe daden opwekken.[38]

Evenwel was hij vervuld geworden met een hevig wantrouwen tegenover menigeen van zijn veldheren, die het afkeurden dat Alexander zich meer en meer naar Aziatische zeden schikte, terwijl anderen niet ophielden hem te vleien. De door hem bevorderde aanbidding (προσκύνησις / proskýnēsis), een Perzische gewoonte, werd hem door de Macedoniërs geweigerd. Een samenzwering van enige aanzienlijke jongelingen in 327 v.Chr. werd streng gestraft.[39] Door dit en andere voorvallen nam de ontevredenheid van de Macedoniërs toe.

Veldtocht naar Indië[brontekst bewerken]
Keerzijde van een in Babylon geslagen overwinningsmunt met Alexander te paard die Poros gezeten op zijn olifant aanvalt.

Toch gelukte het hem haar te doen bedaren, en hij besloot nu in 327 v.Chr., nadat hij ter beveiliging van de noordelijke landen een aantal steden (meestal Alexandrië geheten) had gesticht, de reeds lang voorgenomen tocht naar Indië te ondernemen. Zijn leger was 120.000 man sterk. Koning Taxiles aan de Cophen, een tak van de Indus, onderwierp zich, ook de noordwaarts gelegen volkstammen werden bedwongen, ofschoon niet zonder hardnekkige tegenstand.

Nu bouwde hij een vloot, stak de Indus over en vergrootte het rijk van Taxiles, terwijl hij daar een satrapie stichtte onder zijn veldheer Philippus.[40] Hierop drong hij verder voorwaarts, maar had nog een hevige strijd te voeren met de dappere Indische vorst Poros (326 v.Chr.) aan de Hydaspes. Poros gedroeg zich als een manhaftig krijgsman, werd echter overwonnen en moest zich overgeven. Door zijn gebied te vergroten en hemzelf edelmoedig te behandelen, wist Alexander die vorst voor zich te winnen, zodat hij in hem een trouwe bondgenoot verkreeg.

Gouden muntje met Alexander de Grote op de voorzijde en een olifant op de keerzijde (in 1993 gevonden in Mir Zakah (Afghanistan), nu in een privécollectie in Londen).

Het stichten van verscheidene steden aan de Hydaspes, offeranden en spelen van feestelijke aard[41] hielden de koning vrij lang in deze streken op. Daarop drong hij na hevige gevechten vooruit tot aan de Hyphasis. Hier echter werden zijn soldaten mismoedig, daar zij vernamen, dat aan de overzijde van de rivier krijgszuchtige volksstammen woonden. Zij weigerden daarom verder te trekken. Vruchteloos waren zijn vermaningen, zowel bij de veldheren als bij de soldaten. Zelfs zijn bedreiging, dat hij voorwaarts zou trekken en dat wie niet mee wilde, terug kon keren, boog hun onwil niet.

Toen nu ook de voortekens ongunstig uitvielen, gaf hij toe, liet twaalf grote altaren aan de oever van de rivier oprichten, wedspelen houden en trok toen af, door in november 326 v.Chr. met zijn nieuw gebouwde vloot van bijna 2.000 schepen de Indus af te zakken.[42]

De vloot was onder het bevel van de beroemde zeeman Nearchus. Zij bevatte een gedeelte van de landmacht, terwijl een ander gedeelte onder Hephaestion en Craterus langs de beide oevers van de Hydaspes trok. Hier had Alexander nog een hevige strijd met de dappere Malli te voeren. Hijzelf werd bij het bestormen van hun hoofdstad, waarbij Ptolemaeus Lagi hem redde, zwaar gewond. Met smart en droefheid vernam het leger het bericht van dit ongeluk, maar des te groter was ook de vreugde, toen de herstelde koning zich weer voor de eerste maal aan hen vertoonde. Andere volken onderwierpen zich vrijwillig.

Bij het naderen van de monding van de Indus, besloot hij zelf met de vloot verder te gaan, terwijl Craterus met een gedeelte van het leger te land de terugtocht door gedeeltelijk woeste streken aanving in de zomer van 325 v.Chr. Na de volken, aan de delta van de Indus gelegen, te hebben onderworpen, verliet Alexander de vloot, die langs de kust door de Perzische Golf zou terugvaren, en trok zelf, onder gebrek aan water en een brandende hitte, 60 dagen lang, door de woestijnen van Gedrosië, waarbij velen omkwamen, naar Caramanië, waar hij zich weer met Craterus verenigde.[43]

Terugkeer naar Perzië[brontekst bewerken]

Ook Nearchus kwam spoedig met de vloot hier aan, doch zeilde verder door naar de Eufraat. Alexander zelf begaf zich nu langs een kortere weg naar Perzië, strafte verscheidene stadhouders, die zich aan geweldenarijen hadden schuldig gemaakt, en liet nu schitterende feesten vieren, waaronder ook de grote bruiloftsfeesten, bij welke gelegenheid hij een menigte Macedoniërs met voorname Perzische meisjes verbond. Hij gaf aan zijn leger rijke geschenken, doch verbitterde het tevens, toen hij een groot aantal van de krachtigste jongelingen uit de onderworpen volken gewapend en wel geoefend in het leger opnam, daar het getal van de oude krijgslieden allengs aanzienlijk was ingekrompen. Toen hij nu in 324 v.Chr., hen, die ongeschikt waren geworden, naar hun land wilde laten terugkeren, verlangden de Macedoniërs gezamenlijk hun ontslag: hij kon nu, zeiden ze, immers met de nieuwe soldaten oorlog voeren. Alexander gedroeg zich streng en vastberaden tegen de misnoegden, liet vervolgens de nieuwe troepen wapenen en indelen, en scheen zijn oude soldaten gezamenlijk te willen ontslaan. Deze standvastigheid brak hun trots, zij onderwierpen zich aan de vertoornde veldheer en deze schonk hun vergiffenis. 10.000 veteranen werden nu onder Craterus naar hun vaderland teruggezonden, terwijl Antipater, die met Alexanders moeder Olympias in voortdurende onmin leefde, naar Azië zou komen.[44]

In de herfst van 324 v.Chr. stierf Alexanders beste vriend en makker Hephaestion en werd in Babylon door de diep bedroefde koning prachtig begraven.[45] Door veelomvattende plannen, die zelfs op de verovering van Arabië, Noord-Afrika en Italië doelden, door ontzaglijke uitrustingen te water en te land, zocht Alexander nu verstrooiing voor zijn geschokte geest.

Babylonisch astronomisch dagboek dat de dood van Alexander de Grote vermeldt (British Museum in Londen).

Dood en opvolging[brontekst bewerken]

Doch de menigvuldige inspanning, die dat alles van hem vorderde, als ook de vele uitspattingen en genietingen ondermijnden zijn lichaam. Hij werd door een koorts aangetast, die hem te Babylon op 11 juni 323 v.Chr. sloopte.[2] Het verhaal dat hij aan vergif zou zijn gestorven, is reeds door de ouden zelf genoegzaam weerlegd.

Groot was de droefheid over zijn afsterven, zowel bij de vreemden als bij de Macedoniërs, die des te rechtmatiger was, daar Alexander geen opvolger in de regering naliet. Het lijk van de koning werd aanvankelijk in Memphis bijgezet, doch later door Ptolemaeus naar Alexandrië overgebracht.

Roxane, Alexanders echtgenote, baarde na zijn dood een zoon, Alexander, aan wie men in de spoedig gevolgde oorlogen over het bezit van de nagelaten erfstaten, een aandeel aan de regering met Alexanders halfbroeder, Philippus Arrhidaeus, toestond.

Misschien had Alexander zelf voor deze zoon, die hij verwachtte, aan Perdiccas bij zijn sterven zijn zegelring gegeven, gelijk men verhaalt.[46]

Noten[brontekst bewerken]

  1. a b Plutarchus, Alexander 3.5-8. N.G.L. Hammond, Sources for Alexander the Great: An Analysis of Plutarch's Life and Arrian's Anabasis Alexandrou, Cambridge, 1993, pp. 18-20.
  2. a b Plutarchus, Alexander 73-76, Arrianus, Anabasis Alexandri VII 16 en verder, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis X 4 en verder. J. Lendering, A contemporary Babylonian account of the death of Alexander, Livius.org (2002-2008).
  3. Plutarchus, Alexander 5.7.
  4. Plutarchus, Alexander 7.2-3.
  5. Plutarchus, Alexander 5.8.
  6. Plutarchus, Alexander 6.8.
  7. Plutarchus, Alexander 9.2.
  8. Plutarchus, Alexander 9.5.
  9. Iustinus, Historiae IX 7, Plutarchus, Alexander 10.6-8.
  10. Iustinus, Historiae IX 5, Diodorus Siculus, Bibliotheca historica 2.4-6.
  11. Iustinus, Historiae XI 1, 5, Plutarchus, Alexander 11.
  12. Diodorus Siculus, Bibliotheca historica XVII 2.4-6, 5.1-2, Iustinus, Historiae XI 5.
  13. Iustinus, Historiae XI 2, Plutarchus, Alexander 11.6.
  14. Plutarchus, Alexander 11.5.
  15. Arrianus, Anabasis Alexandri I 5 en verder.
  16. Arrianus, Anabasis Alexandri I 9.9-10,Diodorus Siculus, Bibliotheca historica XVII 14.1, Iustinus, Historiae XI 3.6.
  17. Iustinus, Historiae XI 2-3, Arrianus, Anabasis Alexandri I 7ff., Plutarchus, Alexander 11.8-12.
  18. Plutarchus, Alexander 16, Arrianus, Anabasis Alexandri I 12-16.
  19. Arrianus, Anabasis Alexandri I 20 en verder.
  20. Plutarchus, Alexander 17 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri I 24 en verder.
  21. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis III 1, 4, Iustinus, Historiae XI 7 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri II 3 en verder, Plutarchus, Alexander 18 en verder.
  22. Iustinus, Historiae XI 9, Plutarchus, Alexander 18, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis III 2.
  23. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis III 7-12, Plutarchus, Alexander 19-21, Iustinus, Historiae XI 9.
  24. Arrianus, Anabasis Alexandri II 11, 15.
  25. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IV 2, 4, Plutarchus, Alexander 24 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri II 16-24.
  26. Plutarchus, Alexander 29.
  27. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IV 6.
  28. Arrianus, Anabasis Alexandri III 1.
  29. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IV 7, Plutarchus, Alexander 26 en verder.
  30. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IV 6-16, Iustinus, Historiae XI 12 en verder, Plutarchus, Alexander 31 en verder.
  31. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis V 1, Plutarchus, Alexander 35 en verder.
  32. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis V 6 en verder, Plutarchus, Alexander 38.
  33. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis V 9-13, VI 6.13, Arrianus, Anabasis Alexandri III 21, 25, Diodorus Siculus, Bibliotheca historica XVII 73, Plutarchus, Alexander 42.
  34. Plutarchus, Alexander 42 en verder, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis V 7-13, Arrianus, Anabasis Alexandri III 21.
  35. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis VI 8-11, Arrianus, Anabasis Alexandri III 26 en verder, Plutarchus, Alexander 48 en verder.
  36. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis VII 3 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri IV 7.
  37. Plutarchus, Alexander 47, Arrianus, Anabasis Alexandri IV 1-7, 15-21.
  38. Plutarchus, Alexander 50 en verder, Iustinus, Historiae XII 6.
  39. Plutarchus, Alexander 53-55, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis VIII 5-8, Arrianus, Anabasis Alexandri XIV 10 en verder.
  40. Arrianus, Anabasis Alexandri IV 22 en verder, V 7 en verder, Plutarchus, Alexander 57 en verder.
  41. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis VIII 13 en verder, Plutarchus, Alexander 60 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri V 8-19.
  42. Arrianus, Anabasis Alexandri V 25 en verder, Plutarchus, Alexander 62, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IX 3 en verder.
  43. Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis IX 4-10, Plutarchus, Alexander 63-67, Arrianus, Anabasis Alexandri VI 1-28.)
  44. Plutarchus, Alexander 70 en verder, Arrianus, Anabasis Alexandri VII 4-11, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis X 1 en verder.
  45. Diodorus Siculus, Bibliotheca historica XVII 115.
  46. Iustinus, Historiae XII 15, Curtius, Historia Alexandri Magni Macedonis X 6.

Referenties[brontekst bewerken]