Portaal:Oudheid/werkplaats/Gnaius Pompeius Magnus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Marmeren buste van Pompeius in de Ny Carlsberg Glyptotek.

Gnaius Pompeius, bijgenaamd Magnus (Latijn: CN·POMPEIVS·CN·F·SEX·N·MAGNVS) (Rome, 29 september 106 v.Chr.[1] - Egypte, 28, 29 of 30 september 48 v.Chr.[2]) was de bekende tijdgenoot en mededinger van Gaius Iulius Caesar.

Leven[brontekst bewerken]

Afkomst[brontekst bewerken]

Gnaius Pompeius was de zoon van Gnaius Pompeius Strabo, en werd, evenals Cicero, in 106 v.Chr. geboren. Beiden dienden in de Marsische oorlog onder Pompeius’ vader, van wie de zoon in 87 v.Chr. het leven redde door de ontdekking van een complot onder de soldaten. Zijn vader zou in datzelfde jaar echter sterven ten gevolge van een blikseminslag die hem trof, of een pandemische plaag, of mogelijk zelfs beiden, tijdens de eerste burgeroorlog tussen Marius en Sulla.[3] Volgens sommige bronnen zou zijn lijk door de menigte van zijn draagbaar zijn afgesleurd.[4] Aldus erfde Strabo's negentienjarige zoon Gnaius de landerijen van zijn vader, maar daarenboven blijkbaar ook de trouw van zijn vaders legioenen.

Nadat deze laatsten hadden gezegevierd, hield hij zich tegen hun vervolgingen verborgen, en toen de zijn vader ten laste gelegde verduistering van de buit van Asculum ook hem als erfgenaam, een beschuldiging berokkende, beveiligde hij zich door een huwelijk met Antistia, de dochter van Publius Antistius, die met het onderzoek van het proces was belast.[5]

Opkomst onder Sulla[brontekst bewerken]

Bij Sulla's terugkomst uit Azië (84 v.Chr.) onderscheidde zich de jonge Pompeius door wakkere ijver voor diens zaak en door bijzonder gelukkig de krijg te voeren tegen de ongeschikte aanvoerders van de Marianen. In de burgeroorlog verwierf Pompeius in Picenum, waar zijn familie grote bezittingen had, op eigen kosten en die van zijn vrienden drie legioenen, waarmee hij zich bij Sulla voegde (83 v.Chr.).[6]

Hij versloeg in 82 v.Chr. bij Sena Gallica de legati van Gnaius Papirius Carbo en door het innemen van Praeneste zuiverde hij Italië van de laatste overblijfsels van de partij van Gaius Marius en Lucius Cornelius Cinna., nam Praeneste in en bracht de partij van Gaius Marius en Lucius Cornelius Cinna in Sicilia en Africa ten onder, waarbij hij de titel van imperator verwierf (alsook die van adulescens carnifex (de tienerbeul) omdat hij Gnaius Papirius Carbo en diens aanhangers zonder proces liet executeren).[7]).

Intussen had Sulla hem de hand van zijn stiefdochter Aemilia Scaura aangeboden (een dochter van Marcus Aemilius Scaurus en Caecilia Metella Dalmatica)[8] en hem de bijnaam Magnus ("de Grote") gegeven.[9] Zonder probleem liet Pompeius zich van Antistia scheiden, doch verloor ook weldra zijn tweede vrouw.[10]

Hij huwde vervolgens met Mucia Tertia, derde dochter van Quintus Mucius Scaevola Pontifex Maximus, die bij hem moeder werd van twee zonen Gnaius Pompeius Magnus (bijgenaamd minor om hem van zijn vader te onderscheiden) en Sextus Pompeius Magnus, doch na de Mithridatische Oorlog wegens (vermeend) overspel met Gaius Iulius Caesar door hem werd verstoten.[11]

Door grote zucht naar krijgsroem gedreven, zette hij de vervolging van de hoofden van de tegenpartij van de Marianen in Sicilia en Africa voort. Sicilië bracht hij zonder veel moeite in zijn macht, nadat hij te Lilybaeum Gnaius Carbo in handen gekregen. Zijn afgehouwen hoofd zond hij aan Sulla. Hij verwierf zich de bijnaam van adulescens carnifex (de tienerbeul) omdat hij Gnaius Papirius Carbo en diens aanhangers zonder proces liet executeren.

Hierop trok hij naar Africa tegen Cinna's schoonzoon, Gnaius Domitius Ahenobarbus, die zich met de Numidische koning Hiarbas had verbonden. Met een machtiger leger versloeg hij de onvoorzichtige vijanden in de nabijheid van Utica en werd, slechts 25 jaar oud, op het slagveld als Imperator begroet. En mogelijk werd toen reeds, met de zegen van Sulla, hem de bijnaam Magnus ("de Grote") gegeven. Domitius sneuvelde, Hiarbas werd op de vlucht gevangen genomen en ter dood gebracht en Hiempsal tot zijn opvolger aangesteld.

Sulla zelf begon over het buitengewoon geluk van de jeugdige veldheer bezorgd te worden en wilde aan diens toenemende roem paal en perk stellen: hij zou als bijzonder persoon zonder troepen en zonder zegepraal naar Rome terugkeren. Tegen het eerste verzette zich het leger door een opstand, die Pompejus schijnbaar met grote inspanning onderdrukte, en daar hij nu aan het hoofd van de troepen voor Rome stond, wist hij ook zijn triomftocht door te drijven, hoewel Sulla slechts schoorvoetende zijn toestemming gaf.

In de laatste jaren van Sulla's leven stond hij met deze niet meer op een vriendschappelijke voet. Vandaar dat hij ook in 78 v.Chr. tegen diens wens de kandidatuur van Aemilius Lepidus naar het consulaat ondersteunde.

Na de burgeroorlog wist Pompeius aan Sulla de eer van een triomftocht af te dwingen voor zijn overwinning op koning Hiarbas van Numidië, ofschoon hij nog ambteloos burger en alleen eques (Romeins ridder) was.[12]

Oorlog tegen Sertorius en eerste consulaat[brontekst bewerken]

Na Sulla’s dood bedwong hij de oproerige consul Marcus Aemilius Lepidus (77 v.Chr.),[13]. Hij verlangde vervolgens met proconsulaire macht naar Hispania te worden gezonden, waar Quintus Caecilius Metellus Pius vruchteloos de overblijfselen van de Mariaanse partij onder Quintus Sertorius trachtte te vernietigen. Toen de senaat zijn verzoek naast zich neerlegde, weigerde Pompeius zijn leger af te danken. Daarop stemde de senaat met tegenzin in met zijn aanstelling.[14] Het geluk diende Pompeius ; Sertorius viel door samenzwering en met zijn dood was de strijd beslist (72 v.Chr.). Op zijn terugtocht (71 v.Chr.) vernietigde Pompeius een bende van 5.000 zwaardvechters (medestanders van Spartacus), die aan Crassus ontkomen, een goed heenkomen uit Italia zochten. Met Crassus werd hij voor het jaar 70 v.Chr. tot consul verkozen. Daags voor het aanvaarden van zijn ambt hield hij de hem toegekende triomftocht, om dit nog te kunnen doen als eques.

Daar hij echter de senaat van zich had vervreemd, begreep hij elders een steun te moeten zoeken om zijn eerzucht te bevredigen. Onder hevige twisten met zijn ambtgenoot herstelde hij door zijn lex Pompeia de vroegere macht van de volkstribunen.[15] De beloning bleef niet uit.

De zeeroversoorlog en de derde Mithridatische oorlog[brontekst bewerken]

Zie Derde Mithridatische Oorlog voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Door de lex Gabinia (67 v.Chr.) en de lex Manilia (66 v.Chr.) werd hij achtereenvolgens het bevel in de zeeroversoorlog en in de oorlog tegen Mithridates opgedragen.[16] De zeeschuimerij werd voor het ogenblik uitgeroeid. Hoewel men in Rome dacht dat hij de klus in drie jaar zou voltooien, werden het er drie maanden, om precies te zijn, 89 dagen.[17] Pompeius dreef ze naar de oostelijke bovenhoek van de Middellandse Zee. Hij liet de overgebleven piraten voor de keus: zich doodvechten, of een nieuw leven beginnen. Allen kozen voor het laatste. Uit dankbaarheid stichtten de bekeerde piraten de stad Pompeiopolis (nabij het huidige Mersin).[18] Mithridates en zijn schoonzoon Tigranes II van Armenia, reeds door Lucius Licinius Lucullus uitgeput, waren spoedig onschadelijk gemaakt,[19] Syria en Judaea werden onder Romeins gezag gebracht.[20] In 62 v.Chr. kwam Pompeius in Italia terug en vierde een schitterende zegetocht. De senaat evenwel weigerde de beschikkingen van Pompeius in het oosten te bekrachtigen (60 v.Chr.).[21]

Het eerste triumviraat[brontekst bewerken]

Zie eerste triumviraat voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Hierdoor gekrenkt, sloot hij zich bij Caesar en Crassus aan, en het verbond, het zogenaamde eerste triumviraat (driemanschap), werd bezegeld door een nieuw huwelijk van Pompeius met Caesars dochter Iulia Caesaris (59 v.Chr.).[22] Pompeius zag nu zijn beschikkingen door de senaat goedgekeurd. Terwijl Caesar in Gallia was, werd Pompeius in 55 v.Chr. andermaal met Crassus consul en kreeg Hispania tot provincia met verlof, het door legati te laten besturen en zelf te Rome te blijven, in naam om het oog te houden op mogelijke woelingen van mededingers. Hij zou in dit jaar grootse bouwwerken optrekken, waaronder een porticus, een tempel van Venus Victrix en het eerste stenen theater van Rome.[23]

De breuk met Caesar en de weg naar burgeroorlog[brontekst bewerken]

Iulia wist, zolang zij leefde, botsingen tussen haar echtgenoot en haar vader te voorkomen, doch toen zijn in 54 v.Chr. was overleden en Crassus in 53 v.Chr. was omgekomen, waren alle banden tussen Pompeius en Caesar verbroken.[24]

Pompeius wist geen andere tactiek te volgen dan achter de schermen woelingen aan te stoken. Rome verkeerde in een staat van volkomen regeringsloosheid, en zo werd na de dood van Publius Clodius Pulcher, op voorstel van de senaat, Pompeius tot consul zonder ambtsgenoot gekozen (52 v.Chr.), met opdracht de orde te herstellen en met de macht zich, als hij het geraden achtte, een ambtsgenoot toe te voegen.[25] Metellus Scipio, die ook naar het consulaat had gedongen, zag zich door deze wending teleurgesteld, doch sloot zich weldra bij Pompeius aan en werd diens schoonvader en medeconsul.[26] Pompeius zocht nu zijn verdere steun bij de optimatenpartij. In het ijdel zelfvertrouwen, dat hij de macht in handen had, trad hij nu met allerlei willekeurige handelingen en eisen tegen Caesar op.

Burgeroorlog[brontekst bewerken]

Zie Burgeroorlog tussen Pompeius en Caesar voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Caesar was echter op alles voorbereid en overrompelde Pompeius, die eerst nog trachtte stand te houden in Italië. Maar hij zou, nadat de consuls met een groot deel van zijn leger naar Dyrrhachium had laten oversteken,[27] met twintig cohorten nog nog enkele dagen Brundisium verdedigen totdat zijn vloot was teruggekeerd om ook hem en zijn laatste manschappen over te zetten[28]

Caesar besloot echter niet direct over te steken, maar richtten zich eerst op Hispania. Toen hij uiteindelijk overstak, werd hij eerst nog door Pompeius verslagen bij Dyrrhacium. Maar omdat hij Caesar de kans gaf te ontsnappen, zou het tot een nieuwe confrontatie komen. Pompeius zou uiteindelijk op 6 juni 48 v.Chr. tegen Caesar bij Pharsalus een beslissende nederlaag lijden.[29]

Pompeius' dood[brontekst bewerken]

Pompeius vluchtte na zijn nederlaag met zijn vrouw Cornelia Metella en zijn zoon Sextus naar Egypte, maar werd in de koninklijke boot, waarmee Ptolemaeus XII hem eershalve van boord liet halen, door diens voogd Achillas (en Lucius Septimius) verraderlijk van achteren vermoord, voor de ogen van zijn familie en vrienden, die aan boord waren gebleven.[30]

Beoordeling[brontekst bewerken]

Pompeius was een man groot geworden in oorlogstijd, die echter niet wist hoe te handelen in vrede. Dit was zijn ongeluk: hij was krijgsman, geen staatsman. En wat meer was: hij zou tegen een man (Caesar) komen te staan die zowel in de krijg als in de staat zijn meerdere zou blijken te zijn.

Portret[brontekst bewerken]

Munt met beeldenaar van Gnaius Pompeius Magnus op de voorzijde.

Het enige door opschriften bevestigde portret is de beeldenaar op denarii die door zijn zoon Sextus Pompeius Magnus Pius na zijn dood werden geslagen (afbeelding twee).[31] Op grond van deze werd een portretkop (afbeelding 1) uit het graf van de Licinii (vroege principaat) geïdentificieerd, die de in de literaire bronnen vermelde imitatio Alexandri van Pompeius illustreert met de pathetische kuif met een door vele waarnemers als "boerengezicht" omschreven gelaat combineert.[32] Een in Venetië bewaarde portretkop toont klaarblijkelijk een iets jongere Pompeius.[33] Contemporaine Pompeiusvoorstellingen zijn mogelijk kleine inzetkoppen, die in vereenvoudige vorm zijn karakteristieke kentrekken vertonen.[34] Een portret van de jonge Pompeius ten tijde van zijn eerste triomftocht is mogelijkerwijze in een kop in de Galleria degli Uffizi overgeleverd, maar deze identificatie is omstreden.[35]

Bronnen[brontekst bewerken]

Het geschiedwerk van Theophanes van Mytilene, die ook als een belangrijk adviseur van Pompeius had gediend, is op enkele fragmenten na verloren gegaan. Dit is ook het geval voor de Historiae van Gaius Asinius Pollio, wiens werk echter door meerdere latere auteurs (o.a. Plutarchus) werd gebruikt.

Stamboom van Gnaius Pompeius Magnus[brontekst bewerken]

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Antistia (1)
 
Aemilia Scaura (2)
 
Gnaius Pompeius Magnus
 
Mucia Tertia (3)
 
Iulia Caesaris (4)
 
Cornelia Metella (5)
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Claudia
 
Gnaius Pompeius MagnusScribonia
 
Sextus Pompeius Magnus PiusFaustus Cornelius Sulla (1)
 
Pompeia Magna
 
Lucius Cornelius Cinna (2)
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Lucius Scribonius Libo
 
PompeiaFaustus Cornelius SullaLucius Cornelius Sulla Felix AhenobarbusCornelia SullaGnaius Cornelius Cinna MagnusCornelia Pompeia Magna
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Marcus Scribonius Libo DrususScribonia Crassi
 
Marcus Licinius Crassus
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Marcus Licinius CrassusGnaius Pompeius Magnus
 
Claudia AntoniaLucius Calpurnius Piso LicinianusLicinius Crassus Scribonianus
 


Legenda:
 
 
getrouwd
 
 
zoon/dochter van

Noten[brontekst bewerken]

  1. Velleius Paterculus, Historia Romana II 53.4, Plinius maior, Naturalis Historia XXXVII 13.
  2. 28 september: Velleius Paterculus, Historia Romana II 53.3; 29 september: Plutarchus, Camillus 19.7; 28 of 29 september: Plutarchus, Moralia 717D; 30 september: Plutarchus, Pompeius 79; onzeker: Cassius Dio, XLII 5.2, Appianus, Bellum Civile II 86.363.
  3. Velleius Paterculus, Historia Romana II 21.4, Plutarchus, Pompeius 1.2, Appianus, Bellum Civile I 80.
  4. Velleius Paterculus, Historia Romana II 21.4, Plutarchus, Pompeius 1.2.
  5. Plutarchus, Pompeius 4.
  6. Cassius Dio, XXXIII 107 (frag.).
  7. Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia VI 2 § 8.
  8. Plutarchus, Pompeius 9.2.
  9. Plutarchus, Pompeius 13.4-5.
  10. Plutarchus, Pompeius 4.2-3, 5, 9.2-3.
  11. Cicero, Epistulae ad familiares V 2, ad Atticum I 12.3, Plutarchus, Pompeius 42.7.
  12. Plutarchus, Pompeius 14, Plinius maior, Naturalis Historia VIII 4, Licin., 31. Het is echter onzeker of deze triomftocht nu op 12 maart 81 of 80 v.Chr. plaatsvond (R. Seager, Pompey the Great: A Political Biography, Oxford, 20022, p. 29.).
  13. Plutarchus, Pompeius 16.2-5.
  14. Plutarchus, Pompeius 17.
  15. Cicero, In Verrem actio secunda V 163, Pseudo-Asconius, In Verrem actio secunda 76, Velleius Paterculus, Historia Romana II 30.4, Plutarchus, Pompeius 22.3, Pseudo-Asconius, in Verrem 189 (ed. T. Stangl).
  16. Asconius Pedianus, Pro Cornelio de maiestate 72a-c, Cicero, Pro lege Manilia 15 § 44, 17 § 52-53, 19 § 56-58, 20 § 59, 23 § 67, Cassius Dio, XXXVI 21-35, Eutropius, VI 13, Livius, Periochae XCIX, Valerius Maximus, Facta et dicta memorabiliaVIII 15 § 9, Velleius Paterculus, Historia Romana II 31-32; Asconius Pedianus, Pro Milone 45b, 65b, Cassius Dio, XXXVI 40-41.
  17. Plutarchus, Pompeius 28.2.
  18. Plutarchus, Pompeius 28.4, Strabo, Geographica XIV 3 § 3, Plinius maior, Naturalis Historia V 22 § 92, Stephanus Byzantinus, s.v. Πομπηϊούπολις.
  19. Cicero, pro Lege Manilia 12.
  20. Strabo, Geographica XVI 2.8, 18, 46, Flavius Iosephus, Bellum Iudaicum I 155ff., Antiquitates Iudaicae XIV 74ff., Eutropius, VI 14.2.
  21. Plutarchus, Lucullus 42.5-6, vgl. Cicero, ad Atticum I 14.3.
  22. Triumviraat: Cicero, Epistulae ad Atticum II 17.1, Plutarchus, Pompeius 49.4, Aulus Gellius, Noctes Atticae IV 10.5; huwelijk: Plutarchus, Caesar 14.7, Suet., Caesar 21.1.
  23. Pseudo-Asconius, in Pisonem 1, Velleius Paterculus, Historia Romana II 48, Chronicon Paschale a.u.c. 697; Beda, Chronica Minora (ed. Mommsen) I 215, Plinius maior, Naturalis Historia VII 34, 35.114, 36.41, VIII 20, Tacitus, Annales XIV 20, Plutarchus, Pompeius 40.5, 52.4, Cassius Dio, XXXIX 38.1.
  24. Velleius Paterculus, Historia Romana II 44, 47.2, Florus, II 13.13, IV 2.13, Plutarchus, Pompeius 53.4-7, Caesar 23.5-6, 28.1, Lucanus, Pharsalia I 113, Livius, Periochae 106.1, Suetonius, Caesar 26.1, Appianus, Bellum Civile II 19.
  25. Plutarchus, Cato minor 47.3, Pompeius 54.4-5, Cassius Dio, XL 50, Appianus, Bellum Civile II 23.
  26. Plutarchus, Pompeius 55.7, Cassius Dio, XL 51, Appianus, Bellum Civile II 25.
  27. Plutarchus, Caesar 35.2.
  28. Cassius Dio, XLI 12-13.
  29. Caesar, Commentarii de bello civili III 88-99, Frontinus, Strategamata II 3 § 22, Appianus, Bellum Civile II 76-82, Cassius Dio, XLI 52-63, Plutarchus, Pompeius 68-73, Lucanus, Pharsalia.
  30. Caesar, Commentarii de bello civili III 104.3, Cicero, De divinatione II 22, Tusculanae disputationes III 66, Strabo, Geographica XVI 2 § 33, XVII 1 § 11, Velleius Paterculus, Historia Romana II 53.3, Valerius Maximus, Facta et dicta memorabiliaV 1 § 10, Plutarchus, Pompeius 79, Livius, Periochae 112, Cassius Dio, XLII 4.1ff., Appianus, Bellum Civile II 84.355ff., Florus, II 13.52, Eutropius, VI 21.3, Orosius, VI 15.28.
  31. V.M. Strocka, Caesar, Pompeius, Sulla. Politikerporträts der späten Republik, in Freiburger Universitätsblätter 163 (2004), p. 60; zie ook Sear 1392, WildWinds.com
  32. V.M. Strocka, Caesar, Pompeius, Sulla. Politikerporträts der späten Republik, in Freiburger Universitätsblätter 163 (2004), p. 60. Zie ook: A. Kühnen, Die imitatio Alexandri in der römischen Politik (1. Jh. v. Chr. - 3. Jh. n. Chr.), Münster, 2008, pp. 53–75.
  33. V.M. Strocka, Caesar, Pompeius, Sulla. Politikerporträts der späten Republik, in Freiburger Universitätsblätter 163 (2004), p. 60 (afb. 26-28).
  34. V.M. Strocka, Caesar, Pompeius, Sulla. Politikerporträts der späten Republik, in Freiburger Universitätsblätter 163 (2004), pp. 62-63 (afb. 31-32).
  35. V.M. Strocka, Caesar, Pompeius, Sulla. Politikerporträts der späten Republik, in Freiburger Universitätsblätter 163 (2004), pp. 64-66 (afb. 35-37).

Referenties & verder lezen[brontekst bewerken]

Zie de categorie Gnaeus Pompeius Magnus van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.