Portaal:Oudheid/werkplaats/Tweede Punische Oorlog

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Tweede Punische oorlog
Deel van de Punische oorlogen
Periode 218-201 v.Chr.[1]
Partijen Romeinse Republiek
Aetolische Bond
Pergamon 
Carthago
Syracuse
Macedonië
Leiders Publius Cornelius Scipio†,
Tiberius Sempronius Longus
Publius Cornelius Scipio Africanus maior†,
Gaius Flaminius†,
Fabius Maximus†,
Claudius Marcellus†,
Lucius Aemilius Paullus†,
Gaius Terentius Varro†,
Marcus Livius Salinator†,
Gaius Claudius Nero†,
Gnaeus Cornelius Scipio Calvus†,
Masinissa†,
Marcus Minucius Rufus†,
Gnaeus Servilius Geminus† 
Hannibal, zoon van Hamilcar Barkas†,
Hasdrubal, zoon van Hamilcar Barkas†,
Mago, zoon van Hamilcar Barkas†,
Hasdrubal Gisgo†,
Syphax†,
Hanno de Oudere†,
Hasdrubal Calvus†,
Hampsicora†,
Maharbal
Sterkte 216 v.Chr.:[2]
80.000 infanterie
en 9.600 cavalerie
211 v.Chr.:[3]
115.000 infanterie,
13.000 cavalerie en
2 vloten van
150 schepen. 
218 v.Chr.:[4]
90.000 infanterie,
12.000 cavalerie
en 37 olifanten
Plaats Italia, Sicilia, Hispania, Gallia Cisalpina, Gallia Transalpina, Africa, Griekenland
Casus belli Volgens de officiële Romeinse versie een aanval van Carthago op Romes bondgenootstad Saguntum. De chronologie doet denken dat Rome verdere annexatie van gebieden op het Iberische Schiereiland beoogde.
Uitkomst Overwinning van Rome
Gevolg Rome bemachtigt de dominantie over het hele westelijke Middellandse Zeegebied.
Kaart met de Carthaagse veldtochten en de belangrijkste veldslagen van de Tweede Punische Oorlog

De Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.[1]) werd uitgevochten tussen Rome en Carthago in de 3e eeuw v.Chr., eerst in Europa (16 jaar lang[5]) en vervolgens in Afrika.

De oorlog brak uit op initiatief van de Puniërs, die zich op Rome wilden wreken na hun nederlaag in de Eerste Punische Oorlog. Hoewel deze strijd niet de langste was van alle Punische oorlogen, was het zeker de belangrijkste door het grote aantal volkeren dat erbij betrokken was, door de economische en menselijke tol die hij eiste, en door de beslissende gevolgen op historisch, politiek en daarmee ook op sociaal vlak voor het hele Middellandse Zeegebied, gevolgen die zich, volgens sommigen, tot op de dag van vandaag laten gevoelen.[6]

Was de Eerste Punische Oorlog vooral een maritieme, waarin de Romeinen voor het eerst ervaring met zeeslagen opdeden, de tweede werd geheel te land uitgevochten, waarbij veel grotere aantallen strijders betrokken waren en dus ook grotere verliezen geleden konden worden. De veldslagen op het land, die elkaar aan een sneltempo opvolgden, vertoonden een voortdurend komen en gaan van enorme massabewegingen van infanterie, olifanten en ruiters. De oorlogsvloten kwamen met elkaar in aanvaring, maar hun functie bleef meestal beperkt tot het ondersteunen van de landlegers in hun verplaatsingen, of om diplomaten van het ene naar het andere rijk te voeren, over de Middellandse Zee heen. Ook al wordt het terrein van deze oorlog in vele gevallen beperkt tot de weg die Hannibal Barkas aflegde van Spanje naar Zuid-Italië, toch was het hele Middellandse Zeegebied rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken bij het conflict tussen Rome en Carthago. Iberië, Gallië, Gallia Cisalpina, Italia en Africa vormden het schouwtoneel voor gevechten, terwijl de diplomatieke strijd tussen de beide mogendheden zich afspeelde tot in Numidië, Griekenland, Macedonië, Syrië, de koninkrijken van Anatolië en Egypte.

Geopolitiek landschap[brontekst bewerken]

Carthago[brontekst bewerken]

Aan het einde van de Eerste Punische Oorlog bevond Carthago zich in een rampzalige financiële toestand. Enorme geldsommen (3.200 Euboeïsche talenten op 10 jaar tijd[7]) moesten als schadeloosstelling aan de overwinnaars betaald worden en Romeinse krijgsgevangenen moesten zonder losgeld worden vrijgelaten.[8] De rijke graanschuur Sicilië was verloren gegaan en onder Romeins bewind gekomen (en men verbood de Carthagers oorlog te voeren tegen Hiëro II van Syracuse[9]). Tot overmaat van ramp kon Carthago zijn Libische en Numidische huurlingen niet meer betalen, waardoor deze een bloederige opstand begonnen, die pas na 3 jaren vol inspanningen en wreedheden bedwongen kon worden.[10] Intussen profiteerde Rome van de lokale Carthaagse troebelen om Sardinië en Corsica te bezetten,[11] waarbij het Carthago dwong om nog een laatste vergoeding te betalen, dit om een nieuwe losbarsting van geweld te vermijden, die Rome zich op dat moment niet kon veroorloven.[12] Hoewel de Carthagers dit zagen als een vernederende kaakslag ten aanzien van hun natie, konden ze niets anders doen dan hun nederlaag zonder slag of stoot toe te geven.

Geopolitieke landschap van de hele Middellandse Zee aan de vooravond van de Tweede Punische Oorlog.

Een groot gedeelte van de handel, waaruit Carthago het merendeel van zijn inkomsten haalde, was naar rustiger oorden verhuisd en werd beheerst door nieuwe machthebbers. De stad zelf was verdeeld in twee kampen, wat misschien wel de enige reden voor haar ondergang zou zijn. Enerzijds was er de aristocratie, die zich eeuwenlang in stand hield als bezitter van weidse landgoederen gebaseerd op gespecialiseerde landbouw. Anderzijds was een nieuwe "bourgeoisie" van handelaars en ambachtslieden, die vooral geïnteresseerd was in uitbreiding naar de kusten van Europa, maar haar macht en economische ondernemingskracht van dag tot dag zag afnemen.

Rome[brontekst bewerken]

Rome plukte de vruchten van een reeks expansionistische oorlogen gedurende de voorgaande eeuwen. Reeds Polybios hield zich bezig met de vraag hoe de Romeinse Republiek in een tijdspanne van slechts 53 jaar de heerser over de (toenmalig bekende) wereld kon worden;[13] in werkelijkheid had Rome weliswaar een grote sprong vooruit gemaakt met de overwinning op de Carthagers, maar waren er eeuwen van voorbereiding nodig geweest om dit niveau te bereiken. In de tijd van de Eerste Punische Oorlog waren de Romeinen er nog niet in geslaagd heel Italië onder hun heerschappij te brengen. In het zuiden waren er de Griekse kolonies, nog steeds vrij en vastberaden om dat zo te houden, in het oosten - langs de Adriatische kusten woonden volkeren die "slechts" bondgenoten waren en de Samnieten, die een barrière vormden tussen het Romeinse gebied en Groot-Griekenland, boden ondanks vele nederlagen kranig weerstand.

Na de oorlog had Rome de vrije hand op het hele Italische Schiereiland ten zuiden van de Tosco-Emiliaanse Apennijnen en had de stadstaat zijn eerste provincie bemachtigd: Sicilië, een rijk, vruchtbaar en cultureel hoogstaand eiland. De discussies in de senaat woedden niet zozeer over de vraag "hoe" en "of" Rome haar machtsgebied zou uitbreiden, maar wel over "waarheen" de stad moest met haar oorlogscapaciteit en met de ongelofelijke hoeveelheid economische hulpbronnen die in de schatkist terechtkwam. Uiteindelijk werd besloten om zich naar alle richtingen tegelijk toe te keren. Het leger begon de Povlakte binnen te dringen, om de Liguriërs, die een doorgang naar het zuiden zochten, de weg af te snijden en om voorgoed af te rekenen om het Gallische gevaar.[14] Bovendien trachtte men met de bouw van talrijke kolonies een uitlaatklep te bieden aan de noodzaak om de veteranen van land te voorzien; tegelijkertijd richtte Rome zijn aandacht op koningin Teuta die aan het hoofd van haar Illyrische zeerovers de scheepvaart in de Adriatische Zee verstoorde.[15] Dit gaf de Romeinen een gelegenheid om zich te bemoeien met de politiek van de Griekse stadstaten, van Macedonië en van de Aetolische Bond, die elk in min- of meerdere mate te lijden hadden van de zeerovers en bovendien met elkaar op voet van oorlog leefden.[15] Intussen bezette Rome de Punische provincies Sardinië en Corsica, handig gebruik makend van de zwakte van Carthago, dat geruïneerd en met handen en voeten gebonden was door de Huurlingenoorlog.[11]

Heropstanding van Carthago[brontekst bewerken]

Eens het probleem van de huurlingen enigszins opgelost was, zocht Carthago een manier om zijn historische pad te hervatten.[10] De regering van de stad was ruwweg verdeeld in twee partijen: aan de ene kant de traditionele landadel, geleid door de familie Hanno, en aan de andere kant de klasse van ondernemers en handelaars, die aangevoerd werd door de familie Barkas, in het bijzonder door Hamilcar.

Hanno stelde voor een akkoord te sluiten met Rome en zich voortaan te richten op uitbreiding van de Carthaagse machtssfeer in het Afrikaanse binnenland, met andere woorden weg van de voormalige tegenstanders. Hamilcar daarentegen zag in Spanje, waar Carthago al eeuwenlang grote handelsbelangen had, het middel om de Punische staatsfinanciën er weer bovenop te helpen.[16]

Hamilcar, die een belangrijke rol gespeeld had in het onderdrukken van de huurlingenopstand, delfde op politiek vlak het onderspit. De Carthaagse senaat bezorgde hem namelijk niet de gevraagde schepen om naar Spanje uit te varen. Hierop nam hij de leiding over de resterende huurlingenbendes en doorkruiste hij in een ongeziene mars heel het kustgebied van Noord-Afrika tot aan de Straat van Gibraltar. Vergezeld van zijn zoon Hannibal en zijn schoonzoon Hasdrubal stak hij de Straat van Gibraltar over en marcheerde oostwaarts verder langs de Spaanse kust, op zoek naar nieuwe rijkdommen voor zijn vaderstad.[17]

De Carthaagse veldtocht begon meer en meer te lijken op een veroveringscampagne.[18] Tussen 237 v.Chr., het jaar van zijn vertrek uit Afrika, en 229 v.Chr., het jaar van zijn overlijden in volle strijd,[18] slaagde Hamilcar erin om het expeditieleger op economisch en militair vlak zelfvoorzienend te maken, in die mate dat het grote hoeveelheden koopwaar en metaal naar Carthago kon sturen, die als oorlogsschatting geëist werden van de Hispanische stammen.[19] Na de dood van Hamilcar werd hij als generaal opgevolgd door zijn schoonzoon, die zijn beleid richtte op het consolideren van de overwinningen. In vredesverdragen en andere overeenkomsten werden de verhoudingen met de verscheidene inheemse volkeren bestendigd[20] en er werd nieuwe stad gesticht. Men noemde haar Qart-ḥadašt, "Nieuwe Stad", in naam gelijk aan Carthago en tegenwoordig Cartagena geheten, van Carthago Nova, "Nieuw Carthago".[21]

De Romeinen, die hun handen vol hadden met de strijd tegen de Galliërs, kozen ervoor om een verdrag te sluiten met Hasdrubal. In 226 v.Chr. sloten ze, deels op aansporen van hun bondgenoot Massilia (het huidige Marseille), die zich bedreigd zag door de oprukkende vijand, een verdrag dat de Ebro vastlegde als grens voor de Carthaagse expansie.[18] Impliciet erkenden ze zo het Carthaagse bestuur over het nieuwe grondgebied.[22] Daarentegen betekende een leger van ongeveer 50.000 man infanterie, 6.000 grotendeels Numidische ruiters en meer dan 200 krijgsolifanten voor de Carthagers niet alleen een aanzienlijke legermacht maar ook een economisch probleem vanwege het dure onderhoud, wat mogelijke tegenstanders op ideeën kon brengen. De ommekeer kwam in 221 v.Chr.: Hasdrubal werd, blijkbaar vanwege een vrouw (of misschien was het, zoals Livius[23] vermeldt, een slaaf die de dood van zijn meester wenste te wreken), omgebracht door een Gallische huursoldaat[24] en het Carthaagse leger riep Hannibal, die slechts 26 jaar oud was, uit tot zijn aanvoerder.[25] Carthago zou deze beslissing bij volksvergadering bevestigen.[26]

Casus belli[brontekst bewerken]

Polybius verklaarde dat er drie belangrijke oorzaken waren voor het uitbreken van de tweede oorlog tussen de Romeinen en Carthagers:

  1. De eerste die verantwoordelijk is voor de oorlog tussen de Romeinen en Carthagers was de wraakzuchtige geest van de vader van Hannibal, Hamilcar Barkas.[27] Deze laatste zou, als het niet voor de opstand van de huurlingen tegen de Carthagers zou zijn geweest, zijn begonnen een nieuw conflict voor te bereiden.[28] Er wordt ook vermeld, dat Hannibal voor het vertrek naar Spanje door zijn vader naar de tempel van de stadsgoden was gebracht, waar hij hem had doen zweren een eeuwige haat tegen Rome te koesteren.[29] Hij was niet veel meer dan een kind, maar zou toch de diepere betekenis van de eed begrepen hebben. Op 26-jarige leeftijd was hij de beslissende factor voor de ommekeer in het Carthaagse beleid aangaande Spanje, als legerleider aanbeden door zijn manschappen met wie hij jarenlang samengeleefd en alle ongemakken en gevaren gedeeld had.[30]
  2. De tweede oorzaak van de oorlog was, opnieuw volgens de Griekse historicus Polybios,[31] het feit dat de Carthagers het verlies van de heerschappij over Sardinië en Corsica door misleiding moesten verduren, zoals ook blijkt uit Livius,[32] en de betaling van nog eens 1.200 talenten bovenop de eerder, aan het einde van de Eerste Punische Oorlog, overeengekomen som.
  3. De derde en laatste reden was dat een aantal militaire successen in Spanje door de Carthaagse legers, deze een nieuw elan gaven en men deze in dezelfde geest van wraak tegen de Romeinen wist op te zetten.[33]

Polybios spreekt hiermee de door de Romeinse historicus Quintus Fabius Pictor opgegeven casus belli tegen, namelijk de belegering van Saguntum en het oversteken van de Ebro door de Carthaagse legers.[34] Hij dacht dat deze gewoon twee gebeurtenissen die het chronologische begin van de oorlog vormden, maar niet de onderliggende oorzaken van de oorlog waren.[35] Het verdrag van 226 v.Chr. had de Ebro vastgesteld als grens van de Punische expansiedrift, maar enkele steden hadden, ook al behoorden ze nu tot het Carthaagse grondgebied, nog steeds een bondgenootschap met Rome: Ampurias, Rosas en de beroemdste van allemaal, Saguntum. Gelegen op een beschutte plaats op het hoogste punt van een hoogvlakte, was Saguntum voorbestemd om een belangrijke rol te spelen in de voorbereiding van Hannibals leger, door de strategische kwaliteit te verhogen. Aldus werd Saguntum uitverkoren tot casus belli.[36]

Met een voorwendsel verklaarde Hannibal de oorlog aan de stad.[37] Saguntum vroeg daarop hulp aan zijn bondgenoot Rome, die zich er echter toe beperkte om ambadassadeurs te sturen, die Hannibal zelfs nooit zou ontvangen.[38] Saguntum werd in maart 219 v.Chr. aangevallen en onderworpen aan een rampzalige belegering die gedurende acht maanden aansleepte, zonder dat Rome ook maar besliste iets te ondernemen.[39] Bekend is het wanhopige verzoek van enkele afgezanten:

Dum ea Romani parant consultantque, iam Saguntum summa vi oppugnabatur.
Terwijl de Romeinen dit voorbereiden en overlegen, werd Saguntum reeds met grootste kracht belegerd.

— Titus Livius, Ab Urbe Condita XXI 7.1.

Uiteindelijk gaf de stad, afgemat door maanden van honger, veldslagen, gevechten en wanhoop, zich over en werd ze met de grond gelijk gemaakt.[40] Nu pas kwam Rome tussenbeide. Het stuurde een afvaardiging naar Carthago om het ontslag van Hannibal te eisen. Maar door de rijkdommen die jarenlang uit Spanje aangekomen waren, was de volksgunst er omgeslagen ten voordele van de oorlogspartij, en het verzoek werd afgewezen. Het onafwendbare gevolg was dat Rome de oorlog verklaarde aan Carthago. Het was op het einde van 219 v.Chr. dat de tweede Punische oorlog uitbrak.

Voorbereidselen van Hannibal[brontekst bewerken]

In de lente van 218 v.Chr., enkele maanden na de verovering van Saguntum, voltooide Hannibal de tweede lichting van zijn leger: hij liet 15.000 mannen komen uit Carthago, onder wie 2.000 Numidische ruiters. De combinatie van deze nieuwe troepen, plaatselijke strijdkrachten en een duizendtal Liguriërs bleef achter in Spanje onder leiding van zijn broer Hasdrubal, om de bevolking in toom te houden. Naar Carthago werden als versterking 14.000 infanteristen en 1.200 Iberische ruiters gestuurd, samen met 4.000 Spaanse edelen die, ook al waren ze volgens de officiële lezing "elitetroepen", voornamelijk tot taak hadden om als gijzelaars de trouw van Spanje te verzekeren. Hannibal slaagde er zo in om de controle over de verscheidene militair en politiek gevaarlijke plaatsen in evenwicht te houden met troepen die zelf niet aan het grondgebied gebonden waren, en gijzelaars bewaakten die uit nog een ander gebied afkomstig waren.

Voorbereidselen van Rome[brontekst bewerken]

De zeeslagen van de eerste Punische Oorlog indachtig, rustte Rome een vloot van meer dan 200 quinqueremen uit; de stad zelf leverde 24.000 legionairs en 2.000 ruiters, de Italische bondgenoten voegden daar nog 45.000 infanteristen en 4.000 ruiters aan toe. De twee consuls verdeelden, naar goede gewoonte, de taken onder elkaar; Tiberius Sempronius Longus (consul in 218 v.Chr.) werd naar Sicilië gestuurd met twee legioenen plus enkele troepen van de bondgenoten, in totaal 24.000 infanteristen en 2.000 ruiters, met de opdracht over te steken naar Afrika om Carthago rechtstreeks aan te vallen. Een vloot van 160 quiqueremen en een groep lichte schepen moest de soldaten vervoeren.

De eerste militaire actie zou bestaan hebben uit het veroveren van de Punische vesting Melita (Malta), die zich zonder slag of stoot overgaf. Aan Publius Cornelius Scipio de vader van de beroemde Scipio Africanus en zijn broer Gnaius Cornelius Scipio werd de inval in Spanje toevertrouwd, waarvoor ze beschikten over alle overige troepen: twee legioenen en de resterende strijdkrachten van de bondgenoten, zijnde 22.000 infanteristen, 2.000 ruiters en een zestigtal schepen. Het plan voorzag dat het leger Carthago, dat - zoals eerder gezegd is - hier allerminst op voorbereid was, zware klappen zou toebrengen, en tegelijkertijd in Spanje Hannibal zou aanvallen, bij voorkeur met behulp van de lokale bevolking.

Er werden ambassadeurs naar Spanje gestuurd om een poging te doen een bondgenootschap te sluiten met de Keltiberische stammen, die al jaren in een strijd verwikkeld waren met de Carthagers. Maar hoewel enkele stammen het voorstel aannamen, weigerden anderen, met het gebrek aan hulp in Saguntum vers in het geheugen, Rome te helpen. Zo zetten ze wel een negatieve kettingreactie in gang, doordat hun voorbeeld in Gallië aan beide kanten van de Alpen gevolgd werd. Rome kon bijgevolg alleen op zijn eigen strijdkrachten rekenen en op diegene uit het pas veroverde Italië, dat nog steeds opgeschrikt werd door opstootjes van vrijheidsstrijd.

De mars naar Italië[brontekst bewerken]

Inval van Hannibal over de Alpen

In mei van het jaar 218 v.Chr. verliet Hannibal het Iberische Schiereiland met ongeveer 90.000 infanteristen, 12.000 ruiters en 37 olifanten. Hij moest zich haasten als hij de Romeinse strijdkrachten wou verdelen om zo een rechtreekse aanval op Carthago te vermijden én hij moest de oorlog zo snel mogelijk beëindigen om de handel zo weinig mogelijk te schaden, die van levensbelang was voor Carthago. Eens hij de Ebro overgestoken had, onderwierp hij op een tweetal maanden tijd alle volkeren tussen het Carthaagse grondgebied en de Pyreneeën, een actie waarbij 22.000 doden en gewonden vielen. Ter verdediging moest hij in de Pyreneeën een contingent van meer dan 10.000 manschappen achterlaten.

Hij zocht een bondgenootschap met de Gallische bevolkingsgroepen over wier land hij noodzakelijkerwijs moest passeren door hen ervan te verzekeren dat hij hen niet wou onderwerpen en door hen te trachten op te zetten tegen Rome. Toch was de doorsteek niet makkelijk en moesten ze zich gewapenderhand een weg banen, waarbij ze nog eens 13.000 mannen verloren, onder wie 1.000 ruiters. Na de desertie van 3.000 Carpetani gaf hij 7.000 andere mannen, die weinig zin hadden om hem verder te volgen, de toestemming om naar huis terug te keren. Rond half augustus kwamen bij de Rhône 38.000 infanteristen en 8.000 ruiters aan, allemaal trouwe soldaten, die intussen gewoon waren aan harde gevechten.

Ondertussen haalde de diplomatie van Hannibal in de Gallische volkeren der Boii en Insubri over om in opstand te komen. Deze volkeren verjoegen de kolonisten uit Piacenza en dreven hen tot in Modena, dat ze vervolgens belegerden. Op deze manier verplichtten ze Scipio om zijn troepen, die te Pisa wachtten om in te schepen naar Gallië, af te draaien naar de Povlakte. Scipio werd gedwongen om naar Rome terug te keren om een zesde legioen te lichten. Vanwege de ondoordachte manier waarop de oorlog tegen de Galliërs gevoerd werd, zag hij zich zelfs verplicht om ook dit legioen tegen hen uit te sturen. Opnieuw in Rome lichtte hij nieuwe strijdkrachten en uiteindelijk slaagde hij erin om Marseille te bereiken, van waaruit hij weerstand zou kunnen bieden tegen Hannibal, maar er was al teveel kostbare tijd verloren.

De Alpen[brontekst bewerken]

Hannibal moest zijn leger langs de linkeroever van de Rhône leiden. De krachtige stam der Volcari wachtte hen op, vergezeld van Scipio met zijn legioenen, die onderweg waren naar Spanje maar afgeweken waren naar Marseille wegens de voornoemde vertragingen en de snelle opmars van Hannibal. Eens ze de Volcari met een list verslagen had na een handgemeen tussen de ruiterijen, kwamen de Carthagers tot het besef dat ze Italië onmogelijk via de kustweg konden bereiken en beslisten ze een omweg te maken door de bergen, langs de valleien van de Rhône en de Isère.

Als we bedenken dat het intussen eind september (dus niet putje winter) was, dan neemt de heldhaftige oversteek, die door talrijke auteurs afgeschilderd wordt als een tocht die slechts zijn doel bereikte dankzij de bovenmenselijke wilskracht van de aanvoerder, al een iets minder heroïsch karakter aan. De kou en de vermoeidheid zullen mens en dier, die gewoon waren aan het zonnige klimaat van de Spaanse kust, ongetwijfeld te lijden gegeven hebben, maar het Punische leger bereikte de Povlakte voordat de sneeuw de passen blokkeerde.

Hannibal slaagde erin Italië te bereiken na een twintigtal dagen van hevige gevechten met de bergvolkeren die de nochtans geharde Carthaagse troepen veel moeilijkheden berokkenden, ook al waren ze doodsbang voor een leger dat naar hun normen ongelooflijk groot was.

Aan de voet van de Alpen had de aanvoerder nog 30.000 infanteristen en 6.000 ruiters, uitgeput door de vele schermutselingen, en 21 overlevende krijgsolifanten. De eerste gevechten in Gallia Cisalpina waren nodig om bij de Gallische bondgenoten, de Insubri en de Boi, te geraken. Hannibal moest wel door het gebied trekken van hun vijanden, de Gallische Taurini, die wel weerstand boden, maar uiteindelijk bezweken onder de overmacht. Intussen was Publius Scipio teruggekeerd in Italië, nu zijn broer Gnaius het Spaanse deel van het offensief voortzette, en hield hij zich met enige versterkingen op in Piacenza. Tiberius Sempronius Longus, die het idee om Carthago aan te vallen opgegeven had, trok weer noordwaarts Italië in met het andere leger. Zijn eerste doel had Hannibal bereikt: Carthago zou onaangeroerd blijven, voorlopig althans.

In Gallia Cisalpina[brontekst bewerken]

De Ticinus[brontekst bewerken]

Hannibals gevechten in Italië
Zie Slag bij de Ticinus voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Aangekomen te Piacenza, voegde Publius Scipio zijn beperkte troepen toe aan de vaste legers in Gallia Cisalpina, die al beproefd waren door de gevechten tegen de Galliërs, en trok hij Hannibal tegemoet door te Ticinus (de huidige Ticino) over te steken. De slag bij de Ticinus was slechts een eerste gevecht, maar ze gaf de Romeinen een gelegenheid om de oorlogscapaciteiten van Hannibal in te schatten. Door hun Numidische ruiterij op een voor de Romeinen ongewone manier aan te wenden, bracht deze Scipio een vernietigende nederlaag toe. Scipio raakte gewond, liep doodsgevaar in de strijd en werd uiteindelijk wonderlijk gered, volgens de geschiedschrijvers door zijn zoon, de zeventiende Publius Cornelius Scipio die later roem verwierf als "Africanus".

Clastidium[brontekst bewerken]

Zie Slag bij Clastidium voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Scipio plooide zich terug op Piacenza. Op dit moment pleegden meer dan 2.000 Gallische bondgenoten verraad: na vele Italische medestrijders gedood te hebben, liepen ze over naar Hannibal, die ze naar hun eigen stammen terugstuurde om de kiem van het verraad te verspreiden. Om geen ruimte te geven aan de Carthaagse ruiterij stelde Scipio zich bij het benaderen van Hannibal op in de richting van Stradella, op de rechteroever van de Trebia (de huidige Trebbia), aan de voet van de Apennijnen. Daarnaast had hij het strategische voordeel van het vlakke terrein. Na een nieuw verraad, dit keer van de garnizoensaanvoerder, veroverde het Carthaagse leger Clastidium (het huidige Casteggio) waar grote Romeinse voedselreserves opgeslagen lagen. Zo voorzagen ze zich van winterrantsoenen.

De Trebia[brontekst bewerken]

Zie Slag bij de Trebia voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Romeinse leger dat naar het zuiden gestuurd was om Carthago aan te vallen, had intussen succesvol weerstand geboden tegen de Punische schepen en Malta veroverd, waarbij de 2.000 manschappen van het garnizoen daar gevangen genoemen werden. Toen de senaat Sempronius Longus opdroeg om zijn collega te gaan helpen, was deze noordwaarts getrokken langs de Adriatische kust en ingescheept te Rimini. Het bericht dat dit leger op komst was, zette Hannibal ertoe aan om enkele operaties te versnellen waarmee hij de Keltische stammen wou overtuigen om zich met hem te verenigen en om het veroverde gebied uit te kammen. De aangevallen stammen zochten echter bescherming bij Rome en Hannibal werd gedwongen om met de Romeinen te vechten, wilde hij de verworven gebieden niet verliezen. In het begin van december kwam Sempronius Longus aan in Stradella bij Scipio met ongeveer 16.000 legioensoldaten en 20.000 bondgenoten, voor het grootste stuk Gallische Cenomani. Hannibal zag ondertussen zijn strijdkrachten groeien tot ongeveer 40.000 wanneer eindelijk de Gallische Boii en Insubri hem bereikten. In een gevecht werd de Numidische ruiterij verslagen door Sempronius' troepen, maar dit maakte hem ietwat roekeloos.

Slag bij de Trebia

Op een koude decemberochtend brak de slag bij de Trebia los. Hannibal stuurde de ruiterij uit om de Romeinen uit te dagen door een valse aanval, gevolgd door een vlucht, uit te voeren. Tegen de orders van Scipio, die nog steeds gewond was, in, liet Sempronius Longus eerst de ruiterij aanvallen, vervolgens zond hij de velites de strijd in en ten slotte het hele leger. Hij beval de nog uitgehongerde troepen de rivier over te steken. Hannibal die zijn soldaten goed voorbereid had, droog en weldoorvoed, had weinig moeite om het Romeinse manipel in de pan te hakken dat, kletsnat en uitgehongerd, met een bevroren rivier achter zijn rug moest vechten. Het Romeinse leger werd eerst uiteengeslagen door de olifanten en de ruiterij, daarna aangevallen door het voetvolk en ten slotte omsingeld en aan de flanken aangevallen. Uitgeput konden de Romeinen zich slechts met veel moeite terugtrekken: enkel een deel van de ruiterij en ongeveer 10.000 infanteristen konden zich in veiligheid brengen en Piacenza of Cremona bereiken.

Winter[brontekst bewerken]

Scipio en Longus keerden terug naar Rome. Hun ambtstermijn verliep op het einde van het jaar, en er moesten nieuwe consuls verkozen en verse legioenen gelicht worden. De Punische dreiging leidde tot grote bezorgdheid in Rome, waardoor er wel negen nieuwe legioenen opgericht werden: één werd er naar Sardinië gestuurd, twee naar Sicilië, twee werden belast met de verdediging van Rome en twee werden er naar Spanje gezonden. Bovendien kwamen er versterkingen voor de legioenen die in Gallia Cisalpina gebleven waren en voor de garnizoenen in Italië zelf.

In tussentijd had Gnaius Cornelius Scipio het Spaanse Ampurias, een kolonie van de Griekse stad Massilia (het huidige Marseille), heroverd en trok hij met zijn 24.000 soldaten op naar de Ebro, waarbij hij zich succesvol mat met enkele plaatselijke stammen en met Hanno, die nog steeds met zijn 11.000 mannen de Pyreneeën bewaakte. Hanno werd zwaar verslagen, zijn leger leed ernstige verliezen en hijzelf werd gevangengenomen. Hasdrubal, die met 8.000 mannen naar Hanno onderweg was, keerde na enkele schermutselingen terug naar Cartagena om er te overwinteren, terwijl Gnaius Scipio zijn winterkamp bij Ampurias opsloeg.

Etrurië.

In 217 v.Chr. gingen de nieuwe consuls, Gnaius Servilius Geminus en Gaius Flaminius op wacht staan langs de meest logische weg naar Rome met de vier consulaire legioenen en de bondgenoten, in totaal ongeveer 50.000 manschappen. Versterkt door nieuwe soldaten en versterkingen van bondgenoot Syracus, hielden de restanten van Sempronius Longus' twee legioenen zich op in Etrurië om het gebied te bewaken onder leiding van Flaminius. De andere twee legioenen plaatsten zich te Rimini, aan de noordgrens van het Italische Schiereiland, onder het commando van Servilius Geminus. Rome gaf Gallia Cisalpina prijs, waar het nog maar pas zijn heerschappij was beginnen te vestigen. De Gallische Cenomani en Veneti bleven trouw; deze bondgenoten zouden erg waardevol blijken om de garnizoenen van Cremona en Piacenza, die noodgedwongen geïsoleerd waren van Rome, van voedsel te voorzien. Hannibal overwinterde bij de Gallische Boii die, althans volgens Polybios, niet al te tevreden waren dat ze het Punische leger moesten voeden en onderhouden.

Van het Trasimeense Meer tot Cannae[brontekst bewerken]

Doorheen de Apennijnen[brontekst bewerken]

In het voorjaar van 217 v.Chr. besliste Hannibal om op te trekken naar Rome. Zijn leger was uitgerust en telde ongeveer 50.000 mannen, grotendeels Galliërs die zich bij de overlevenden van de mars van het voorbije jaar gevoegd hadden. Wegens de kou was er slechts één levende krijgsolifant overgebleven, en dan nog in een erbarmelijke toestand.

In de wetenschap dat de Romeinse legioenen zich ophielden ter hoogte van Rimini en Arezzo, besliste de generaal om de Apennijnen over te steken, vermoedelijk over de pas die nu Passo di Collina heet, en vandaaruit verder te gaan richting Pistoia. Het landschap was daar in die tijd moerassig en ondoorgaanbaar, en de opmars van het Carthaagse leger was dan ook traag en uiterst moeizaam; om te rusten moesten vele mannen op de lijken van de gestorven dieren slapen. Velen kwamen om en Hannibal zelf verloor een oog door een infectie.

De verwoestingen van het Carthaagse leger dwongen Flaminius ertoe om weg te trekken uit de bases te Arezzo en naar het zuiden te gaan, in een poging Hannibal te onderscheppen. In tussentijd marcheerde Servilius, die van nog verdere posten vertrokken was, langs de gloednieuwe Via Flaminia om zijn collega, nota bene de bouwer van deze weg, te vervoegen. Hannibal wachtte niet op de hereniging en 's avonds liet hij zijn infanterie kamperen op de heuvels boven het meer; de dodelijke ruiterij verborg hij in een inham. Op de oevers van het meer zetten de onwetende Romeinen hun kamp op. De volgende dag barstte de Slag bij het Trasimeense Meer los.

Trasimeense Meer[brontekst bewerken]

Slag bij het Trasimeense Meer.

Op een mistige ochtend rukten de 25.000 mannen van Flaminius op zonder noemenswaardige voorbereidingen ter verdediging getroffen te hebben, zich niet bewust van de vijandelijke stellingen. Hannibal Barkas bracht zijn troepen niet in het gelid, maar verspreidde ze listig langs de marcherende kolonne, die ingeklemd zat tussen de heuvels en de oevers van het meer en stilaan omsingeld werd. Het kwam tot een bloedbad waarin de consul zelf het leven liet samen met 15.000 Romeinse soldaten; 6.000 werden er gevangengenomen. De volgende dag hakte de Numidische ruiterij onder leiding van Maharbal ook enkele ruiterijeenheden van Servilius in de pan, die pas aangekomen waren. Enkele duizenden overlevenden van de legioenen verspreidden zich in Etrurië of slaagden erin Rome te bereiken.

Deze keer bleef de rampzalige nederlaag niet verborgen voor de publieke opinie; het Trasimeense Meer was te dicht bij huis. Servilius nam het commando over de zeemacht op zich, Regulus verving de overleden Flaminius als consul maar, zoals steeds in tijden van zware tegenslag, benoemde Rome een dictator: Quintus Fabius Maximus die de geschiedenis zou ingaan als Cunctator (de "Twijfelaar").

Hannibal Barkas liet de Romeinse gevangenen afslachten, maar stuurde de andere Italische gevangenen vrij en zonder losgeld weg. Met deze daad probeerde hij de bondgenoten los te weken van Rome, maar de Etruskische steden verraadden hun bondgenoot niet en ook de Samnieten, die nog maar pas overwonnen waren, liepen voorlopig niet over.

Waarschijnlijk bracht het gebrekkige effect van Hannibals propagandistische daad een omslag teweeg in het verloop van de oorlog. Aangezien hij op lange termijn niet stand zou kunnen houden midden in vijandelijk gebied en hij bijgevolg de belegering van Rome niet kon ondernemen, trok Hannibal Barkas eerst op naar de Adriatische Zee en vervolgens langs de kust naar Zuid-Italië. Hij wist dat hij daar bevolkingsgroepen zou aantreffen die een lossere band hadden met Rome: de eerste bestemming was Apulië.

Tyrreense Zee en Spanje[brontekst bewerken]

Een ander motief van de Carthagers om de aanval op Rome te staken, was waarschijnlijk de scheepsblokkade die de Romeinse vloot wist op het getouw te zetten langsheen de Tyrreense kust. Onder leiding van Hanno verzamelde zich een Carthaagse vloot van ongeveer 70 schepen ter hoogte van Sardinië en trachtte aan te meren aan de kust van Etrurië, in een poging om versterkingen te brengen voor de troepen in Italië. De schepen werden naar het zuiden weggejaagd door een Romeinse vloot, 120 quinquiremen, die onder leiding van Servilius patrouilleerde langs de Tyrreense kust. Op de terugreis naar Afrika botsten de Carthagers op een vrachtvloot die Rome naar Spanje gestuurd had om Gnaius en Publius Scipio te helpen, en vernietigde ze. Maar de oorlogsvloot van Servilius zat hen op de hielen en achtervolgde hen tot de Golf van Sidra, waar ze finaal afgeschud werd. Op de terugkeer naar Italië stelde Servilius zich ermee tevreden om Pantelleria opnieuw in de nemen, dat eerder bezet was door de Carthagers.

Ook de Carthaagse strijdkrachten in Spanje konden geen hulp sturen naar Hannibal Barkas. Toen de vijandelijkheden na de winter hernomen werden met een diplomatische en militaire campagne, met behulp zowel van heirkracht als van ambassadeurs, slaagde Gnaius Scipio erin om het gebied tussen de Ebro en de Pyreneeën te veroveren, dat een jaar eerder ingepalmd was door Hannibal Barkas. De Iberische Ilergetes en de Ausetani, die weerstand boden tegen de Romeinen, werden neergeslagen en Hasdrubal werd tegengedrongen tot de oude grenzen na een reeks gevechten te land en ter zee. De staande vloot van de Carthagers in Spanje werd geënterd door Scipio. Hierdoor konden de Romeinen ongestoord de omgeving van Cartagena plunderen en zelfs de Balearen veroveren: nu bezat Rome de volledige controle over de westelijke Middellandse Zee.

Tegen het einde van het jaar bereikte ook de broer van Gnaius Scipio, Publius, Spanje. Hij had zich hersteld na de nederlaag aan de Ticino en bracht een vloot van 30 schepen en één legioen met zich mee. Nu had Rome twee legioenen, 10.000 bondgenoten, 80 quinqueremen en 25.000 matrozen in Spanje gestationeerd. De Carthaagse strijdkrachten zaten geblokkeerd in Spanje, konden niet over het land gaan zonder zich met geweld een weg te moeten banen en konden hun schepen niet gebruiken omdat Carthago zijn aloude dominantie ter zee verloren had. Bij het vallen van de winter kwamen de operaties opnieuw tot stilstand.

Philippus V van Macedonië[brontekst bewerken]

Zie Verdrag tussen Philippus en Hannibal voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Philippus V van Macedonië.

De enige bondgenoot die iets had kunnen doen voor Hannibal Barkas, was koning Philippus V van Macedonië. Macedonië was de krachtigste hellenistische staat en zag met toenemende bezorgdheid de Romeinse bemoeienis in de Aetolische Bond en in Griekenland als geheel. Philippus was vooral bang van de Romeinse expansie langs de Illyrische kust, die begonnen was met de aanval op koningin Teuta en voortgezet werd in de gedeeltelijke verovering van Illyrië. Philippus V kwam tussen om deze ontwikkeling in te dijken. Zo gaf hij de aanzet tot de Eerste Macedonische Oorlog: aan de ene kant Philippus met de geallieerde Achaeïsche Bond, aan de andere kant de Aetolische Bond met de steun van Rome. Ook de diplomatieën van Athene en die van Rhodos raakten betrokken. De de Eerste Macedonische Oorlog eindigde in 205 v.Chr. met de Vrede van Phoenice die de definitieve toegang van Rome in de Egeïsche Zee en in de politiek van het oostelijke Middellandse Zeegebied betekende.[41] Philippus V kon Hannibal Barkas niet echt helpen; de Carthaagse veldheer stond er alleen voor.

Quintus Fabius Maximus Cunctator[brontekst bewerken]

De opkomst van Quintus Fabius Maximus Cunctator betekende een ommekeer voor de strategie van Rome. Voorzichtig maar vastbesloten vermeed hij nauwgezet alle rechtstreekse conflicten die niet strikt noodzakelijk waren. Hij trachtte het land rondom het leger van Hannibal plat te branden en bracht de Carthagers, die hem niet makkelijk konden afschudden, voortdurend verliezen toe.

In Apulië aangekomen veranderde Hannibal Barkas opnieuw van richting en zette hij koers naar Samnium en Campania, waarschijnlijk in een poging Rome vanuit het zuiden te bereiken. Maar nu hij onderweg was naar Cassino en eigenlijk naar Casilinum (de haven van Capua) geleid werd, liep hij het gevaar uitgeroeid te worden door Fabius Maximus, die slechts een gunstige gelegenheid afwachtte. De strijdkrachten van Hannibal Barkas, die ingesloten waren in een nauwe vallei, slaagden erin 's nachts te ontkomen dankzij een zoveelste truc van de veldheer. De Carthagers maakten brandende toortsen vast aan de horens van tweeduizend runderen; Fabius Maximus zag de lichten bewegen en dacht dat hij het Punische leger zag optrekken, dus volgde hij de lichten. Daarmee liet hij een vluchtweg open voor de Carthagers, die zich uiteindelijk naar het grondgebied van Gerio begaven.

De taktiek van Fabius Maximus stond vele Romeinen niet aan, in de eerste plaats Marcus Minucius Rufus, de magister equitum die haar voortdurend contesteerde. In afwezigheid van Fabius Maximus viel Rufus een afdeling van Hannibal Barkas aan en overwon. Toen het bericht van een grote overwinning Rome bereikte, werd Rufus op voorspraak van de volkstribuun Marcus Metellus gepromoveerd tot dezelfde graad als Maximus. Zo waren er twee dictatoren. In plaats van, zoals gebruikelijk was bij de twee consuls, het leger afwisselend te leiden, besloot Fabius Maximus de strijdkrachten te verdelen. Hannibal Barkas trachtte te profiteren van zijn verzwakte vijand door Rufus in de val te lokken. Het leger van Rufus zag een zekere dood tegemoet toen "de Twijfelaar" (Cunctator) zijn helft van het leger in de strijd wierp, de Carthagers in de pan hakte en Rufus redde. Uit berouw en dankbaarheid zag deze laatste voortaan af van zijn ambt als dictator.

Het Romeinse ambt van dictator duurde maximaal zes maanden. Quintus Fabius Maximus Cunctator gaf aan het einde van zijn ambtstermijn de insignes en het opperbevel terug aan de consul Gaius Servilius Geminus en Marcus Atilius Regulus, in de tussentijd gekozen als vervanger van Gaius Flaminius Nepos. Gedurende de rest van het jaar bleven de consuls de tactiek van Maximus aanhouden en, aldus Livius, werd Hannibal Barkas teruggebracht tot een dergelijke lastige positie dat hij serieus begon nadenken over een terugkeer naar Gallië. Hij deed het niet, zo lijkt het, alleen omdat het op vluchten zou lijken. Het lijkt erop dat Rome het trauma vrij snel verwerkte en, aangezien de Italische bondgenoten hen niet in de steek lieten, kregen de Romeinen opnieuw de politieke overhand in de Illyrië, Macedonië, Syracuse en Gallië, alsof Hannibal Barkas er niet was.

Cannae[brontekst bewerken]

Opstelling van de troepen bij het begin van de Slag bij Cannae.

In het jaar 216 v.Chr. was de ambtstijd van de consuls Servilius en Regulus verlopen en na een kort dictatorschap van Lucius Veturius Philo en Manius Pomponius Matho werden Lucius Aemilius Paulus en Gaius Terentius Varro tot consuls verkozen. Paulus, die de steun van de aristocratie had, was de overwinnaar van de oorlog in Illyrië en verkoos de taktiek van Fabius Cunctator vol te houden. Varro, de zoon van een verrijkte slager en dus van plebejische afkomst, was een onstuimige volksmenner die weliswaar volgens het boekje de cursus honorum van aedilis tot praetor had doorlopen. Maar hij kende niets van legerleiding.

Le forze armate di Rome erano state aumentate e, contando gli alleati, ben 90.000 uomini erano schierati contro Hannibal Barkas. I consoli, a luglio, si misero alla testa dell'esercito contrastando Hannibal Barkas ancora attestato a Geronio. Hannibal Barkas si spostò in Apulia in cerca di viveri e qui lo seguì l'esercito romano comandato a giorni alterni da Paolo e da Varrone. I due eserciti si avvicinarono l'uno all'altro e a Canne, dove Hannibal Barkas aveva trovato e requisito grandi ammassi di grano raccolti dai romani, e si ebbe lo scontro che, nelle intenzioni di Varrone, doveva essere decisivo.

Il 2 augustus 216 v.Chr. il comando toccava a Varrone che forzò la mano al collega e dispose l'esercito per la battaglia. Le truppe romane erano circa il doppio delle forze di Hannibal Barkas: sembrava impossibile perdere. Le legioni vennero disposte in uno schieramento chiuso, insolitamente profondo, in modo, secondo le intenzioni di Varrone, da schiacciare le linee cartaginesi col loro stesso peso.

Hannibal Barkas dispose al centro i Galli, secondo Tito Livio in una curiosa formazione a mezzaluna, con la convessità rivolta verso l'avversario, nella quasi certezza che non avrebbero retto alla pressione dello schieramento romano. Vide giusto. I Galli lentamente cedettero terreno e le forze romane avanzarono, attirate sempre più verso il centro dello schieramento dalla retrocessione nemica. Hannibal Barkas rispose facendo avanzare le ali e scatenando la terribile cavalleria pesante di Asdrubale, che già aveva dato prova di essere la sua arma migliore, contro le analoghe formazioni romane che la fronteggiavano.

La cavalleria romana cedette e si ritirò lasciando aperta la strada ad Asdrubale il quale poté attaccare da dietro i reparti di cavalleria alleata che, sul fianco opposto, resistevano ad Annone e ai suoi cavalieri numidi. Sotto il doppio attacco anche questi reparti cedettero e i cavalieri punici poterono rinforzare le ali di fanteria che nel frattempo si erano ripiegate a stringere i fianchi delle legioni. L'intero esercito romano fu chiuso in un cerchio di ferro.

Vernietiging van de Romeinse cavallerie.

Rome perse un console, Paolo Emilio, che non voleva questa battaglia, i due consolari Servilio e Minucio che combattevano al centro dello schieramento, decine di ufficiali appartenenti alle grandi famiglie di Rome e delle città alleate, ma soprattutto caddero 30.000 uomini e 10.000 furono presi prigionieri; altre fonti parlano di 48.000 caduti e 19.000 prigionieri. Il console superstite, Varrone, primo responsabile della sconfitta, con 10.000 sbandati si rifugiò a Venusia. Si salvò anche un certo Publius Cornelius Scipio, che Hannibal Barkas si troverà davanti qualche anno dopo in Africa, a Zama.

Hannibal Barkas perse circa 6.000 uomini, ma cominciò a vedere qualche risultato politico. Alcuni centri cominciarono a abbandonare i Romani: Arpi ed altri centri del sud Italia, qualche popolazione sannita, ma soprattutto Capua che a quell'epoca era ancora, per importanza, la seconda città della penisola, dopo Roma.

Per il resto dell'anno Hannibal Barkas si aggirò nelle regioni meridionali conquistando colonie latine e romane e cercando di attirare dalla sua parte le popolazioni italiche. I risultati furono alterni. Alcune città come Napoli, Cuma, Nola e Pozzuoli resistettero e il condottiero scese nel Bruttium, dove cercò l'alleanza con le città greche della Magna Grecia. Anche in questo caso i risultati furono alterni, ma riuscì a conquistare Locri Epizefiri che divenne il porto per far affluire rinforzi dall'Africa, e Crotone. I greci, però, vedendo in lui non tanto un liberatore dai romani ma un avversario cartaginese, si guardarono bene dal cambiare bandiera; soprattutto le classi sociali elevate erano restie a inimicarsi Roma, fonte per loro di potere e ricchezze, prima che la situazione bellica e politica non fosse stata chiara, e non lo era. Hannibal Barkas, per quanto abbastanza autosufficiente rispetto al problema degli approvvigionamenti, lo era molto meno come ricambio di forze addestrate. Rome possedeva un immenso serbatoio umano al quale, nel momento del pericolo, attinse a piene mani.

Cartagine aveva fatto sbarcare a Locri 4.000 cavalieri e una quarantina di elefanti. Non erano una grosso contingente ma Hannibal Barkas trovava grandi difficoltà per il vettovagliamento delle sue truppe. Le requisizioni che era costretto a compiere gli alienavano la poca simpatia che aveva raccolto fra le popolazioni, ben felici di togliersi di torno i gabellieri romani ma nient'affatto disposte a pagare per la protezione cartaginese.

Nel frattempo[brontekst bewerken]

In Gallia Cisalpina due legioni romane, che, al comando del console designato Aulo Postumio Albino eletto al posto del defunto Emilio Paolo, dovevano portare la guerra ai Galli Boi e Insubri, vennero pressoché distrutte. Questo attacco avrebbe dovuto far ritornare a nord le forze locali che avevano seguito Hannibal Barkas, ma il risultato fu una sconfitta per Roma. Le due legioni caddero in un'imboscata nella Selva Litana posta probabilmente fra Bologna e Ravenna. I Galli avevano segato gli alberi ma in modo che restassero apparentemente ritti e quando passarono le legioni di Postumo li fecero cadere sui Romani che morirono sotto i tronchi o trafitti dai nemici, divisi dai compagni e bloccati dagli alberi. Circa 16.000 uomini dei 25.000 caddero con Postumio Albino nel tentativo di resistere.

Nel basso Adriatico, Filipo V di Macedonia con 2.500 uomini partì per portare un attacco al protettorato romano di Apollonia. La flotta romana si mosse verso di lui e Filippo preferì non combattere e ritornare alla base.

Siracusa aveva inviato a Rome denaro, vettovaglie e combattenti ma il Senato romano doveva a sua volta mandare una flotta di 70 navi per fermare gli attacchi cartaginesi a Siracusa e a Capo Lilibeo.

In Spagna Asdrubale, il fratello di Hannibal Barkas, ricevuti alcune migliaia di uomini di rinforzo, fu costretto a battersi con le popolazioni dei Carpetani che gli si erano rivoltate contro.

Cartagine, aveva inviato 4.000 uomini ad Hannibal Barkas in Italia, altri 5.000 ad Asdrubale in Spagna e sembrava decisa a compiere ulteriori sforzi. Un esercito fu inviato in Sardegna, distogliendo circa 15.000 uomini dai teatri bellici principali per uno scopo non del tutto chiaro. Cartagine, per recuperare la Sardegna, avrebbe potuto attendere la fine della Seconda guerra punica come Rome aveva atteso la fine della Prima per prenderla.

Rome era annichilita, sembrava che nulla potesse fermare l'avanzata di Hannibal Barkas e la città si chiuse su sé stessa. Furono nominati 177 nuovi senatori al posto degli 80 che, arruolatisi volontari, erano caduti a Canne. Abbreviato il periodo del lutto, vennero limitati i lussi e dato fondo alle ricchezze della città. Un insolito agire comune unì tutti i cittadini. Il Senato rifiutò di riscattare i prigionieri, arruolò nuove legioni anche con giovani diciassettenni, vennero aggiunti 8.000 schiavi, i volones, cui fu promessa la libertà e perfino criminali comuni furono annessi nell'esercito. In poche settimane Rome ricostruì sette legioni a difesa della Repubblica. Arrivato l'inverno Hannibal Barkas col suo esercito andò a Capua per svernare e portare avanti la parte politica della sua azione. Furono i cosiddetti "ozi di Capua" che secondo molti storici, indebolendo l'esercito di rudi Ispanici e Galli con inusitate mollezze, sarebbero stati una delle cause della futura sconfitta del cartaginese.

Un inizio di riscossa[brontekst bewerken]

Il comando tornò nelle mani di Quintus Fabius Maximus Cunctator. Il Temporeggiatore, eletto console, guidò il suo esercito consolare nell'entroterra campano, Tiberio Sempronio Gracco, l'altro console, si attestò vicino a Napoli mentre il proconsole Claudio Marcello presidiava la zona di Cuma e Nola. L'esercito punico era disperso a presidiare i territori conquistati che dovevano essere difesi sia contro le popolazioni locali che non avevano accettato i cartaginesi sia contro le forze romane inviate a riprendere le posizioni. Hannibal Barkas fu quindi costretto ad inviare delle truppe da Capua contro Cuma dove trovò la valida resistenza di Sempronio Gracco e fu respinto.

In Sicilia vennero acquartierate, in punizione, i resti delle due legioni romane superstiti di Canne. Gerone di Siracusa, fedele alleato di Roma, dopo avere mandato rifornimenti in grano, morì all'età di 92 anni lasciando il posto al nipote Geronimo che gli successe. Cartagine, in cambio della defezione da Roma, lo riconobbe re di tutta la Sicilia in quanto nipote di Pirro, re dell'Epiro.

Per Hannibal Barkas fu comunque un periodo difficile subendo rovesci importanti un po' dovunque nelle regioni del sud Italia. Annone che comandava le forze di guarnigione venne ripetutamente sconfitto e perse molti uomini in Lucania; i romani di Fabius Maximus riconquistarono varie città fra cui Compulteria, Trebula, Levino e colpirono i Sanniti.

Mandato in Calabria, Annone cercò di conquistare le città greche rimaste fedeli a Rome e ottenne qualche risultato positivo con la presa di Locri e Crotone. Hannibal Barkas provò a prendere Nola ma venne pesantemente sconfitto da Marcello. Restarono sul terreno 5.000 cartaginesi e 500 vennero fatti prigionieri. Hannibal Barkas si sganciò e, seguito dall'esercito di Sempronio Gracco, andò a svernare ad Arpi; Sempronio pose il campo a Lucera mentre Fabius Maximus saccheggiava il territorio di Capua.

In Sardegna giunse un esercito punico di 15.000 uomini appena arruolati, ma arrivò dopo che Tito Manlio Torquato, forte di oltre 20.000 uomini aveva sconfitto Amsicora e il figlio Hosta. Quando si giunse alla battaglia fra le forze sarde alleate dei romani e quelle puniche i Sardi furono sbaragliati: persero 4.000 uomini fra caduti e prigionieri. I Cartaginesi resistettero più a lungo ma perduti 3.500 prigionieri, si reimbarcarono precipitosamente verso l'Africa. La flotta, però, venne intercettata da una flotta romana e sbaragliata. Sconfitti i Sardi, seguì un periodo di dura repressione che richiese la presenza di due legioni distolte dalla penisola. Fu il solo risultato utile raggiunto da Cartagine con questa azione in Sardegna.

In Spagna, con la notizia della vittoria di Canne, Asdrubale ricevette anche l'ordine di portare truppe di rinforzo al fratello in Italia. Partì con 25.000 uomini ma i fratelli Scipioni con un esercito altrettanto numeroso lo fermarono; questa sconfitta fu un altro tassello nella sfortuna di Hannibal Barkas.

Un altro esercito di oltre 14.000 uomini e 20 elefanti doveva essere inviato ad Hannibal Barkas a Locri, quando a Cartagine giunse la notizia della sconfitta di Asdrubale in Spagna, che era vitale per reclutare guerrieri e per l'argento, necessario a pagare i mercenari. Cartagine doveva tenere la Spagna e per questo l'esercito fu dirottato verso ovest, Hannibal Barkas doveva resistere con le proprie forze.

Tien uitputtende jaren[brontekst bewerken]

Van 214 v.Chr. tot 204 v.Chr. verliep de oorlog in Italië zonder memorabele gevechten.

Italia[brontekst bewerken]

Hannibal Barkas non riuscì a conquistare definitivamente nessun territorio e, per contro, cominciò a trovare difficoltà ad ottenere aiuti. Le popolazioni sottomesse non lo vedevano come un liberatore ma come un conquistatore, erano obbligate a fornire armi e uomini e vettovaglie all'esercito che scorrazzava per le loro terre; sapevano, per secolare esperienza, che per questo sarebbero state punite quando, come a Capua e poi a Taranto, Rome avrebbe estromesso Hannibal Barkas.

Da notare solo l'episodio dell'avvicinarsi di Hannibal Barkas a Rome nel 211 v.Chr. Il condottiero arrivò a poca distanza dalla città (4 miglia il grosso dell'esercito, mentre i suoi cavalieri fin sotto le mura[42]), si accampò in vista della città (nella località ancora oggi detta Campi di Hannibal Barkas) ma non prese d'assalto le mura e dopo poco ritornò in Campania.[42] Se vero, è interessante l'atteggiamento del Senato che, come sfida, mise in vendita i terreni su cui era accampato Hannibal Barkas. I terreni furono acquistati, a gara, dai cittadini romani, tanta era ormai la sicurezza di sconfiggere i Cartaginesi. Roma, impegnata su molti fronti, vide che Hannibal Barkas non riusciva più ad attaccare in maniera decisa e continuativa e, attenendosi ai principi di Fabius Maximus, continuò a contendere territorio e risorse al cartaginese senza farsi coinvolgere in battaglie spettacolari. Un continuo stillicidio di perdite, non rimpiazzabili, costrinse così Hannibal Barkas a una serie di battaglie quasi da guerriglia fra le colline e le montagne della Calabria e della Lucania, pur riuscendo a battere l'esercito del console Gnaius Fulvius Centumalus Maximus, forte di ottomila armati.[42]

Anche Roma, persa buona parte delle conquiste nel sud, aveva grandi difficoltà a reperire forze armate e poteva contare quasi solo sull'Etruria, che aveva i Galli appena più a nord, sulle sue colonie e su varie città greche, ma anche queste sempre più in difficoltà a reperire nuove leve di armati.

La guerra continuò sul mare con battaglie navali, in Africa con scorrerie romane e gli attacchi di Siface, con battaglie e reclutamenti in Spagna e, per alleanze contro Filippo V, in Grecia.

Sicilia[brontekst bewerken]

Zie Beleg van Syracuse (214-212 v.Chr.) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Siracusa e gli specchi ustori

Mentre gli scontri si diradavano nella penisola, la guerra, per qualche anno si rinfocolò in Sicilia dove Geronimo, cambiando le alleanze, attirò nuove truppe romane alle porte di Siracusa. Anche i cartaginesi mandarono truppe nell'isola e fra Palermo, Siracusa, Agrigento e Enna, Rome e Cartagine si affrontarono direttamente in battaglie e assedi alternandosi a tratti nel controllo dell'isola. La conclusione di questa parte della guerra avvenne con la presa di Siracusa da parte delle forze di Marcello,[42] con la famosa morte di Archimede che aveva aiutato la sua città con le sue macchine e con i suoi specchi ustori. Siracusa poi - non più regno alleato - verrà inglobata nella Provincia di Sicilia di cui diventerà capitale.

Altro punto decisivo fu la conquista di Taranto. Hannibal Barkas, con l'aiuto di un traditore, prese la città ma non la rocca che bloccava il porto, che, rimasta in mani romane, poteva essere rifornita dal mare. Così Hannibal Barkas non poteva usare lo scalo, più capiente di quello di Locri (già in suo possesso) per ricevere i necessari aiuti da Cartagine. La successiva riconquista della città da parte dei romani chiuse definitivamente questa possibilità. Hannibal Barkas si trovò quindi a dover dipendere da alleati sempre più renitenti e da aiuti della madrepatria sempre meno consistenti.

Hispania[brontekst bewerken]

L'attenzione, quindi, si concentrò sulla Spagna dove Asdrubale e Magone Barca, fratelli di Hannibal Barkas, Asdrubale di Giscone, Asdrubale di Amilcare, si battevano a fondo contro le forze di Publius Cornelius Scipio e di Gaio Claudio Nerone distogliendo da Hannibal Barkas importanti risorse di Roma. In quel momento, però, la Spagna era molto più importante per Cartagine che per Roma: era la base economica di tutta la guerra. Era dalla Spagna che venivano truppe mercenarie, truppe alleate e, soprattutto, argento e rame, indispensabili supporti finanziari per sopportare i costi sempre crescenti dello sforzo bellico, esteso ormai a tutto il Mediterraneo, ed era sulla Spagna che Cartagine doveva appoggiarsi per mandare aiuti ad Hannibal Barkas.

Morti il padre e lo zio, Publio Scipione era riuscito a farsi inviare in Spagna con 11.000 uomini resi disponibili dopo la riconquista di Capua, e con una serie di brillanti operazioni belliche e diplomatiche restrinse sempre più il controllo cartaginese nella penisola iberica. Scipione riuscì anche a rovesciare alcune alleanze fra iberici e cartaginesi rendendo difficile il reclutamento di forze contro Rome e contestualmente sferrò attacchi, in genere coronati da successo, contro colonie cartaginesi e città loro alleate: venne riconquistata Sagunto e presa Cartagena. I territori sotto controllo cartaginese si ridussero man mano alla punta attorno Gibilterra.
Asdrubale Barca si salvò a stento ma radunati uomini e mezzi passò fortunosamente i Pirenei e arrivò in Italia. Con la definitiva battaglia di Ilipa Scipione eliminò il pericolo cartaginese in Spagna. Rome chiuse il "fronte occidentale" mantenendo solo le necessarie forze di presidio.

Griekenland[brontekst bewerken]

Pergamon.

Filippo V di Macedonia non aveva la possibilità di portare ad Hannibal Barkas alcun aiuto per tutta la durata della guerra. La diplomazia e le legioni di Rome chiudevano il re e i suoi alleati in un cerchio composto da forze romane a nord e ovest, dalla Lega Etolica e da forze romane (circa 4.000 uomini) a sud e da Attalus van Pergamum a est.[42] Filippo, pur non riuscendo a portare ad Hannibal Barkas alcun aiuto, si difese brillantemente e a sua volta scatenò Sparta contro gli Etoli. Le convulsioni della situazione politica e bellica in Grecia, descritte da Polibio, erano complicatissime dato che in modo più o meno diretto entrarono in gioco molte città e isole della Grecia e dell'Asia Minore. Con la pace di Fenice Rome si assicurò la tranquillità sul "fronte orientale".[42] Si liberarono così ingenti forze militari che poterono essere, finalmente, concentrate contro l'avversario principale che da lungo tempo stazionava alle porte dell'Urbe.

Africa[brontekst bewerken]

Massinissa.

Nemmeno vicino casa per Cartagine era vita facile. La Numidia che confinava a ovest con i possedimenti cartaginesi, era divisa in due. La parte orientale, confinante con Cartagine, regno dei Massili, era sotto il dominio di Gaia e poi del figlio Massinissa mentre la Numidia Occidentale, più vicina alla Mauritania, regno dei Massesili, era retta da Siface. Dopo una prima fase di alleanza con Cartagine, Siface, si avvicinò ai romani, in occasione di un passaggio di Gaia prima e poi di Massinissa a un'alleanza con Cartagine. All'inizio Siface fu sconfitto da Massinissa ma, con le sconfitte iberiche la situazione si invertì, Siface, perdonato dai cartaginesi e forse forzato, si alleò con loro. Massinissa che aveva conosciuto e apprezzato Scipione in Spagna e forse già meditava di cambiare alleanza si alleò con Roma. L'alleanza con Siface sembrava favorire Cartagine, ma Massinissa aveva per Rome qualcosa di più importante. Con il suo passaggio in campo avverso, Hannibal Barkas venne privato di una vera e propria "arma strategica": la cavalleria numidica, che Rome aveva sofferto sulla Trebbia e a Canne e il cui uso "moderno" Scipione aveva imparato a conoscere in Spagna. Cartagine perse un'esclusiva determinante.

Mare[brontekst bewerken]

La flotta cartaginese, che anni prima era la dominatrice del Mediterraneo, era ridotta all'ombra di sé stessa. Ormai Roma, che solo da pochi anni aveva imparato l'importanza di mantenere una flotta, era regina incontrastata di tutti i mari a ovest di Malta. Sconfitti i pirati Illirici, controllava l'Adriatico; sconfitti i cartaginesi nella Prima guerra punica controllava il Tirreno a est e ovest della Sardegna; dalla Provincia di Sicilia controllava l'omonimo Canale e lo Ionio. L'Egeo era greco ma Rodi e Pergamo erano buoni alleati di Rome mentre a Cartagine restava solo il Mediterraneo della costa africana e della costa spagnola. Con l'arrivo dei romani in Spagna, in pochi anni Cartagine perse anche quella costa, tanto che Nerone, quando portò gli aiuti a Scipione, poté tirare in secca le navi e arruolare i marinai come truppe di terra.

Leptis Magna.

Nondimeno le flotte romana e punica si scontrarono. Nel 208 v.Chr. Marco Valerio Levino, dopo una razzia a Clupea, si dovette difendere da una flotta cartaginese di 87 navi che nello scontro ne perse 21 e si dovette ritirare. Questa fu la più grande battaglia navale della guerra e può dare la misura delle dimensioni degli scontri navali al paragone di quelli della prima guerra punica.

Le coste africane e siciliane furono, però, sempre sotto attacco da parte delle marinerie avversarie; in special modo Cartagine compiva scorrerie in Sicilia e mandava truppe, poche per la verità, in Calabria e Puglia, mentre Roma, per contro, bersagliava la costa della Libia (Leptis in particolare) e della Tunisia.

Het net sluit zich rond Carthago[brontekst bewerken]

In 207 v.Chr. versloeg Rome Hasdrubal Barkas, die stierf in de slag bij de Metaurus.[43] In 206 v.Chr. verdreef Rome Carthago uit Spanje, daarmee het westelijk front sluitend.[44] In 205 v.Chr. ondertekende Rome de vrede van Phoenice, daarmee het oostelijk front sluitend.[41] Van de Barkas-broers bleven nog maar twee over, Mago in het noorden en Hannibal in het zuiden. In de nasleep van het succes in Spanje werd Scipio verkozen tot consul en de provincie Sicilië toevertrouwd.[45]

Scipio[brontekst bewerken]

Scipio vond dat het tijd was om komaf te maken met Carthago: de Senaat daarentegen verzette zich hevig tegen Scipio's idee om de oorlog in Afrika verder te zetten. Quintus Fabius Maximus Cunctator en zijn zoon voerden de afwachtende factie aan. Men kan begrijpen dat de voormalige dictator, die intussen al meer dan tachtig jaar oud was, gehecht was aan zijn opvattingen over de oorlog, die Rome tot dan toe toegelaten hadden stand te houden.

Minder begrijpelijk was de houding van de Romeinse Senaat, die intussen zou moeten hebben begrepen dat hij tegenover zich een vermoeide en gedemotiveerde vijand had. De vernielingen op het terrein waren indrukwekkend: meer dan tien jaar van onafgebroken oorlog had de landbouweconomie van de streek praktisch verwoest. Niemand kon het land nog bewerken zonder te maken te krijgen met militaire razzia's van beide kampen. De handel zat vast bij gebrek aan geld, wegens het gevaar op overvallen en eenvoudigweg bij gebrek aan kopers. Alle strijdbare mannen waren gerekruteerd - soms uit eigen beweging, soms onder dwang -, al werden sommige Romeinse kolonies wel vrijgesteld van de plicht om soldaten te leveren. Zelfs de Romeinse Senaat erkende dat deze kolonies tot de laatste druppel uitgemolken waren.

Enkel Latium en Etrurië bleven gespaard van de rechtstreekse verwoestingen. Wel kregen deze regio's, en dan vooral Etrurië, te maken met de Galliërs, die het grootste gedeelte van de handelswegen naar het noorden afsloten. Ook Midden-Italië was overigens verplicht mannen en oorlogstuig te leveren en begon het moeilijk te krijgen en tekenen van opstandigheid te geven. Daarom werd er een legioen doorheen Etrurië gestuurd, zogezegd wegens schermutselingen met Mago, die zijn kamp opgeslagen had in de Povlakte.

Onder druk van de Fabii besloot de Senaat om eerst Hannibal Barkas aan te pakken in Italië en weigerde hij om Scipio te helpen, die in Sicilië alleen de "Cannenzische" legioenen en een klein aantal schepen ter beschikking had. De "Cannenzische" legioenen waren wat overbleef van de troepen die in Cannae verslagen waren door Hannibal Barkas. Hoewel Varro, de hoofdverantwoordelijke voor de nederlaag, vergeven was en naar Rome mocht terugkeren, was het voetvolk als straf naar Sicilië gestuurd met het verbod naar Rome terug te keren zolang Hannibal Barkas nog in Italië was. Ook al hadden gezantschappen van smekelingen de Senaat gewezen op het verschil in behandeling, de straf bleef van toepassing en zo'n 15.000 mannen hoopten op de komst van Scipio, een kans om wraak te nemen en in ere hersteld te worden.

Scipio nam akte van de houding van de Senaat en richtte zich tot de Italische bondgenoten voor manschappen, wapens, schepen en proviand. Zoals we kunnen lezen bij Titus Livius[46] was het antwoord enthousiast. De steden van Etrurië en Latium leverden de bemanning voor de schepen, de doeken voor de zeilen, graan, tarwe en allerlei soorten voedsel, pijlpunten, schilden, zwaarden, speren en manschappen. In minder dan twee maanden voegde Scipio circa 7.000 Italische vrijwilligers toe aan zijn "Cannenzische" legioenen en begon hij de landing in Afrika grondig voor te bereiden. Daarvoor had hij uiteindelijk bijna een jaar nodig.

Overtuigd door een groep Lokriërs om hun stad te gaan veroveren, stemde Scipio toe en na de inname van de stad liet hij een luitenant, Quintus Pleminius, achter om (Epizefyrisch) Lokris te besturen. Toen Pleminius zich echter misdroeg, deden de Lokriërs hierover hun beklag bij Scipio. De consul geloofde hen niet, waarop ze beroep deden op de Senaat, die dan maar een gezantschap stuurde. Gelukkig voor Scipio zuiverde dit gezantschap Scipio van enige betrokkenheid bij het wangedrag van Pleminius en bovendien stelden zij in Syracuse vast dat het leger dat Scipio voorbereid had, uitstekend getraind en uitgerust was. Het gezantschap keerde terug naar Rome vol lof voor Scipio en zijn talenten inzake organisatie en leiderschap. Door al deze moeilijkheden verloor Scipio een jaar in zijn strijd tegen Hannibal Barkas. Het jaar 204 v.Chr. brak aan en Scipio beëindigde zijn termijn als consul. Toch slaagde hij erin zich te laten benoemen tot proconsul en dus om zijn plannen voort te zetten.

Hannibal[brontekst bewerken]

Terwijl Scipio in Rome het toppunt van zijn macht bereikte, kon Hannibal Barkas, die zich gebarrikadeerd had in de bergen van Calabrië, alleen nog weerstand bieden aan de Romeinse troepen dankzij zijn reputatie, of beter de angst die zijn naam inboezemde.

Scipio concentreerde zich intussen op de voorbereidingen om zijn legioenen naar Afrika te brengen en de Senaat wou doorgaan met de uitputtingsoorlog. Door al deze activiteit was Hannibal niet in staat om belangrijke acties te ondernemen en moest hij een hopeloze oorlog voortzetten. Toen hij ook zijn basis in Lokris verloren had, wachtte hij Scipio's terugkeer naar Sicilië af om een tegenaanval in te zetten. Scipio werd op de hoogte gebracht en keerde over zee terug naar Lokris, waardoor Hannibal Barkas ook deze haven moest opgeven. Zijn laatste kans om snel aanzienlijke versterkingen te krijgen was afgesloten en bovendien voelde de Carthaagse generaal waarschijnlijk dat zijn avontuur op zijn einde liep. Hij had zelfs - naar het voorbeeld van de hellenistische monarchen - in de Tempel van Hera in Lacinium een bronzen tafel laten graveren die zijn roemrijke daden vertelde. Een soort van testament.

Afrika[brontekst bewerken]

Carthago had niettemin nog niet al zijn kruit verschoten en bereidde zich voor om het grondgebied van de moederstad te verdedigen door huurlingen te rekruteren, wapens aan te kopen, graan op te slaan en bondgenoten te zoeken. De belangrijkste stap in deze zin werd genomen door Hasdrubal Gisco. Door zijn prachtige dochter Sophonisba uit te huwelijken aan de Numidische koning Syphax verzekerde hij de alliantie met deze naburige koning, die nog 50.000 extra manschappen en 10.000 extra ruiters ter beschikking stelde van Carthago. In Romeinse termen, bijna acht legioenen. Eens Scipio geland was, zou de Romeinse generaal maar kunnen rekenen op 35.000 soldaten.

Scipio landt in Afrika[brontekst bewerken]

Mago[brontekst bewerken]

Carthago moet wel gemerkt hebben dat er voorbereidingen plaatsvonden in Sicilië. Inderdaad, de stad stuurde 6.000 infanteristen, 800 ruiters en zeven olifanten naar Mago in Ligurië. Het stadsbestuur stuurde ook enorme sommen geld op om Galliërs uit de Povlakte in dienst te nemen als huurlingen. Deze strijdkrachten moesten zich bij Hannibal Barkas voegen, die nog altijd zoals een valk gebarricadeerd zat tussen Kroton en Lokris, klaar om zich op een niets vermoedende prooi te storten. Spijtig genoeg voor Mago, Hannibal Barkas en Carthago had Rome intussen minder problemen om aan troepen te geraken. De Romeinen stationeerden het legioen van Marcus Livius in Rimini en de twee legioenen van Lucretius in Etrurië, terwijl de Galliërs geen gehoor gaven aan de Carthaagse oproep, of toch niet in de mate die de Carthagers gehoopt hadden.

Het jaar daarop, in 203 v.Chr., moest Mago strijd leveren in de omgeving van Milaan tegen de Romeinen onder leiding van de proconsul Marcus Cornelius Cethegus en de praetor Publius Quintilius Varus.[47] Gewond en verslagen moest hij zich terugtrekken naar Savona, waar hij zijn basis gevestigd had. Maar inmiddels was de Romeinse grip op Carthago onweerstaanbaar geworden. Mago werd teruggeroepen naar Afrika om de verdedigingen te versterken. Een groot gedeelte van de troepen bereikte Carthago per schip maar Mago zelf overleed tijdens de oversteek aan zijn verwondingen. Nog maar eens slaagde Carthago er niet in Hannibal Barkas hulp te bieden.

Hannibal Barkas[brontekst bewerken]

In de zomer van 204 v.Chr. viel de nieuwe consul, Publius Sempronius Tuditianus, Hannibal Barkas aan in Kroton. Hannibal zegevierde en de Romeinse verliezen liepen op tot meer dan 1.000 mannen. Hierop werd een ander consulair leger, onder leiding van de proconsul Crassus, gestuurd, dat in tussentijd de omgeving van Cosentia bezet had. De Romeinse overwinning die hierop volgde was eigenlijk niet meer dan een niet-nederlaag van Hannibal Barkas en versterkte de Senaat in zijn overtuiging dat men de uitputtingstaktiek van Fabius Maximus moest volhouden.

Het volgende jaar bewees Hannibal Barkas dat de Senaat ongelijk had. Net als zijn broer Mago teruggeroepen naar het vaderland, vertrok Hannibal naar Carthago. Onderweg verwoestte hij onderweg alles wat gebruikt kon worden om een vloot op te bouwen, vermoordde al wie het avontuur wou verlaten en - naar men vertelt - bracht 4.000 paarden om die hij niet kon meenemen.

Scipio[brontekst bewerken]

Terwijl Hannibal Barkas succesvol slag voerde, vertrok Scipio uit Sicilië met 400 vrachtschepen, een escorte van 40 oorlogsschepen onder het bevel van Gaius Laelius en Marcus Porcius Cato en 35.000 manschappen. Het Romeinse leger was onderweg naar Emporia, een groot Punisch handelscentrum en een belangrijke bron van inkomsten voor Carthago, maar door de mist raakten de schepen uit koers en moesten ze aan land gaan in Utica. De Carthaagse troepen bevonden zich bijna allemaal in Emporia, dus werd er een eskader van 4.000 ruiters onder leiding van Hanno uitgestuurd om het de Romeinen moeilijk te maken terwijl de troepen zich klaar maakten om zich te verdedigen. Hanno trof de Romeinse ruiterij en werd verslagen en omgebracht. 1.000 mannen sneuvelden en 2.000 mannen werden gevangen genomen. Scipio veroverde Salaeca, een stad zo'n vijftien mijl ten westen van Utica, en plunderde heel het grondgebied. Om voor de hand liggende politieke en publicitaire redenen haastte Scipio zich om de buit, waaronder 8.000 slaven, naar Rome te zenden. Rome jubelde.

Scipio trachtte Utica te veroveren, maar de onderneming liep mis. Hij besliste in Afrika te overwinteren terwijl hij het beleg sloeg voor de stad. Intussen wist hij Massinissa, de koning van Oost-Numidië en aartsvijand van Syphax, tegen wie hij een rampzalige nederlaag geleden had. Massinissa maakte een moeilijk periode door, maar behield groot aanzien onder het Numidische volk.

De campagne werd het volgende jaar hernomen: Syphax en Hasdrubal stonden aan het hoofd van een krijgsmacht van zo'n 100.000 (waarschijnlijk is het aantal in de bronnen overdreven). Scipio had slechts kleine versterkingen gekregen van Massinissa's ruiterij en zijn eigen troepen waren veel kleiner in aantal, misschien zelfs minder dan de helft.

Onder het voorwendsel onderhandelingen te willen aangaan, zond Scipio gezanten uit naar het Carthaagse kamp, die verslag uitbrachten van zijn wanorde en samenstelling. In een nachtelijke aanval verdeelde Scipio zijn leger in twee afdelingen. Hij liet Laelius en Massinissa het kamp van Syphax bestormen, terwijl hij zelf de aanval tegen dat van Hasdrubal leidde. Het was een bloedbad. De Romeinse troepen, die de onverdedigde tenten en hutten in brand staken, konden gebruik maken van de angst en chaos om het vijandelijke kampement te vernietigen. Er waren niet veel meer dan 20.000 overlevenden, maar ook hier zijn de cijfers waarschijnlijk overdreven, ditmaal naar beneden toe. Hasdrubal trok zich terug in Carthago terwijl Syphax terugkeerde naar Numidië, waar hij tot zijn geluk 4.000 pas aangekomen Keltiberische huurlingen aantrof.

Uitgelaten door hun overwinning zetten de Romeinen hun operaties verder en vernietigden in de Grote Vlakten wat restte van het Numidisch-Carthaagse leger. De Carthaagse en Numidische troepen die de flanken bemanden, gaven stuk voor stuk op en slechts dankzij het heldhaftige verzet van de Keltiberiërs, die bijna allemaal sneuvelden, konden Hasdrubal en Syphax met weinige mannen de veiligheid bereiken. Hasdrubal werd ter dood veroordeeld maar slaagde erin te ontsnappen en 10.000 extra manschappen te lichten. Syphax zocht beschutting in zijn vaderland, achtervolgd door Massinissa, die op een totale overwinning hoopte. Carthago lag nu volledig in de touwen. Door onderhandelingen te veinzen verkregen de Carthagers een wapenstilstand en profiteerden van de tijd om boodschappers naar Italië af te vaardigen. Eén boodschapper bereikte de gewonde Mago en droeg hem op naar het vaderland terug te keren, een andere bereikte Hannibal Barkas met hetzelfde bevel.

Zama Regia(202 v.Chr.)[brontekst bewerken]

Per la prima volta dopo ben trentaquattro anni Hannibal Barkas tornava nella patria che aveva lasciato da ragazzo per seguire il padre.

Abbandonata l'Italia, Hannibal Barkas arrivò indisturbato in Africa e sbarcò a Leptis Minor da dove si diresse ad Hadrumetum. Cartagine, galvanizzata dall'arrivo del suo eroe, interruppe le trattative e cominciò a riorganizzarsi.
Hannibal Barkas raccolse tutte le forze disperse cartaginesi: gli uomini del fratello Magone e gli uomini di Asdrubale, per lo più mercenari. Con queste forze si diresse verso la Numidia per cercare forze di cavalleria ma dovette accontentarsi di 3.000 cavalieri forniti dal figlio del deposto Siface, Vermina.

Cartagine, assediata da Scipione gli chiese di tornare in sua difesa e Hannibal Barkas fu costretto a marciare verso est per tornare mentre Scipione, per evitare che Hannibal Barkas si rafforzasse troppo velocemente, mosse verso di lui con tutto il suo esercito. Le due armate giunsero a contatto nei pressi del fiume Bagrada, vicino alla città di Naraggara, a Zama.

Hannibal Barkas cercò di evitare lo scontro per mostrare, pare, alla fazione pacifista cartaginese di aver cercato una possibile soluzione incruenta. I due più grandi condottieri del periodo si incontrarono di persona ma la trattativa fallì: la parola passò alle armi.

Slag bij Zama Regia[brontekst bewerken]

Zie Slag bij Zama Regia voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Plan van de slag bij Zama Regia.

De twee legers waren min of meer van dezelfde numerieke grootte. Circa trentacinquemila romani fronteggiavano circa cinquantamila cartaginesi. Ma la differenza qualitativa era importante.

  • Hannibal Barkas guidava forze di fanteria più numerose ma composite: 12.000 fanti celti e liguri, 15.000 reduci dalle campagne italiche, 18.000 mercenari di varia provenienza, numidi, macedoni, iberici e qualche cartaginese. La cavalleria punica era composta da 4.000 uomini. Aveva a disposizione, inoltre, 80 elefanti da guerra su cui contava molto.
  • Scipione aveva a sua disposizione due legioni addestrate, compatte e disciplinate (circa 23.000 fanti e 2.000 cavalieri. 7.000 fanti e 4.500 cavalieri erano forniti da Massinissa e dal suo alleato Damakas.

Hannibal Barkas pose gli elefanti davanti alla fanteria per lanciarli in una carica di sfondamento che avrebbe permesso alle altre forze di attaccare linee romane scompaginate. Dietro agli elefanti le linee cartaginesi vedevano in prima fila i mercenari galli, mauritani, liguri e iberici, in seconda linea le forze terrestri cartaginesi e a circa 200 metri dietro i veterani delle campagne d'Italia che dovevano attaccare le truppe nemiche quando fossero state stanche. Le ali di cavalleria cartaginese erano poste a destra e quella numidica a sinistra.

Scipione dispose i suoi uomini sulle classiche tre file. Prima gli hastati, poi i princeps e dietro i triarii ma, innovazione rispetto alla classica manovra delle legioni, evitò di offrire un fronte compatto lasciando spazio di manovra fra un manipolo e l'altro. Le ali di cavalleria vedevano a destra Massinissa e a sinistra la cavalleria italica comandata da Lelio.

Hannibal Barkas lanciò la carica degli elefanti ma ormai i romani avevano imparato come trattare quelle enormi bestie; con trombe acute e alte grida spaventarono i bestioni che, imbizzarriti, si volsero contro la cavalleria numidica dell'ala sinistra cartaginese. Massinissa che era posto di fronte a questa con i suoi cavalieri, approfittò della disorganizzazione per sbaragliare totalmente gli avversari diretti. Qualche elefante che non si era spaventato si avventò contro la fanteria romana. I manipoli degli hastati romani, utilizzando lo spazio libero, semplicemente si fecero da parte lasciando passare i bestioni lasciandoli alla mercé di princeps e velites che colpendoli di fianco e davanti li costrinsero alla fuga. Questi elefanti si avventarono contro l'altra ala della cavalleria cartaginese. Anche qui, Lelio, al comando della cavalleria italica approfittò dell'occasione per chiudere la partita con i diretti avversari.

Tutta la cavalleria di Hannibal Barkas fuggì inseguita da Massinissa e Lelio. Premeditazione? in effetti potrebbe essere. La cavalleria di Hannibal Barkas, che aspettava, invano, rinforzi da Vermina, non era forte come quella romana ed è possibile che il condottiero l'avesse utilizzata come specchietto per allodole, per fare credere a una parziale vittoria e allontanare la cavalleria romana. Sta di fatto che sul campo si arrivò, infine, allo scontro fra le fanterie.

Le prime file di Hannibal Barkas non ressero, o sembrarono non reggere, a lungo allo sforzo e arretrarono fra le seconde file. Forse una mossa tattica; Hannibal Barkas potrebbe aver studiato il racconto dei reduci della battaglia ai Campi Magni e aver capito che le legioni di Scipione non manovravano più come quelle vinte alla Trebbia e a Canne.

Comunque sia gli hastati di Scipione erano stanchi e le seconde file cartaginesi rinforzavano la difesa. Scipione tentò di ripetere la manovra dei Campi Magni e mosse le sue file di princeps e triarii sui fianchi per accerchiare le forze di Hannibal Barkas. La manovra fallì parzialmente perché i veterani che Hannibal Barkas teneva di riserva nella terza linea, lontana dalle prime, non poterono essere circondati. Scipione fu costretto a far retrocedere le seconde file per reggere l'urto dei cartaginesi e non aveva più massa di manovra.

La situazione stava diventando critica per Scipione ma Hannibal Barkas aveva davanti a sé le legioni di Canne. Quegli uomini sconfitti dai nemici ed esecrati dai loro stessi concittadini ebbero, alla fine, una seconda possibilità e da quella speranza, da quella rabbia, trassero la forza di resistere alle forze puniche che li sovrastavano.

Definitivamente dispersa la cavalleria avversaria o disperatamente chiamati indietro da Scipione alla fine tornarono Lelio e Massinissa con i loro cavalieri, che si avventarono alle spalle delle forze cartaginesi e le annientarono. Quella che forse stava per diventare un'altra sconfitta per Rome diventa la disfatta finale di Hannibal Barkas e di Cartagine.

La seconda guerra punica terminò, così, con un ennesimo massacro sulle rive di un fiume africano.

Fine della guerra[brontekst bewerken]

Cartagine perse per sempre l'Iberia e fu ridotta a cliente di Roma. Ai punici fu imposta un'indennità di guerra di 10.000 talenti, la loro marina fu ridotta a 10 triremi, appena sufficienti per frenare i pirati e fu loro vietato di prendere le armi senza il permesso dei Romani. Quest'ultimo limite favorì la Numidia di Massinissa che ne approfittò spesso per annettersi larghe parti del territorio cartaginese. Mezzo secolo dopo, quando Cartagine infine si ribellò ai continui attacchi di Massinissa, fu questa ribellione -non autorizzata- a fornire ai romani il casus belli per scatenare la Terza guerra punica. Fu anche imposto ai cartaginesi di aiutare Roma nella sua avventura in Asia Minore e navi puniche servirono nella campagna di Lucio Cornelio Scipione contro Antioco III di Siria.

A Roma la fine della guerra non fu accolta bene da tutti per ragioni sia politiche che morali. Quando il Senato decretò sul trattato di pace con Cartagine Quinto Cecilio Metello - già console nel 206 a.C. - affermò che non riteneva la fine della guerra essere un bene per Roma; temeva che il popolo romano non sarebbe ritornato allo stato di quiete dal quale era stato tratto con l'arrivo di Annibale (Valerio Massimo, VII, 2, 3). Altri, come Catone il Censore temevano che se Cartagine non fosse stata del tutto distrutta avrebbe presto riacquistato la propria potenza e ripreso le lotte con Roma. E probabilmente Catone non aveva torto; l'archeologia ha scoperto che il famoso porto militare "Coton" fu costruito dopo la guerra, poteva contenere 200 triremi mentre a Cartagine erano concesse solo 10 navi ed era protetto dall'osservazione esterna. Annibale per molti anni curò i propri affari e riprese un ruolo importante a Cartagine. Per questo la nobiltà locale, spaventata dalla sua deriva democratica e dalla sua battaglia contro la corruzione, convinse i Romani a forzarne l'esilio che lo spinse verso le coste dell'Asia sempre cercando di rinnovare la lotta a Roma. A Libyssa sulle spiagge orientali del Mar di Marmara prese quel veleno che, come diceva, aveva a lungo conservato in un anello.

Roma ebbe le mani libere per intraprendere con decisione la conquista della Gallia Cisalpina, della Gallia Transalpina, dell'Illiria, della Grecia, e di tutti i regni della costa della Asia che si affacciavano sul Mediterraneo e sul Mar Nero. Dei 53 anni calcolati da Polibio, per Pydna, ne mancavano solo 34.

Conseguenze della guerra[brontekst bewerken]

De Romeinse wereld, aan het einde van de Tweede Punische Oorlog (groen), e dan rond 100 v.Chr. (oranje).

Per più di un osservatore[48] la Seconda Guerra Punica può essere considerata sostanzialmente il primo conflitto mondiale della storia, almeno per quanto riguarda het Middellandse Zeegebied. Oltre a Roma e Cartagine, furono infatti coinvolti nella guerra Celti, Italici, Iberi, Liguri, Numidi, il Regno Macedone e la simmachia greca, la Lega Achea, la Lega Etolica e così via; durante il conflitto restarono attivi contemporaneamente più fronti anche molto distanti fra loro, con un impiego di mezzi e uomini enorme, se rapportato alle popolazioni dell'epoca.

Seppure alla fine vincitrice, Roma pagò comunque a caro prezzo il lungo conflitto contro Annibale. I romani vissero per anni nell'incubo di una guerra interminabile e di un nemico alle porte che sembrava inafferrabile.

Lo sforzo bellico fu pesantissimo, sul piano economico e civile: per anni intere regioni italiche furono saccheggiate e devastate dalle continue operazioni militari, con danni enormi per l'agricoltura e per i commerci, che a lungo restarono bloccati, per la pressione di Galli a nord e la presenza di Annibale a sud. Tutto ciò senza contare il pesantissimo bilancio in termini di vite umane. Nei 17 anni di guerra morirono circa 300.000 italici su una popolazione che, dopo la secessione delle regioni meridionali, era di soli 4 milioni di abitanti circa, mentre il potenziale umano mobilitato da Roma per la guerra raggiungerà in alcuni anni il 10% della popolazione, senza scendere mai sotto al 6-7%, tutte cifre che si avvicinano molto, in termini percentuali, a quelle registrate durante la Prima guerra mondiale[49].

Tuttavia, nonostante i gravi sacrifici sopportati, la guerra punica rappresenterà una svolta decisiva per le future fortune di Roma. Innanzi tutto in termini di espansione territoriale, poiché al termine della guerra Roma prenderà il totale controllo dell'intera penisola italica, aggiungendo anche la Corsica, la Sardegna, la Sicilia e la costa meridionale della penisola Iberica, estendendo la sua influenza sulle coste africane cartaginesi e numidi, oltre che sull'area dell'Egeo. Si realizzava, quindi, un controllo di tutto il bacino occidentale del Mediterraneo (e di lì a poco, anche della zona greca, nel bacino orientale) che porrà le basi per il futuro impero.

In termini politici interni la guerra provocò un rafforzamento delle istituzioni romane, in particolare del Senato, fulcro della lunga resistenza ad Annibale. Ma anche sul piano militare le catastrofiche sconfitte, subite ad opera di Annibale, furono una importantissima lezione sia sul piano tattico-strategico che organizzativo: da quel momento in poi i romani impararono a strutturare l'esercito in modo molto più efficace, introducendo schemi e soluzioni tattiche che per secoli lo renderanno pressoché imbattibile. I primi cambiamenti si videro già per la battaglia di Zama, infatti, per la quale Scipione rese l'esercito più agile e flessibile, introducendo ad esempio la coorte.

Chronologie[brontekst bewerken]

  • 219 v.Chr. - Hannibal Barkas valt Saguntum aan en verovert de stad: dit is de casus belli voor het begin van de tweede Punische oorlog.
  • 218 v.Chr. - In mei vertrekt Hannibal Barkas uit Spanje en na verscheidene veldslagen en schermutselingen steekt hij de Alpen over. Hij verslaat de Gallische Taurini, de legioenen van Sempronius Longus voegen zich bij de strijdkrachten van Publius Cornelius Scipio. Slag bij de Ticino, Slag bij de Trebia.
  • 217 v.Chr. - De legioenen van Rome, respectievelijk onder leiding van Caius Flaminius en Servilius Geminus, bevinden zich te Arezzo en Rimini. Hannibal Barkas steekt de Apennijnen over en trekt op naar Rome. Romeinse nederlaag bij het Trasimeense Meer. Dood van C. Flaminius. Q. Fabius Maximus benoemd tot dictator. Hannibal Barkas rukt op naar Apulië.
  • 216 v.Chr. - L. Aemilius Paullus en C. Terentius Varro worden verkozen tot consuls. Slag bij Cannae en dood van Paullus. In Rome worden twee dictators benoemd. Capua sluit een bondgenootschap met Hannibal, die er overwintert. Philippus V van Macedonië stuurt een vloot naar de Adriatische Zee.
  • 215 v.Chr. - Rome verkiest tot consuls Q. Fabius Maximus (de voormalige dictator) en Tiberius Sempronius Gracchus. Claudius Marcellus wordt proconsul. Marcellus dwingt Hannibal Barkas ertoe Capua te verlaten. Maximus en Gracchus heroveren enkele centra. In Spanje wordt Hasdrubal verslagen te Detrose door de broers Scipio. Rome herovert Saguntum. Bondgenootschap tussen Hannibal Barkas en Philippus V; Rome stuurt Marcus Valerius Levinus naar Illyrië. De Eerste Macedonische Oorlog breekt uit. Dood van Hiëro van Syracuse; zijn opvolger Hiëronymus sluit zich aan bij Carthago. Numidië valt uiteen in twee koninkrijken: één onder leiding van Syphax en een ander onder leiding van Gaia, de vader van Massinissa.
  • 214 v.Chr. - Hannibal Barkas si aggira nelle regioni meridionali con alterna fortuna; i romani mantengono un atteggiamento prudente rintuzzando le sue iniziative. Tentativo di Hannibal Barkas di conquistare Taranto. In Spagna Asdrubale e gli Scipioni si scontrano, con vittorie prima di Rome e poi di Cartagine. In Sicilia Geronimo prende Lentini ma viene ucciso. Marcello inviato in Sicilia riprende Lentini. In Africa, Siface, re vassallo, attacca Cartagine e Asdrubale viene richiamato dalla Spagna con parte dell'esercito. Filippo V attacca Apollonia ma viene pesantemente sconfitto da Levino.
  • 213 v.Chr. - Hannibal Barkas conquista Taranto ma non la rocca, tenuta dai romani. Ancora piccole battaglie in tutto il meridione. Marcello attacca Siracusa ma respinto decide l'assedio con Appio Claudio. Sbarchi cartaginesi e romani in Sicilia dove si combatte a tutto campo con alterne fortune. Rome aiuta Siface ma Cartagine, con l'aiuto dell'altro re numida Gaia e del figlio Massinissa, lo sconfigge in due battaglie.
  • 212 v.Chr. - Eerste Slag om Herdonia. Hannibal Barkas conquista quasi tutto il meridione tranne Reggio e il porto di Taranto, gli unici porti adatti a ricevere rinforzi consistenti. Intervento cartaginese a Siracusa, la peste decima l'esercito punico. Asdrubale torna in Iberia, con Massinissa alla guida della cavalleria numidica. Cartagine concede la pace a Siface. Filippo V attacca via terra città della costa adriatica.
  • 211 v.Chr. - Rome allieert zich met de Aetolische Bond in een anti-Philippusalliantie. Toetrede tot de alliantie van koning Attalus I van Pergamon.[42] Hannibal Barkas guida l'esercito alle porte di Rome ma non osa l'attacco e nuovamente torna a sud. Capua riconquistata dai romani. Caduta di Siracusa, Morte di Archimede ucciso (per errore?). In Spagna durante due distinte battaglie muoiono prima Publio Scipione e poi Gneo Scipione L'esercito romano arretra verso l'Ebro. Riconquistata Capua Claudio Nerone viene mandato in Spagna con quelle legioni. Asdrubale cerca di partire verso l'Italia ma incontra grosse difficoltà .
  • 210 v.Chr. - Tweede Slag om Herdonia. Publius Cornelius Scipio (zoon van de overleden Publius) sbarca a Emporia, Nerone si attesta sull'Ebro e poiché la flotta cartaginese è impotente arruola a terra anche i marinai.
  • 209 v.Chr. - I romani riconquistano Taranto. Termina la guerra in Sicilia con l'estromissione definitiva di Cartagine. Publio Scipione conquista Cartagena. Popolazioni spagnole passano nuovamente ai romani. Scipione attacca Asdrubale che si sta preparando a partire per l'Italia. Magone è inviato alle Baleari per cercare mercenari. Filippo V, bloccato, deve combattere in Grecia contro la Lega Etolica, Attalo di Pergamo e rinforzi romani.
  • 208 v.Chr. - Continui ma poco importanti combattimenti nel sud Italia, Marcello muore in un agguato. Asdrubale sconfitto a Becula riesce a sfuggire a Scipione e marcia sull'Italia. Continue battaglie in Grecia fra Filippo V e i suoi alleati contro Etoli e Attalo.
  • 207 v.Chr. - Asdrubale arriva in Italia. Battaglia del Metauro e morte di Asdrubale. Vittorie di Filippo V. Battaglia di Mantinea e sconfitta di Sparta contro gli Etoli. Hannibal Barkas mantiene le posizioni nel meridione.
  • 206 v.Chr. - I cartaginesi Magone, Giscone e Asdrubale, sconfitti da Scipione, devono evacuare la Spagna quasi completamente. Scipione fonda la colonia di Italica e torna a Roma. Massinissa torna in Africa rivendicando il trono del padre. Siface glielo contende alleandosi con Cartagine; Massinissa si allea con Roma. Hannibal Barkas e Rome si controllano senza grandi combattimenti.
  • 205 v.Chr. - Scipione eletto console. Riconquista Locri e prepara lo sbarco in Africa reclutando volontari per forzare la mano al Senato che è contrario. La pace di Fenice fra Etoli e Filippo V sospende l'intervento romano in Grecia. Magone arriva in Liguria, assale Genova e inizia a reclutare mercenari per portarli in aiuto ad Hannibal Barkas. Tentativo di Cartagine di inviare rinforzi in Italia via mare, una tempesta disgrega la flotta che viene attaccata dai romani. Massinissa attacca Cartagine ma viene sconfitto e messo in fuga.
  • 204 v.Chr. - Scipione con i volontari e le legioni "cannensi" sbarca a Utica. Magone e Rome si fronteggiano nel nord, Hannibal Barkas e Rome si fronteggiano nel sud.
  • 203 v.Chr. - Liguri e Celti arruolati da Magone si battono contro i romani a Milano. Magone viene ferito, sconfitto e messo in fuga. Cartagine richiama Hannibal Barkas e Magone. Scipione batte le forze di Asdrubale e Siface. Asdrubale si rifugia a Cartagine ma viene condannato a morte, Siface si ritira in Numidia. Massinissa attacca Siface e occupa la Numidia.
  • 202 v.Chr. - Syracuse verloor zijn onafhankelijkheid en werd de hoofdstad van de provincia Sicilia. Hannibal Barkas landt bij Leptis, voert een nodeloos gesprek met Scipio. Slag bij Zama. Scipio versloeg Hannibal Barkas. Beëindigt de Tweede Punische Oorlog.
  • 201 v.Chr. - Publius Cornelius Scipio vierde in Rome een grote triomftocht en kreeg de bijnaam "Africanus".

Noten[brontekst bewerken]

  1. a b Titus Livius, Ab Urbe condita XXX 44, Cornelius Nepos, Hannibal 7.1 (dateert de vrede in 200 v.Chr.), Orosius, Historiae adversum paganos IV 19.5.
  2. Polybios, Historiai VI 20.8-9.
  3. Polybios, Historiai VI 26.7.
  4. Appianus, VII 1.4.
  5. Appianus, VII 1.1.
  6. Livius, Ab Urbe condita XXI 1.1-3.
  7. Polybios, I 62.9-63.1-3.
  8. Polybios, I 62.9.
  9. Polybios, I 62.8.
  10. a b Polybios, I 65-88.
  11. a b Polybios, I 79.
  12. Polybios, I 79.12, III 10.1-4.
  13. Polybios, III 1.3-10.
  14. Polybios, II 21-35.
  15. a b Polybios, II 2-12.
  16. Livius, XXI 2.1.
  17. Polybios, II 1.1-8.
  18. a b c Appianus, VII 1.2.
  19. Polybios, II 1.1-8, Livius, XXI 2.1-2.
  20. Livius, XXI 2.3-5.
  21. Polybios, II 13.1-2.
  22. Polybios, II 13.1-7.
  23. Livius, XXI 2.6.
  24. Polybios, II 36.1-2, Appianus, VII 1.2.
  25. Livius, XXI 3.1, Appianus, VII 1.3, Polybios, II 36.3.
  26. Polybios, III 13.3-4, Livius, XXI 4.1.
  27. Polybios, III 9.6-7.
  28. Polybios, III 9.8-9, Livius, XXI 2.2.
  29. Livius, XXI 1.4.
  30. Polybios, III 10.5-7, 13.5-14.9.
  31. III 10.1-4.
  32. XXI 1.5.
  33. Polybios, III 10.5-7, 13.1-2.
  34. Polybios, III 6.1-2, 8.
  35. Polybios, III 6.3.
  36. Appianus, VII 1.3, Eutropius, Breviarium ab Urbe condita III 7.
  37. Appianus, VII 1.3.
  38. Livius, XXI 6.
  39. Livius, XXI 7, Eutropius, III 7.
  40. Appianus, VII 1.3, Livius, XXI 8-15, Polybios, III 17, Eutropius, III 7.
  41. a b Livius, XXIX 12, XXXI 1.8, 19,, Polybius, XVIII 1.14, Sallustius, Historiae IV 67.6, Silius, XV 317-319, Appianus, Bell. Mac. 3.4, Iustinus, XXIX 4.11, Epitome Pompeii Trogi, prol. 29, Zonaras, IX 11 f-g.
  42. a b c d e f g Eutropius, III 14.
  43. Polybios, XI 1.2-2.1, 3.1-3, Cornelius Nepos, Cato 1.2, Horatius, Carmina IV 4.37-48, Livius, XXVII 47.1-50.3, XXXVI 36.6, Valerius Maximus, III 7.4, VII 4.4, Sextus Iulius Frontinus, Stratagemata I 1.9, II 3.8, IV 7.15, Silius, 15.601-810, 17.261-263, Florus, I 22.50, Appianus, Hannibal 52 b-53 a; Ampelius, 17.12, 36.3, 46.6, Eutropius, III 18.2, Orosius, IV 18.9-14, Zonaras, IX 9 g-k;
  44. Livius, XXVIII 36.1-37.10, XXXII 2.5, XXXIV 13.8, Silius, XVI 24-27, Appianus, Bell. Hisp. 37 b-c, pseudo-Aurelius Victor, De viris illustribus urbis Romae 49.9, Zonaras, IX 10 i-k.
  45. Livius, XXVIII 38.6-11, XXIX 20.2, XXX 30.14, Valerius Maximus, II 8.5, VIII 15.1, Silius, 13.511, 16.595-599, Plutarchus, Marius 12.2, Pompeius 14.1, Cass. Dio, fr. 57.56, pseudo-Aurelius Victor, De viris illustribus urbis Romae 49.12, Ammianus Marcelinus, XXV 9.10, Orosius, IV 18.17.
  46. Cfr. Livius, XXVII 45.5.
  47. Livius, XXX 18.
  48. Zie bijvoorbeeld: G. Granzotto, Annibale, Milaan, 1980.
  49. fonte: Lanfranco Sanna, "La seconda guerra punica", su www.arsmilitaris.org/pubblicazioni

Bibliografie[brontekst bewerken]

Primaire bronnen[brontekst bewerken]

Secundaire bronnen[brontekst bewerken]

  • (it) E. Acquaro, Cartagine: un impero sul Mediterraneo, Rome, 1978. ISBN 8840300996.
  • (de) W. Ameling, Karthago: Studien zu Militar, Staat und Gesellschaft, München, 1993. ISBN 9783406374906
  • (en) A.E. Astin, Scipio Aemilianus, Oxford, 1967. ISBN 0198142579
  • (en) J. Briscol, The Second Punic War, Cambridge, 1989.
  • (it) } G. Brizzi, Hannibal Barkas strategia e immagine, Spoleto, 1979.
  • (it) } G. Brizzi, Hannibal Barkas. Come un'autobiografia, Milaan, 2003. ISBN 8845292533.
  • (it) } G. Brizzi, Scipione e Hannibal Barkas, la guerra per salvare Roma, Rome - Bari, 2007. ISBN 978-88-420-8332-0.
  • (en) G. De Beer, Alps and Elephants, Londen, 1979.
  • (fr) C. Farnoux, Les guerres punique, Parijs, 1960.
  • (it) } B. Fourure, Cartagine: la capitale fenicia del Mediterraneo, Milaan, 1993, ISBN 881657075X.
  • (fr) G. Gimal, Le siècle des Scipions, Parijs, 1975.
  • (de) L.M. Hans, Karthago und Sizilien, Hindelsheim, 1983.
  • (en) D. Hoios, Unplanned wars. The origins of the First and the Second Punic wars, Berlijn, 1998.
  • (it) } W. Huss, Introduzione alle guerre puniche: origini e sviluppo dell'impero di Cartagine, Turijn, 1994. ISBN 8805054127.
  • (it) } W. Huss, Cartagine, Bologna, 1999. ISBN 8815072055.
  • (it) } S.I. Kovaliov, Storia di Roma, Rome, 1982. ISBN 8835924197.
  • (en) J.F. Lazenby, Hannibal's War. A Military History of the Second Punic War, Warminster, 1978.
  • (it) } J. Michelet, Storia di Roma, Rimini, 2002.
  • (de) T. Mommsen, Römische Geschichte, 6 dln., Berlijn, 1854-1856.
  • (it) } S. Moscati, Tra Cartagine e Roma, Milaan, 1971.
  • (en) H.H. Scullard, Carthage and Rome, Cambridge, 1989.
  • (en) J.H. Thiel, A history of Roman sea-power before the Second Punic War, Amsterdam, 1954.

Zie ook[brontekst bewerken]

Externe links[brontekst bewerken]

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Second Punic War op Wikimedia Commons.