Rechila
Rechila | ||
---|---|---|
?-448 | ||
Koning van de Sueben | ||
Periode | 438-448 | |
Voorganger | Hermeric | |
Opvolger | Rechiar |
Rechila (Spaans: Requila) (? - 448), was koning van de Sueven. Hij heerste van 438 in Gallaecia, de noordwestelijke hoek van het Iberisch Schiereiland, tot zijn dood.
Leven
[bewerken | brontekst bewerken]Over Rechila wordt in een aantal primaire bronnen verhaald, onder andere Hydatius doet verslag van hem. Van zijn jeugd en jonge jaren is echter niets bekend en over zijn geboortedatum en -plaats tasten we in het duister. Niettemin lijkt het meest waarschijnlijke dat hij na 409 geboren werd in Gallaecia, het gebied dat de Sueven toegewezen kregen nadat zij in Spanje arriveerden. Hier was zijn vader als heerser van de Sueven er in geslaagd, ten nadele van de Romeinen, een grote mate van zelfstandigheid te verwezenlijken.
Richila was getrouwd met een verder onbekende dochter van Wallia van de Visigoten en was vader van twee zonen en een dochter, waarvan alleen de namen van de zonen aan ons zijn overgeleverd: Rechiar en Ricimer.[1] Zijn dochter werd uitgehuwelijkt aan de koning van de Bourgonden, Gundioc. De Bourgondische koningskinderen Gundobad, Chilperic II, Godigisel en Gundomar waren zijn kleinzonen.
Wallia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeder | Rechila | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechiar | Ricimer | dochter | Gundioc | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chilperic II | Godigisel | Gundobad | Gundomar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen zijn vader, koning Hermeric, in 438 ernstig ziek werd, nam Rechilla alle bestuurstaken van hem over en regeerde in diens naam totdat deze in 441 stierf, en hij zelf tot nieuwe koning werd benoemd. Tijdens zijn bewind trachtte hij het Suevische koninkrijk verder uit te breiden door het vacuüm op te vullen dat de Vandalen en Alanen hadden achtergelaten na hun overtocht naar Noord-Afrika.
Verovering van Lusitania en Baetica
[bewerken | brontekst bewerken]Om zijn plannen te verwezenlijken voerde Rechila een zeer oorlogszuchtige politiek tegen de Romeinen in Spanje. Hij versterkte zijn leger door een verbond te sluiten met de Bagaudae, bandieten die hij in dienst nam als huurlingen. Vanuit Gallaecia leidde hij vervolgens verschillende veldtochten tegen de Romeinen in het nabijgelegen Hispania Baetica en Hispania Lusitania.
Nadat hij in 438 het Romeinse leger, dat onder aanvoering stond van comes Andevotus, had verslagen aan de rivier Jenil (Singillio)[2], veroverde hij de provinciehoofdstad Mérida (439) van Lusitania. Hierdoor kreeg hij deze hele provincie in handen. Twee jaar later herhaalde hij dit kunstje door in het naastgelegen Baetica de stad Sevilla (441) te veroveren. [3] Rechila liet de Spaanse militaire graaf Censorius (441) gevangen zetten en versloeg een gecombineerd leger van Visigoten en Romeinen onder Vitus in 446. Daarmee breidde hij zijn macht ook uit over Carthaginensis. Enkel de aanwezigheid van de Visigoten in het noorden weerhield hem ervan om Tarraconensis en daarmee heel Spanje in handen te krijgen.
Opvolging
[bewerken | brontekst bewerken]Aan het eind van zijn korte, doch intense regeerperiode had hij bijna geheel Andalusië, Baetica en van Carthaginensis veroverd. Met hulp van de Visigoten was de Romeinse macht enkel nog aanwezig in het noordwesten van Spanje. In 448 overleed Rechila in Mérida, volgens zijn tijdgenoot Hydatius stierf hij als een heiden. Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon Rechiar. Een andere zoon, Ricimer[4] werd uiteindelijk opperbevelhebber van het West-Romeinse leger. Zijn dochter trouwde met Gundioc, koning van de Bourgonden.
Literatuur:
- Ferdinand Lot, De Germaansche invasies, De versmelting van de Barbaarsche en Romeinsche wereld, Den Haag 1939, pagina 102
Referenties:
- ↑ Andrew Gillett, "The Birth of Ricimer", Historia: Zeitschrift für Alte Geschichte 44, 3 (1995): 380–84.
- ↑ E.A. Thompson, Romans and Barbarians, pag. 173.
- ↑ E.A. Thompson, Romans and Barbarians, pag. 172.
- ↑ * Ferdinand Lot, De Germaansche invasies, De versmelting van de Barbaarsche en Romeinsche wereld, Den Haag 1939, pag. 126-127.