Resolutie 1175 Veiligheidsraad Verenigde Naties

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Resolutie 1175
Van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
Datum 19 juni 1998
Nr. vergadering 3893
Code S/RES/1175
Stemming
voor
15
onth.
0
tegen
0
Onderwerp Olie-voor-voedselprogramma
Beslissing Stond toe dat onderdelen en uitrusting voor de olieproductie werden ingevoerd.
Samenstelling VN-Veiligheidsraad in 1998
Permanente leden
Niet-permanente leden
Vlag van Brazilië Brazilië · Vlag van Bahrein (1972-2002) Bahrein · Vlag van Costa Rica Costa Rica · Vlag van Gabon Gabon · Vlag van Gambia Gambia · Vlag van Japan (1870–1999) Japan · Vlag van Kenia Kenia · Vlag van Portugal Portugal · Vlag van Slovenië Slovenië · Vlag van Zweden Zweden
Een brandende Iraakse olieput. (foto: maart 2006)

Resolutie 1175 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd op 19 juni 1998 unaniem aangenomen door de VN-Veiligheidsraad.

Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Golfoorlog (1990-1991) en Olie-voor-voedselprogramma voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Op 2 augustus 1990 viel Irak zijn zuiderbuur Koeweit binnen en bezette dat land. De Veiligheidsraad veroordeelde de inval onmiddellijk en later kregen de lidstaten carte blanche om Koeweit te bevrijden. Eind februari 1991 was die strijd beslecht en legde Irak zich neer bij alle aangenomen VN-resoluties. In 1995 werd met resolutie 986 het olie-voor-voedselprogramma in het leven geroepen om met olie-inkomsten humanitaire hulp aan de Iraakse bevolking te betalen.

Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Waarnemingen[bewerken | brontekst bewerken]

Een groep experts had bevonden dat Irak niet in staat was voldoende aardolie uit te voeren om de 5,256 miljard Amerikaanse dollar te verdienen die in resolutie 1153 staat vermeld en waarmee hulpgoederen aan de Iraakse bevolking moesten worden betaald.

Handelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Daarom mochten landen, ondanks resolutie 661 uit 1990, de benodigde onderdelen en uitrusting leveren die Irak nodig had om de olieproductie op de drijven, zodanig dat het genoemde bedrag kon worden behaald. Daarvoor mocht tot US$300 miljoen van de VN-borgrekening (waarop Iraakse olie moest worden betaald) worden gebruikt. Tot daar voldoende geld op stond mochten de kosten ook betaald worden op krediet tegen toekomstige olieverkopen. secretaris-generaal Kofi Annan had ter nazicht een lijst van onderdelen en materiaal van Irak overgemaakt aan het met resolutie 661 opgerichte comité.

Verwante resoluties[bewerken | brontekst bewerken]