Rijksheerlijkheid Kessenich

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Keyserlijkcke vrije Heerlijckheyt Kessenich, Bronshorn enz.
Land in het Heilige Roomse Rijk Wapen Heilige Roomse Rijk
Rijksvrije heerlijkheid

 Frankische Rijk 950 – 1794 Eerste Franse Republiek 
Symbolen
Wapenschild van Kessenich in 1469–1618. Opgebouwd uit de blazoenen van de geslachten 'Collard van Lynden' (kwartieren 1 en 4) en 'Horne' (kwartieren 2 en 3).
Kaart
De Drie Eijghen omstreeks 1700, met de onderdelen van Kessenich in lichtgroen
De Drie Eijghen omstreeks 1700, met de onderdelen van Kessenich in lichtgroen
Algemene gegevens
Hoofdstad Kessenich
Oppervlakte 33 km²
Bevolking 1.280 (1796)
Religie Rooms-katholiek

De rijksheerlijkheid Kessenich was een vrije rijksheerlijkheid die bestond uit Kessenich, Kinrooi, Groot-Beersel (in Belgisch-Limburg) en Hunsel (in Nederlands-Limburg). Ze werd opgeheven in 1794, ten tijde van de Franse overheersing.

Samenstelling[bewerken | brontekst bewerken]

Tussen ±1250 en 1794 was de 'vrijheer van Kessenich' in het bezit van:

  • De heerlijkheid Kessenich. Ze omvatte het dorp Kessenich en vijf gehuchten: Kin(d)re (Kinrooi), Gallert (Dolenweg en Driessenstraat), Beersel (Kleinestraat), Groot-Beersel (Looverstraat) en Mijnekom (de Leeuwerik).[1][2] Op gerechtelijk vlak was ze soeverein, op leenrechtelijk vlak hoorde ze deels bij Gulik en deels bij Brabant.[3]
  • De heerlijkheid Bronshorn. Ze omvatte het dorp Hunsel en de gehuchten Groot-Beersel, Uffelse(n), Haler en Castert. Ze zou haar naam ontlenen aan een burcht, die echter al tegen 1400 verdwenen was.[4] Op gerechtelijk vlak was ook zij soeverein, op leenrechtelijk vlak behoorde ze tot Brabant.
  • Het domein Borgitter, bestaande uit het Witte Kasteeltje en enkele hoeves. Het was een allodium, ontstaan op de grens met het Luiks vrijdorp Neeritter. Na 1500 was het een persoonlijk bezit van de adellijke familie Waes.
  • Tal van landgoederen die buiten de bovenstaande gebieden vielen, maar wel verbonden waren aan het leenhof in Kessenich.[5] In het zuiden lagen ze in Geistingen, Ophoven, Aldeneik, Gremelslo, Klein- en Groot-Heppeneert en Roosteren. In het noorden lagen ze in Neeritter, Nederweert en Beegden.

Organisatie[bewerken | brontekst bewerken]

Het grondbezit kwam toe aan de Duitse keizer. Deze 'leende' Kessenich aan de hertogen van Gulik en Brabant. Op haar beurt gaven Gulik en Brabant het gebied 'in leen' aan de plaatselijke vrijheer/-vrouwe (vanaf 1656 droeg hij/zij de barontitel) en diens erfgenamen. Het plaatselijke leenhof lag eerst in de hoeve Franssenhof aan de motte Den Berg en later in het Witte Kasteeltje. De inwoners van Kessenich baatten de landgoederen uit en betaalden in ruil hiervoor cijns aan hun leenheren.

De wetgevende macht bleef voornamelijk binnen Kessenich. De rijksvrijheid maakte immers dat enkel de vrijheer – binnen de bepalingen van het landrecht waaraan hij trouw had gezworen – de kreitsdag en de hofraad bevoegd waren om wetten uit te vaardigen en belastingen te heffen. Vanaf 1600 maakten zowel de Westfaalse als de Bourgondische Kreits aanspraak op de soevereiniteit.[6] Desondanks bleef Kessenich rijksvrij tot 1784. Toen maakte keizer Jozef II het juridisch ondergeschikt aan Oostenrijks-Gelre.[7]

De rechterlijke macht berustte in grote mate bij de plaatselijke schepenbank. De eerste schriftelijke vermelding hiervan stamt uit 1279.[8] Een appelgang was enkel mogelijk in civiele processen en werd behandeld het keizerlijke Aken en het Rijkskamergerecht. In correctionele zaken was de schepenbank almachtig, want ze beschikte over de bloedban. Het galgenveld van Kessenich was gelegen aan de huidige Heinestraat.[9] Hier werden onder meer de Bokkenrijders uit Ophoven ter dood gebracht.[10]

De uitvoerende macht, dat is het bestuur en de ordehandhaving, werd uitgeoefend door de meier, die te Kessenich ook 'schout', 'scholtis' en 'drossaard' genoemd werd. De meier werd bijgestaan door burgemeesters. Beide heerlijkheden waren immers verdeeld in kwartieren: Kessenich bestond uit Kessenich, Kin(d)re en Beersel, Bronshorn bestond uit Hunsel, Haler, Uffelse(n) en Beersel. Elk kwartier telde twee burgemeesters die de bevolking jaarlijks verkoos.

Leenrechtelijke ontwikkelingen[bewerken | brontekst bewerken]

Verheffing en versnippering van Casallum (950-1300)[bewerken | brontekst bewerken]

Mogelijke uitgestrektheid van het domein Kessenich-Eik

Omstreeks 950 wordt Kessenich een regionale hoofdplaats. In de komende eeuwen valt het gebied echter uiteen in o.a. de Drie Eijghen.

Gulik en Brabant houden elkaar in evenwicht (1300-1690)[bewerken | brontekst bewerken]

Kessenich lag op de grens tussen de Bourgondische en Westfaalse Kreits

De dubbele leenband vrijwaart Kessenich eeuwenlang van aanslagen op zijn soevereiniteit. Een opvolgingskwestie geeft Brabant de gelegenheid om zijn invloed te vergroten, maar de Spaanse Nederlanden zien uiteindelijk af van concrete maatregelen.

  • 1321: Oudst bekende leenverheffing, in zowel Gulik als Brabant.
  • 1402: Kessenich komt in een personele unie met Bronshorn, een apanage van het Huis Horne.
  • 1429: Middels erfstelling benadrukt Gulik dat zijn gedeelte enkel naar mannelijke erfgenamen in rechte lijn mag vererven.
  • 16e eeuw: Het Rijk delegeert alle soevereiniteit naar de nieuwe rijkskreitsen. Brabant valt aan de Spaanse landvoogd in de Nederlanden (Bourgondische Kreits), maar Gulik aan de kreitsdag in Düsseldorf (Westfaalse Kreits). Wie van beiden is voortaan soeverein over het tweeherige Kessenich?
  • 1618: Kessenich wordt tweemaal verheven, doch enkel in Brabant. Men mijdt de verheffing in Gulik, dat niet zou toestaan dat Kessenich via vrouwelijke erfgenamen vererft.[18]
  • 1624: Gulik verzet zich: vrijheer Jacob van Malsen heeft Gulik niet gehuldigd en is, krachtens de erfstelling van 1429, niet eens de rechtmatige erfgenaam. In opdracht van Brabant brengt Gelre Jacob gewapenderhand toch weer aan de macht. Jacob spant ook een proces aan voor het Hofgericht in Düsseldorf.
  • 1639: Het Hofgericht oordeelt dat de aanstelling van Jacobs verre verwant, Georg van Kessenich, rechtsgeldig was.
  • 1641: De Raad van Brabant vernietigt het Gulikse vonnis. Een Guliks-Brabantse conferentie moet de impasse doorbreken, maar levert geen resultaat op. Voorlopig nemen Jacobs zussen bezit van de heerlijkheid. Ze erkennen de Raad als hun souverain juge immédiat.
  • 1658: Landvoogd Don Juan wil soevereiniteit uitoefenen, door middel van een inkwartiering van Lorreinse troepen. De vrijheer van Kessenich en de prins-bisschop van Luik beklemtonen de rijksvrijheid. Tot slot adviseren diverse raden de n'irriter les princes voisins de l'Empire.
  • 1671: In veel rijksgebieden die samen met Gelre bij de Bourgondische Kreits kwamen (Transactie van Augsburg), voert Spanje nog geen soevereiniteit uit. Opper-Gelre rekent hiertoe ook Kessenich en Bronshorn.[19] In deze gebieden heft Spanje voortaan jaarlijkse rationsgelden, als afkoopsom van inkwartieringen.
  • 1679: De baron schort de betalingen op en start een gerechtelijke procedure tegen de rationsgelden.
  • 1680: Vanuit Brussel komt een regiment dragonders, dat tevergeefs eist dat de schepenen Spanje als hun soeverein erkennen.
  • 1681: Opper-Gelres gerechtelijke instanties oordelen dat er geen bewijzen bestaan dat Kessenich nog tot de Westfaalse Kreits behoort. Het kan dus een onderdeel van de Bourgondische Kreits zijn, in welk geval de rationsgelden rechtsgeldig zouden zijn.
  • 1682: In de nieuwe lijst van Gelderse vrijheerlijkheden wordt Kessenich louter pro memorie vermeld; rationsgelden worden m.a.w. niet langer verwacht.

Gulik en Opper-Gelre strijden om de soevereiniteit (1690-1715)[bewerken | brontekst bewerken]

Gulik verzet zich tegen de pro-Spaanse koers van de vrijheren. Het bezet de heerlijkheid, en wordt tot vijfmaal toe verdreven door Opper-Gelre. Uiteindelijk weet geen van beiden zijn soevereiniteit te vestigen.

  • 1697: Meerdere beleningen hebben zonder de goedkeuring van Gulik plaatsgevonden. In een brief dreigt Johan Willem van de Palts ermee het leen vervallen te verklaren. In zo'n geval wordt de baron van zijn titel ontheven en valt deze terug aan zijn leenheer, de hertog van Gulik.
  • 1699: Everartz van Sittard bezet Kessenich. De baron verzoekt landvoogd Beieren om militaire steun, maar het verzwakte Spanje waagt zich niet aan de confrontatie.
  • 1700: In de steek gelaten door Spanje, voldoet de baron aan de leenrechtelijke formaliteiten ten gunste van Gulik. Door deze ommekeer verliest Spanje zijn greep op Kessenich. Via Opper-Gelre heeft het echter een stok achter de deur.
  • juni 1700: Hendrick Heyster ende consorten verzoeken het Hof van Opper-Gelre om de uitvoering van een vonnis met betrekking tot enkele Kessinger weerden op de Rechtermaasoever.[20] Het Hof weigert echter mee te werken; in deze zaak gebeurde de appelgang in Düsseldorf, maar volgens het Hof had ze in Roermond moeten gebeuren.
  • 1701: Gelderse troepen verjagen de Gulikse. Filips Emanuel van Horne treft prompt maatregelen van soevereiniteit, door de rationsgelden opnieuw in te voeren, plus een nieuwe jaarlijkse toeslag. De schepenen procederen tegen de belasting, maar gaan akkoord met een voorlopige tussenoplossing. In feite zal het proces nooit beëindigd worden en zal de tussenoplossing tot in 1791 gelden.
  • 1702: De Grote Alliantie neemt Opper-Gelre in en plaatst het onder bestuur van de Staten-Generaal.
  • 1703: Gulik wijst de Staten-Generaal op de hangende soevereiniteitskwestie. De Staten-Generaal stellen de Gulikse aanspraken in vraag.
  • 1706: Gulik stuurt Everartz van Sittard naar de Kessinger weerden, om het Gulikse vonnis van 1700 alsnog uit te voeren. Het Gulikse machtsvertoon stuit echter op kolonel Ardes van het garnizoen in Stevensweert, die de colonne onderschept.
  • 1710: Het Hofgericht casseert de belening van 1700, ten voordele van kamerheer Jan Arnold baron von Metternich. De douairière van Frans Jacob stapt naar de Raad van Brabant én de Rijkshofraad, die de cassatie beiden nietig verklaren. Ten slotte wordt Metternich uitgezet door kolonel Ardes, krachtens een beschermbrief.
  • 1711: Middels resolutie (22 juli) nemen de Staten-Generaal positie in: volgens hen is Kessenich een van de Gelderse protectoraten in de triangel van Roosteren, Weert ende Stevensweert. Toch treedt keizer Karel VI, als toekomstige hertog van Opper-Gelre, in onderhandeling met Willem. Gulik laat de weerden op de Rechtermaasoever aan Gelderse soevereiniteit (gebiedsruil te Frankfurt, 29 december). Over de rest van Kessenich wordt geen akkoord bereikt.
  • 1713: De Vrede van Utrecht verzekert geen Staatse aanwezigheid in Opper-Gelre. Gulik verwacht dat de Staten-Generaal geen heil meer zien in een tussenkomst en brengt Metternich opnieuw aan de macht. Toch ontruimt Ardes opnieuw de heerlijkheid. Hij wordt gemachtigd om voortaan versterkingen uit naburige vestingen te halen.
  • 1714: Op de conferentie te Aken weigeren de Staten-Generaal Kessenich aan Gulik te laten. 200 Paltse infanteristen bezetten Kessenich, maar zijn niet opgewassen tegen de 800 soldaten die Ardes samentrekt vanuit Stevensweert, Roermond, Venlo en Maastricht. Een klein Staats garnizoen wordt gelegerd in Borgitter en op Den Berg.

Oostenrijkse baronie (1715-1795)[bewerken | brontekst bewerken]

De baronnie de Kaisenick (linksonder) in 1779

Nu de landvoogdij van de Nederlanden en het Duits keizerschap in een personele unie komen, bekoelt het conflict. De status quo blijft bewaard tot in 1784.

  • 1715: De Rijksdag verzoekt de keizer om elke praejuditie van 't Roomsch Rijk, in sonderheyt van de Gulikse landen te vermijden (februari 1715). Uiteindelijk wordt de soevereiniteit gedeeld: Kessenich blijft binnen het Rijk, maar de bescherming wordt toevertrouwd aan Oostenrijks-Gelre (beschermbrief van 10 februari 1716).
  • 1726: Tweede beschermbrief, vanwege landvoogdes Oostenrijk.
  • 1740: Oprichting van een keizerlijk bureau dat tol moet heffen op doorgaand vervoer; Kessingers zijn hiervan dus vrijgesteld. Een jaar later wordt een man uit Neeritter per ongeluk dodelijk verwond wanneer een konvooi dat Luik moet voorzien van 43 karren koren uit Neeritter wordt tegengehouden op de Dieken.
  • 1754: De acte van associatie met nabije heerlijkheden wordt gesloten, om onder meer de Bokkenrijders te bestrijden.
  • 1784: De burgemeesters protesteren tegen toenemende jurisdictie vanuit Oostenrijks-Gelre. Een nieuwe verordening rechtvaardigt de Gelderse inmenging: "Kessenich en Hunsel vallen in zaken van justitie en politie onder de jurisdictie van het Hof van Gelre". Anna Salomé barones van Waes verkrijgt in Brussel dan weer de bevestiging dat Kessenich een "keizerlijke vrijheerlijkheid" is en blijft.
  • 1792: Vanuit Antwerpen arriveert het Armée du Nord, dat hier de Maas oversteekt en enkele maanden Roermond zal beheersen.
  • 1794: In september bezet het Armée de Sambre-et-Meuse de streek na terugtrekkingen van het Coalitieleger. Per 8 december vormt het land van Kessenich een onderdeel van het subarrondissement nº 5.

Vrijheren en -vrouwen van Kessenich[bewerken | brontekst bewerken]

Tot 1275[bewerken | brontekst bewerken]

Restanten van de donjon op Den Berg, de residentie van de vrijheren en -vrouwen tot ±1700

De heren en vrouwen die voor 1400 de titel 'van Kessenich' dragen, kennen we enkel uit de (schaarse) historische documenten.[21]

1275-1400[bewerken | brontekst bewerken]

Door huwelijk en vererving valt het vrijheerschap in Kessenich aan diverse geslachten.

  • 1275 en 1278: Jacobus de Steine is vrijheer in Kessenich en delen van Stevensweert.
  • 1311: De schepenen van Neeritter verklaren dat bepaalde gronden toebehorend aan Arnold van (Stein–)Kessenich aan de domkerk van Luik in cijns gegeven zijn.
  • 1321: Johannis, burggraaf van Montenaco, trouwt met Johanna van Stein en verheft Kessenich voor zowel Gulik als Brabant.
  • ±1330: Johanna van Stein hertrouwt met Hendrik van Bedbur. Ze verkopen Kessenich en Grevenbicht aan Willem VI van Gulik.
  • 1335: Oyst (Otto), reeds heer van Elsloo en Brogel-Erpekom, verkrijgt Kessenich en Grevenbicht bij een gebiedsruil.
  • 1348: Oyst sterft en zijn weduwe (Catharina van Wildenberg) hertrouwt met Renier van Schoonvorst.
  • 1361: Oyst II, de enige zoon uit het eerste huwelijk, stemt erin toe dat zijn stiefbroers zijn gebieden zullen erven wanneer hij sterft. Uitzondering hierop vormen Kessenich en Brogel-Erpekom, waarvan het vruchtgebruik aan zijn vrouw Johanna van Breydenbempt (Breitenbend) moet blijven.
  • 1374: Johanna hertrouwt met Lodewijk van Reifferscheid, de domheer van Keulen.
  • ±1380: Prins-bisschop Arnoud bezet een burcht van zijn oude rivaal Lodewijk, waarschijnlijk Kessenich.[25]

De heren van Horn vormen Hunsel om tot een nieuwe heerlijkheid, die moet fungeren als apanage van het Huis Horne.

  • 1333: Jan I van Horne draagt zijn bezittingen binnen Kessenich op aan Jan III van Brabant.
  • 1346: Jan I van Horne draagt het gebied over aan zijn zoon Gerlacus.
  • 1348: Jan Wildgrave, heer van de rijksheerlijkheid Saffenberg, trouwt met de zuster van Gerlacus en volgt zijn zwager op.
  • 1356: Renier van Schoonvorst ontvangt Bronshorn in leen.
  • 1374: Arnold I van Horne, de eerste zoon van Dirk Loef van Horne en echtgenoot van Reniers dochter, verheft Bronshorn.

1400-1650[bewerken | brontekst bewerken]

Grafsteen van Guido van Malsen en Joanna van Kessenich

Kessenich en Bronshorn worden herenigd. De geslachten van Horne, Collard van Lynden en van Malsen volgen elkaar op.

  • 1402: Jan II van Horne, ook al heer van Bronshorn via zijn broer Arnold, vervult de leenverheffing in Gulik. Hij heeft Kessenich verworven als gift vanwege zijn oom Arnoud of via huwelijk met een dochter van Lodewijk.
  • 1429: Arnold II 'de Wilde' van Horne, Jans zoon, trouwt met Elisabeth van Heinsberg, halfzus van Jan van Heinsberg.
  • 1447: Arnolds zoon, Jan III 'de Wilde' van Horne (*1430), is reeds here tot Kessenich.
  • 1467: Jan wordt verbannen door Karel de Stoute. Hij vertrouwt de heerlijkheid toe aan Filips van Horne. Jans moeder en zuster verzetten zich tegen de overdracht.
  • jan. 1469: Filips treedt af. Kessenich draagt hij over aan Hendrik Collard van Nunhem, Bronshorn aan Art Brants van Grobbendonk.
  • maart 1469: Karel de Stoute komt terug op de machtswissel in het Brabantse deel. Hij gelast [...] Brounshorn om Philips van Horn als heer te huldigen en te erkennen.
  • okt. 1469: Drie vertrouwelingen verklaren dat Jan Kessenich-Bronshorn slechts 'ter wederopzegging' wegschonk. Filips houdt onrechtmatig vast aan de heerschappij.
  • 1475: Jan Collard, de echtgenoot van Jans zuster en erfgename Catharina, dagvaardt Filips voor de Grote Raad van Mechelen. Filips heeft Kessenich-Bronshorn gewapenderhand bezet en Collard gevangen gehouden.
  • 1486: Arnold Collard volgt zijn vader Jan op.
  • 1505: Antoon Collard volgt zijn vader Arnold op.
    • Arnolds tweede zoon is trouwens Willem Collard, wiens nazaat Georg later kortstondig heer wordt.
    • Arnolds dochter Elisabeth trouwt met ene Jan Collard (II). Later (1515) zal ze hertrouwen met Jan II van Waes, rentmeester van Horn en eigenaar van Borgitter.
  • 1527: Jacob Collard volgt zijn vader Antoon op.
  • 1590: Cornelis Collard volgt zijn vader Jacob op.
  • 1618: Guido van Malsen (heer van Borgt en Broekhuizen) volgt zijn zwager Cornelis op, aangezien Cornelis' broer Willem Collard zwakzinnig wordt.
  • 1618: Jacob van Malsen volgt zijn vader Guido op.
  • 1639: Jacob van Malsen sterft; Gulik stelt zijn rivaal Georg als heer aan.
  • 1645: Brabant verklaart de aanstelling nietig, zodat de heerlijkheid aan Jacobs drie zusters valt. Een van de zusters, Maria Sybilla van Malsen, is echter abdis van de abdij van Susteren en doet daarom onmiddellijk afstand van de erfenis.

1650-1700[bewerken | brontekst bewerken]

De twee zwagers van Jacob strijden om de heerschappij. Jaren later komen ze overeen de landgoederen in tweeën te delen. Gelukkig komt het later tot een hereniging, doordat de ene helft wordt toegewezen aan de erfgenaam van de overige helft.

  • Eerste helft
    • 1653: Walraaf II van Waes (weduwnaar van Johanna Anastacia van Malsen, erfgenaam van Borgitter en een achterkleinzoon van voornoemde Elisabeth Collard) verwerft o.a. de laatbank 'Meyerhof' (tegenwoordig 'Bokkenhof').
    • 1656: De kinderloze Walraaf wordt opgevolgd door zijn broer Willem Jacob, die door zijn dienst voor Spanje de barontitel verworven heeft.
    • 1662: Elisabeth van Golsteyn volgt haar (tweede) man Willem Jacob op; bovendien was haar eerste man Jacob van Malsen.
    • 1678: Frans Jacob volgt zijn moeder Elisabeth op. Door zijn successen in de Grote Alliantie wordt hij tot 'gouverneur van Gibraltar en Stevensweert' benoemd.
  • Tweede helft
    • 1653: Ferdinand van In- en Kniphausen (echtgenoot van Anthonette van Malsen en heer van Vogelzang) verwerft o.a. Den Berg en de Uffelse Molen.
    • 1669: Wanneer Anthonette sterft, hebben ze geen kinderen. Daarom noemt Anthonette in haar testament een opvolger voor Ferdinand: Antoon Werner van Pallandt.
    • 1691: Ferdinand laat zich alvast uitkopen door Antoon.
    • 1696: Jan Albert van Reynestein, een telg uit het Huis Heinsberg, verheft de leengoederen.
    • 1699: De Raad van Brabant vernietigt de verkoop van 1691 en beleent bovengenoemde Frans Jacob van Waes.

1700-1795[bewerken | brontekst bewerken]

Het kasteel Borgitter, de residentie van de heren en vrouwen na 1700

De nakomelingen van Frans Jacob van Waes besturen de baronie tot aan de komst van de Fransen.

  • 1706: Frans Jacob wordt opgevolgd door zijn echtgenote, Marie Jeanne de Varick.
  • 1707: Omdat de kinderen minderjarig zijn, wordt hun voogd beleend. Dit is hun oom, Philippe Adrien de Varick burggraaf van Brussel.
  • 1732: Het oudste kind, Jan Willem, is oud genoeg om Kessenich over te nemen van de voogd.
  • 1733: Jan Willem en zijn vrouw (Catharina, een dochter van Charles van den Berghe de Limminghe) geven aan pastoor Driessens de volmacht om het bestuur van de heerlijkheid over te nemen. Hierna gaat de heerlijkheid naar de twee kinderen van Jan Willem en Catharina.
    • 1752: Jan Philip neemt op 26-jarige leeftijd de functie van heer op zich. In 1759 schiet hij een potjeskramer uit Tessenderlo dood bij een woordenwisseling rond de tol op de brug nabij Lakerhof. Om zijn vader te wreken trekt Bokkenrijder Francis Janssen Goet met een bendelid naar Kessenich en schiet de vrijheer dood op 29 augustus.
    • 1759: Anna Salomé volgt haar broer op. Sinds 1756 is ze de derde echtgenote van Louis Gabriel Des Acres, graaf van L'Aigle. Anna Salomé leidt een vorstelijk leven in Parijs. Tijdens de Terreur wordt ze gearresteerd voor onderdak te hebben verleend aan royalisten, en tot slot geguillotineerd op 10 mei 1794.
  • 1804: De Fransen hebben de leengoederen in Kessenich, goed voor 245 ha, niét verbeurd verklaard. De twee dochters van Anna Salomé mogen deze goederen verkopen om geërfde schulden te kunnen afbetalen. Ze worden gekocht door Hendrik Jozef Michiels van Kessenich.

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Piet Henkens (1998). Mijnecom en de relatie tussen Kessenich en Aldeneik – in De Maaseikenaar 28/2, Maaseik, p 64-70.
  2. In de 16e eeuw viel het gehucht Mijnekom ten prooi aan de Maas, die geleidelijk aan naar het westen verschoof. Tegen 1570 was alle bewoning verdwenen, met uitzondering van Leeuwerikshof dat hogerop lag.
  3. Piet Henkens (1979). De geschiedenis van Kessenich, Kinrooi, p 567.
  4. John Clerkx (2016). Geschiedenis van de Uffelse Molen, webpagina.
  5. Piet Henkens (1979), ibid., p 509-514 en 518-533.
  6. A.M.J.A. Berkvens (1986). De vrije rijksheerlijkheid Kessenich, van Brabants en Guliks leen tot Gelders territoir – in Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg vol. 122, Maastricht: Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, p 151-152.
  7. A.M.J.A. Berkvens (1990). Plakkatenlijst Overkwartier – Deel 2, Nijmegen: Gerard Noodt Instituut, p 398.
  8. Pierre J.H. Ubachs (2000): Handboek voor de geschiedenis van Limburg, p. 29. Maaslandse Monografieën #63. Verloren, Hilversum. ISBN 90-6550-097-9 (tekst deels online).
  9. Ferrariskaart nr. 207, Maeseyck.. Gearchiveerd op 11 maart 2018. Geraadpleegd op 22 april 2018.
  10. Juliaan Melchior (1981). De Bokkerijders, feiten en verhalen, Maasbree: De Lijster, p. 307.
  11. Raf de Keyser & Raoul Bauer, "In de voetsporen van Jacob van Maerlant", University Press, Leuven, 2002 (p 211)
  12. A.J. Bijsterveld (2015). Macht- en territoriumvorming: van Karolingische kernregio tot territoriale lappendeken – in Limburg. Een geschiedenis vol. 1, Maastricht: LGOG, p 217.
  13. Jean Baerten (1969). Het graafschap Loon (11de - 14de eeuw), Assen: Van Gorcum, p 33-35.
  14. P.L. Nève (1972). Het rijkskamergerecht en de Nederlanden – in Maaslandse Monografieën vol. 14, Assen: Van Gorcum, p 483.
  15. Taede Klaversma (1978). De geslachten van Altena en Horne tot ca. 1300 – in Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg vol. 114, p 30.
  16. P.L. Nève (1972), ibid., p 339.
  17. M. Bussels (1955). Een en ander over de rijksheerlijkheden van de Maasvallei – in Het oude Land van Loon vol. 10, Maastricht, p 195.
  18. Piet Bouveroux (1959). Kessenich, vrije rijksheerlijkheid – in Het oude Land van Loon vol. 14, Hasselt: Van Langenacker, p 83-99.
  19. A.M.J.A. Berkvens (1990). Plakkatenlijst Overkwartier – Deel 1, Nijmegen: Gerard Noodt Instituut, p 95.
  20. Deze gebieden liggen tegenwoordig in Ohé en Laak. Indertijd worden ze, van noord naar zuid, aangeduid als 'de Teggerweert', 'de Millenweert', 'de Munnicker Ohé' (dat wil zeggen 'ooi van Mijnekom'), 'de Munnickenweert' en 'de Dilkensweert'. Zie Piet Henkens (1979). De geschiedenis van Kessenich, Kinrooi, p 504.
  21. Mathias Joseph Wolters (1850). Notice historique sur l'ancien comté de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich, Gent: Gyselynck, p 180-191.
  22. Taede Klaversma (1978). De geslachten van Altena en Horne tot ca. 1300 – in Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg vol. 114, p 10-11, 22, 24, 32-34.
  23. W.M. van de Boel (1977). De oudste heren van Horn en hun stamland – in Hornejaarboek: Heemkundig jaarboek vol. 3, Overijse: Beierij van IJse, p 27.
  24. L.A.J.W. Sloet (1876). Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen tot 1288 vol. 2, 's-Gravenhage: Nijhoff, p 742.
  25. Taede Klaversma (1990). De heren van Horne, Altena, Weert en Kortessem (1345-1433) (vervolg) – in Weert in woord en beeld vol. 5, Weert, p 44-45.